U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Affaire Srebrenica

Nieuws

Chronologische reconstructie

Commissie Bakker

Achtergrond

Opinie

Links

Sympathie voor Serviërs bij Nederlandse militairen

Ward op den Brouw
en
Harry Meijer

De Nederlandse blauwhelmen uit Srebrenica zijn zaterdagmorgen veilig in Zagreb aangekomen. Daar kwamen de verhalen los. Weinigen waren getuigen van moord, verkrachting of andere gruweldaden. De Bosnische Serviërs hebben zich in het algemeen uiterst correct gedragen, was de communis opinio bij Dutchbat. Over de andere partij in de strijd waren ze aanzienlijk minder positief: “De moslims zijn absoluut niet te vertrouwen.”

Luitenant-generaal H. Couzy wist niet wat hij hoorde. In het Nederlandse bataljon blauwhelmen bleek na terugkeer uit Srebrenica sympathie te bestaan voor de Serviërs. “In het bataljon bestaat de euforische opvatting dat zij de good guys zijn. Dat gevoel bestaat van hoog tot laag. Ik ben erg van die zwart-wit-opvatting geschrokken”, bekende Couzy gisteren op de VN-thuisbasis Camp Pleso in Zagreb. “Ik moet toegeven dat ik zelf ook niet had verwacht dat de Serviërs zich betrekkelijk correct tegenover de Nederlanders zouden gedragen. Daar heb ik me echt grote zorgen over gemaakt.”

In het Holland Huis in Camp Pleso verwoordt soldaat eerste klas Arnold Blom het sentiment van veel blauwhelmen. “In Nederland zegt iedereen dat de Serviërs het allemaal gedaan hebben, maar ik heb het idee dat ze beiden even erg zijn, Serviërs en moslims. Als we in de enclave patrouille liepen, werd er door de moslims vuur van de Serviërs uitgelokt. Zij schoten over ons heen en wilden daarmee bereiken dat de Serviërs een van ons zouden raken, zodat zij voor de buitenwereld weer de zwartepiet toegespeeld zouden krijgen.”

Soldaat Karel Mulder: “Veel van wat je over de Serviërs hoort, is gelul. Bijvoorbeeld dat ze in staat zijn om hun eigen vader en moeder dood te schieten. Ik heb drie dagen tussen de vluchtelingen gestaan en de Serviërs hebben hen goed behandeld.” Dat gold ook voor de omgang van de blauwhelmen met de Bosnisch-Servische soldaten: “Op de compound lieten ze ons onze gang gaan”, aldus Blom. De Nederlanders genoten er zelfs enige bescherming van de Bosnische Serviërs, zo blijkt uit het relaas van Blom.

Een collega van de soldaat noemt Mladic, de opperbevelhebber van de Bosnische Serviers, een slimme boef. Hij zegt: “Ik had liever met de Serviërs van doen. Die kwamen hun afspraken tenminste na. De moslims zijn absoluut niet te vertrouwen.” Soldaat Mulder heeft geen goed woord over voor de manier waarop vluchtelingen onderling met elkaar omgingen. “Die moslims hadden niks voor elkaar over. Ze liepen over elkaar heen om in de bussen te komen en ze lieten de mensen die gevallen waren gewoon liggen.” Over de moslim-strijders hebben de soldaten uitgesproken opvattingen. “Een ongeregelde bende”, aldus een van hen.

