Sympathie voor Serviërs bij Nederlandse militairen
Ward op den Brouw en Harry Meijer
|
|
De Nederlandse blauwhelmen uit Srebrenica zijn zaterdagmorgen
veilig in Zagreb aangekomen. Daar kwamen de verhalen los. Weinigen waren
getuigen van moord, verkrachting of andere gruweldaden. De Bosnische
Serviërs hebben zich in het algemeen uiterst correct gedragen, was
de communis opinio bij Dutchbat. Over de andere partij in de strijd
waren ze aanzienlijk minder positief: “De moslims zijn absoluut niet te
vertrouwen.”
Luitenant-generaal H. Couzy wist niet wat hij hoorde. In het
Nederlandse bataljon blauwhelmen bleek na terugkeer uit Srebrenica
sympathie te bestaan voor de Serviërs. “In het bataljon bestaat de
euforische opvatting dat zij de good guys zijn. Dat gevoel bestaat van
hoog tot laag. Ik ben erg van die zwart-wit-opvatting geschrokken”,
bekende Couzy gisteren op de VN-thuisbasis Camp Pleso in Zagreb. “Ik
moet toegeven dat ik zelf ook niet had verwacht dat de Serviërs
zich betrekkelijk correct tegenover de Nederlanders zouden gedragen.
Daar heb ik me echt grote zorgen over gemaakt.”
In het Holland Huis in Camp Pleso verwoordt soldaat eerste klas Arnold
Blom het sentiment van veel blauwhelmen. “In Nederland zegt iedereen
dat de Serviërs het allemaal gedaan hebben, maar ik heb het idee
dat ze beiden even erg zijn, Serviërs en moslims. Als we in de
enclave patrouille liepen, werd er door de moslims vuur van de
Serviërs uitgelokt. Zij schoten over ons heen en wilden daarmee
bereiken dat de Serviërs een van ons zouden raken, zodat zij voor
de buitenwereld weer de zwartepiet toegespeeld zouden krijgen.”
Soldaat Karel Mulder: “Veel van wat je over de Serviërs hoort, is
gelul. Bijvoorbeeld dat ze in staat zijn om hun eigen vader en moeder
dood te schieten. Ik heb drie dagen tussen de vluchtelingen gestaan en
de Serviërs hebben hen goed behandeld.” Dat gold ook voor de
omgang van de blauwhelmen met de Bosnisch-Servische soldaten: “Op de
compound lieten ze ons onze gang gaan”, aldus Blom. De Nederlanders
genoten er zelfs enige bescherming van de Bosnische Serviërs, zo
blijkt uit het relaas van Blom.
Een collega van de soldaat noemt Mladic, de opperbevelhebber van
de Bosnische Serviers, een slimme boef. Hij zegt: “Ik had liever met de
Serviërs van doen. Die kwamen hun afspraken tenminste na. De
moslims zijn absoluut niet te vertrouwen.” Soldaat Mulder heeft geen
goed woord over voor de manier waarop vluchtelingen onderling met elkaar
omgingen. “Die moslims hadden niks voor elkaar over. Ze liepen over
elkaar heen om in de bussen te komen en ze lieten de mensen die gevallen
waren gewoon liggen.” Over de moslim-strijders hebben de soldaten
uitgesproken opvattingen. “Een ongeregelde bende”, aldus een van hen.
Overste T. Karremans, commandant van Dutchbat 3, gaf gisteren geen blijk
van sympathie voor de Serviërs, maar moest toegeven dat zijn
tegenspeler Mladic het schrander heeft aangepakt. “De slag om
Srebrenica was van de kant van de Serviërs een correcte militaire
operatie. Ze hebben ook doelbewust het bataljon niet gericht beschoten.
Mladic heeft ons op knappe wijze uitgemanoeuvreerd; het leek wel
een spelletje Pac-man. Hij heeft ons nergens fysiek aangevallen.”
Karremans wilde niet zover gaan om de Serviërs ook als de 'betere'
partij te kwalificeren. “Je kunt in deze oorlog niet spreken over good
guys en bad guys. De moslims hebben eerder 192 dorpen platgebrand. Voor
mij zijn ze allemaal hetzelfde.” Tijdens de onderhandelingen, vijf
sessies van in totaal tweeënhalf tot drie uur, hief Karremans het
glas met overwinnaar Mladic. Karremans, schouderophalend: “Ach,
dat is in dit deel van de wereld te doen gebruikelijk.” Gisteren
tijdens de persconferentie op Camp Pleso wilde hij niet zover gaan
Mladic desgevraagd een oorlogsmisdadiger te noemen, een
kwalificatie die de Serviër volgens velen, niet in de laatste
plaats in het Westen, wel verdient. Tijdens de tweede, voor de
Engelstalige media bedoelde persconferentie, moest Karremans in gebreke
blijven toen hem werd gevraagd zijn bewering over het platbranden van
dorpen door moslims met bewijzen te staven. Het versterkte de indruk van
een pro-Servische en anti-moslim-attitude die de verhalen van de
Nederlanders gisteren wekten. De blauwhelmen merkten ook op dat de
moslims nauwelijks moeite hadden gedaan om de enclave te verdedigen en
dat groepen moslims ten minste twee keer onderling slaags zijn geraakt.
Volgens Couzy lag aan die broedertwisten het meningsverschil ten
grondslag de enclave te verdedigen of te ontvluchten.
De tegendraadse opinie onder Dutchbat-militairen over de Serviërs
is voer voor legerpsychologen. Is hier sprake van het
Stockholm-syndroom, vernoemd naar een bankoverval in de Zweedse
hoofdstad waarbij gijzelaars sympathie koesterden voor de gangsters, van
wie ze volledig afhankelijk waren? In het vakjargon spreekt men van
identificatie met de agressor. Luitenant-kolonel P.M.P. Venhovens, een
van de psychologen die in het weekend met een groot deel van de ruim
driehonderd blauwhelmen hebben gesproken, kan op dit moment moeilijk
beoordelen in hoeverre de militairen van Dutchbat 3 zich al te sterk
hebben geïdentificeerd met de Servische bezetters. “Dat gebeurt
heel onbewust. Wie zich identificeert met zijn agressor, voelt zich
minder bedreigd. Zo'n houding zorgt ervoor dat je je minder gespannen
voelt, waardoor het mogelijk is dat je nog meer sympathie voor de
agressor krijgt. Je bent dan bezig met het bezweren van je angst.” Als
de militairen enkele maanden verder zijn en de draad van werk en leven
in Nederland weer hebben opgepakt, is de diagnose 'Stockholm-syndroom'
beter te stellen dan nu, zo kort na 'Srebrenica'.
In het relaas van de Dutchbat-militairen kwam gisteren het woord
genocide niet voor. Minister Voorhoeve (defensie) wees er tegenover de
internationale pers wel op dat van de bevolking in de enclave nog steeds
een groot deel niet terecht is. Bovendien krijgt het Rode Kruis nog
altijd geen toegang tot het gebied. “Als de Serviërs niets te
verbergen hadden, zouden ze het Rode Kruis en VN-generaal Nicolai wel
tot de kampen hebben toegelaten, zoals door hen was toegezegd.”
Couzy zette de enige harde feiten tot dusver op een rij. “Bij het
afvoeren van weerloze moslim-mannen werd een laatste groep uitgebreid
geschopt en mishandeld. Daar werd een einde aan gemaakt toen de
Serviërs in de gaten kregen dat Nederlanders daarvan getuige waren.
Een Nederlander heeft gezien dat een man tegen een huis werd gezet en
met een Kalashnikov door het hoofd werd geschoten. Andere militairen
zagen hoe Serviërs met negen moslim-mannen een huis binnen gingen.