Overste T. Karremans, commandant van Dutchbat 3, gaf gisteren geen blijk van sympathie voor de Serviërs, maar moest toegeven dat zijn tegenspeler Mladic het schrander heeft aangepakt. “De slag om Srebrenica was van de kant van de Serviërs een correcte militaire operatie. Ze hebben ook doelbewust het bataljon niet gericht beschoten. Mladic heeft ons op knappe wijze uitgemanoeuvreerd; het leek wel een spelletje Pac-man. Hij heeft ons nergens fysiek aangevallen.” Karremans wilde niet zover gaan om de Serviërs ook als de 'betere' partij te kwalificeren. “Je kunt in deze oorlog niet spreken over good guys en bad guys. De moslims hebben eerder 192 dorpen platgebrand. Voor mij zijn ze allemaal hetzelfde.” Tijdens de onderhandelingen, vijf sessies van in totaal tweeënhalf tot drie uur, hief Karremans het glas met overwinnaar Mladic. Karremans, schouderophalend: “Ach, dat is in dit deel van de wereld te doen gebruikelijk.” Gisteren tijdens de persconferentie op Camp Pleso wilde hij niet zover gaan Mladic desgevraagd een oorlogsmisdadiger te noemen, een kwalificatie die de Serviër volgens velen, niet in de laatste plaats in het Westen, wel verdient. Tijdens de tweede, voor de Engelstalige media bedoelde persconferentie, moest Karremans in gebreke blijven toen hem werd gevraagd zijn bewering over het platbranden van dorpen door moslims met bewijzen te staven. Het versterkte de indruk van een pro-Servische en anti-moslim-attitude die de verhalen van de Nederlanders gisteren wekten. De blauwhelmen merkten ook op dat de moslims nauwelijks moeite hadden gedaan om de enclave te verdedigen en dat groepen moslims ten minste twee keer onderling slaags zijn geraakt. Volgens Couzy lag aan die broedertwisten het meningsverschil ten grondslag de enclave te verdedigen of te ontvluchten.

De tegendraadse opinie onder Dutchbat-militairen over de Serviërs is voer voor legerpsychologen. Is hier sprake van het Stockholm-syndroom, vernoemd naar een bankoverval in de Zweedse hoofdstad waarbij gijzelaars sympathie koesterden voor de gangsters, van wie ze volledig afhankelijk waren? In het vakjargon spreekt men van identificatie met de agressor. Luitenant-kolonel P.M.P. Venhovens, een van de psychologen die in het weekend met een groot deel van de ruim driehonderd blauwhelmen hebben gesproken, kan op dit moment moeilijk beoordelen in hoeverre de militairen van Dutchbat 3 zich al te sterk hebben geïdentificeerd met de Servische bezetters. “Dat gebeurt heel onbewust. Wie zich identificeert met zijn agressor, voelt zich minder bedreigd. Zo'n houding zorgt ervoor dat je je minder gespannen voelt, waardoor het mogelijk is dat je nog meer sympathie voor de agressor krijgt. Je bent dan bezig met het bezweren van je angst.” Als de militairen enkele maanden verder zijn en de draad van werk en leven in Nederland weer hebben opgepakt, is de diagnose 'Stockholm-syndroom' beter te stellen dan nu, zo kort na 'Srebrenica'.

In het relaas van de Dutchbat-militairen kwam gisteren het woord genocide niet voor. Minister Voorhoeve (defensie) wees er tegenover de internationale pers wel op dat van de bevolking in de enclave nog steeds een groot deel niet terecht is. Bovendien krijgt het Rode Kruis nog altijd geen toegang tot het gebied. “Als de Serviërs niets te verbergen hadden, zouden ze het Rode Kruis en VN-generaal Nicolai wel tot de kampen hebben toegelaten, zoals door hen was toegezegd.”

Couzy zette de enige harde feiten tot dusver op een rij. “Bij het afvoeren van weerloze moslim-mannen werd een laatste groep uitgebreid geschopt en mishandeld. Daar werd een einde aan gemaakt toen de Serviërs in de gaten kregen dat Nederlanders daarvan getuige waren. Een Nederlander heeft gezien dat een man tegen een huis werd gezet en met een Kalashnikov door het hoofd werd geschoten. Andere militairen zagen hoe Serviërs met negen moslim-mannen een huis binnen gingen. Zij hoorden schoten, gingen het huis binnen en troffen daar negen lijken aan met schoten in de rug. Daarvan zijn foto's gemaakt. Op een andere plaats werd ook een aantal doden met schoten in rug gevonden. Pas als de foto's zijn ontwikkeld, zal blijken of het om dezelfde mensen gaat”. Volgens Couzy zijn er geen verkrachtingen geconstateerd.