Zij hoorden schoten, gingen het huis binnen en troffen daar negen lijken
aan met schoten in de rug. Daarvan zijn foto's gemaakt. Op een andere
plaats werd ook een aantal doden met schoten in rug gevonden. Pas als de
foto's zijn ontwikkeld, zal blijken of het om dezelfde mensen gaat”.
Volgens Couzy zijn er geen verkrachtingen geconstateerd.
Dutchbatter Raymond Dost is een van de getuigen van de taferelen: “Op
een grasveldje bij een bosweg zag ik tien lijken van mannen liggen, ze
lagen keurig op een rij met hun buik op de grond. Ze waren zeer
waarschijnlijk geëxecuteerd.” Hij zal dat beeld niet snel
vergeten. “De klap moet nog komen. Thuis, als ik alles aan mijn ouders
vertel.” Soldaat Patrick Visser uit Enschede verhaalt van twee
moslim-jongens die door Serviërs in elkaar werden geslagen. “Ze
werden een huis binnen gestuurd. Daarna volgden er schoten.” Visser en
zijn collega's durfden het huis niet binnen te gaan, “omdat de huizen
geboobytrapt konden zijn”.
Over vermeende gruweldaden van de Serviërs wil een anonieme soldaat
geen al te hard oordeel vellen. “Misschien was er sprake van een
oorlogssituatie en in een oorlog vallen er nu eenmaal doden”, zegt hij
in een variant op het gezegde dat er spaanders vallen waar gehakt wordt.
“Als de Bosnische Serviërs de enclave binnenvallen, kun je niet
verwachten dat er niks gebeurt.”
Bevelhebber der landstrijdkrachten Couzy wees erop dat “in algemene zin
de afvoer van evacués correct is verlopen”. Hij moest echter
toegeven dat de controle door de Nederlanders op het transport uiterst
beperkt was. De eerste dag van de evacuatie stuurde Dutchbat met elk
konvooi twee Mercedes-terreinwagens mee. Deze werden onderweg door de
Serviërs in beslag genomen. “We raakten op die manier veertien
Mercedessen kwijt”, vertelde overste Karremans. Dutchbat stelde
vervolgens op de weg van Bratunac naar Kladanj, vanwaaruit de
vluchtelingen te voet verder moesten, vier à vijf voertuigen op.
Over een afstand van meer dan vijftig kilometer kon er tussen die auto's
“van alles gebeuren”, moest Karremans toegeven.
Per saldo hadden de Nederlanders gisteren een positief oordeel over hun
missie. De afgelopen maanden was sprake van een status quo. De bevolking
begon grond te bewerken en huizen op te knappen, voedseltekorten werden
langzaam opgelost, kortom het 'normale leven' kwam weer een beetje op
gang. Van meet af aan was duidelijk dat het gebied onverdedigbaar was,
onderstreepte overste Karremans gisteren. Tussen de observatieposten
gaapten ruimten die onmogelijk door de Nederlanders beheerst konden
worden. Van verdediging in militair opzicht kon dan ook geen sprake
zijn. Een soldaat: “De moslims verwachtten wel dat we ze tegen de
Serviërs zouden helpen. Maar het was onze oorlog helemaal niet.”
De toestand was dan ook onhoudbaar toen de Serviërs met een
overmacht aan manschappen en wapens oprukten. De moslim-strijders boden
amper verzet en hadden hun nieuwe wapens nog in de plastic verpakking
zitten. Met zes YPR-pantservoertuigen probeerden de Nederlanders het tij
nog te keren door op de zuidelijke toegangsweg naar Srebrenica een
blocking-position in te nemen. Dutchbat schoot met zwaar mitrailleurvuur
bewust over de hoofden van de aanvallers heen. “Wij zijn door de
Serviërs niet als een militaire partij gezien”, zegt Karremans.
“Ze hadden ons volledig murw kunnen schieten.”
Korporaal Hans Berkers uit Venray, chauffeur van een YPR: “De toestand
was onhoudbaar. Wij bleken op een ingeschoten punt te staan. Ze hadden
op dezelfde plek al eerder moslims bestookt. Op vijftien meter afstand
ontploften granaten. Ze schoten met brisant. Toen hebben we ons
teruggetrokken. Hier konden we ons leven niet voor wagen.”
De twee luchtaanvallen die op Servische stellingen werden uitgevoerd
door gevechtsvliegtuigen van de NAVO, dienden volgens Karremans geen
enkel doel. Couzy laakte gisteren desgevraagd de professionaliteit bij
de luchtaanvallen. “Ze waren buitengewoon slecht uitgevoerd.”
YPR-chauffeur Berkers zegt dat het een pilote van de Nederlandse
luchtmacht was die twee Servische tanks onschadelijk maakte, informatie
die hij had verkregen van een forward air-controller in zijn eenheid.
“Eén van die tanks zagen we na een voltreffer meters de lucht
inschieten”, aldus Berkers.
Niet alleen vluchtelingen stonden doodsangsten uit tijdens de Servische
aanvallen op Srebrenica. Dat gold volgens psycholoog Venhovens ook voor
enkele blauwhelmen; onder Servisch vuur werden wanhopige brieven
geschreven en testamenten opgesteld.
De bewapening van de Nederlanders was te licht om de Serviërs op
afstand te houden. Een schutter: “Wat begin je nou in hemelsnaam met
een punt-vijftig? Je zit er bovendeks achter, je wordt zo weggeblazen!
Als overhead-vuren niet helpt, en gericht schieten ook niet, dan moet je
maken dat je wegkomt.” Een ophanden zijnde derde luchtaanval van de
NAVO werd door minister Voorhoeve afbesteld, “omdat Mladic
dreigde ons met alle hem ter beschikking staande middelen - en dat waren
er nogal wat - te beschieten”, zegt Karremans.
Dutchbat koos vervolgens voor de vluchtelingen, die van de stad
Srebrenica naar het Nederlandse basiskamp in het nabijgelegen
Potocari waren gekomen. Karremans: “Ondanks de gewijzigde
krachtsverhoudingen bleven we blauw denken. Maar het was vanaf dat
moment Mladic die de troeven in handen had.”
Het Nederlandse kamp veranderde op slag van een ordelijke militaire
basis in een laatste toevluchtsoord voor vele duizenden moslims. De
stank was er ondraaglijk. De compound was een poel van maandverband,
urine en poep. Vluchtelingen deden het letterlijk in hun broek uit angst
door de Serviërs opgepakt te worden. Kinderen stierven door
uitdroging. “Je stond plotseling met een dood kind in je handen. We
hebben de geweren weggezet en rubberen handschoenen aangetrokken om de
mensen te helpen”, zegt een Dutchbatter. “Een wanhopige moeder bleek
haar dode kind in een afvalcontainer te hebben gegooid. Een kind dat nog
maar een dag oud was, werd op transport gesteld. Moet je je
voorstellen!”
Couzy vond dat het dertiende infanteriebataljon van de luchtmobiele
brigade “buitengewoon menswaardig en professioneel al die
gedesoriënteerde mensen heeft opgevangen”. Tijdens intimiderende
beschietingen door de Serviërs, waarbij granaten vlak naast het
kamp insloegen, hielden de blauwhelmen het hoofd koel. “Ze zijn bij die
beschietingen heel moedig recht overeind blijven staan. Als ze dat niet
hadden gedaan, zou er onder de vluchtelingen grote paniek zijn
ontstaan.”
Srebrenica en Potocari veranderden binnen enkele dagen in een
dode steenmassa. Een korporaal: “Het was bizar. We zagen een complete
spookstad. Al het leven was er uitgelopen.
Terug naar overzicht