Dutchbatter Raymond Dost is een van de getuigen van de taferelen: “Op een grasveldje bij een bosweg zag ik tien lijken van mannen liggen, ze lagen keurig op een rij met hun buik op de grond. Ze waren zeer waarschijnlijk geëxecuteerd.” Hij zal dat beeld niet snel vergeten. “De klap moet nog komen. Thuis, als ik alles aan mijn ouders vertel.” Soldaat Patrick Visser uit Enschede verhaalt van twee moslim-jongens die door Serviërs in elkaar werden geslagen. “Ze werden een huis binnen gestuurd. Daarna volgden er schoten.” Visser en zijn collega's durfden het huis niet binnen te gaan, “omdat de huizen geboobytrapt konden zijn”.

Over vermeende gruweldaden van de Serviërs wil een anonieme soldaat geen al te hard oordeel vellen. “Misschien was er sprake van een oorlogssituatie en in een oorlog vallen er nu eenmaal doden”, zegt hij in een variant op het gezegde dat er spaanders vallen waar gehakt wordt. “Als de Bosnische Serviërs de enclave binnenvallen, kun je niet verwachten dat er niks gebeurt.”

Bevelhebber der landstrijdkrachten Couzy wees erop dat “in algemene zin de afvoer van evacués correct is verlopen”. Hij moest echter toegeven dat de controle door de Nederlanders op het transport uiterst beperkt was. De eerste dag van de evacuatie stuurde Dutchbat met elk konvooi twee Mercedes-terreinwagens mee. Deze werden onderweg door de Serviërs in beslag genomen. “We raakten op die manier veertien Mercedessen kwijt”, vertelde overste Karremans. Dutchbat stelde vervolgens op de weg van Bratunac naar Kladanj, vanwaaruit de vluchtelingen te voet verder moesten, vier à vijf voertuigen op. Over een afstand van meer dan vijftig kilometer kon er tussen die auto's “van alles gebeuren”, moest Karremans toegeven.

Per saldo hadden de Nederlanders gisteren een positief oordeel over hun missie. De afgelopen maanden was sprake van een status quo. De bevolking begon grond te bewerken en huizen op te knappen, voedseltekorten werden langzaam opgelost, kortom het 'normale leven' kwam weer een beetje op gang. Van meet af aan was duidelijk dat het gebied onverdedigbaar was, onderstreepte overste Karremans gisteren. Tussen de observatieposten gaapten ruimten die onmogelijk door de Nederlanders beheerst konden worden. Van verdediging in militair opzicht kon dan ook geen sprake zijn. Een soldaat: “De moslims verwachtten wel dat we ze tegen de Serviërs zouden helpen. Maar het was onze oorlog helemaal niet.” De toestand was dan ook onhoudbaar toen de Serviërs met een overmacht aan manschappen en wapens oprukten. De moslim-strijders boden amper verzet en hadden hun nieuwe wapens nog in de plastic verpakking zitten. Met zes YPR-pantservoertuigen probeerden de Nederlanders het tij nog te keren door op de zuidelijke toegangsweg naar Srebrenica een blocking-position in te nemen. Dutchbat schoot met zwaar mitrailleurvuur bewust over de hoofden van de aanvallers heen. “Wij zijn door de Serviërs niet als een militaire partij gezien”, zegt Karremans. “Ze hadden ons volledig murw kunnen schieten.”

Korporaal Hans Berkers uit Venray, chauffeur van een YPR: “De toestand was onhoudbaar. Wij bleken op een ingeschoten punt te staan. Ze hadden op dezelfde plek al eerder moslims bestookt. Op vijftien meter afstand ontploften granaten. Ze schoten met brisant. Toen hebben we ons teruggetrokken. Hier konden we ons leven niet voor wagen.”

De twee luchtaanvallen die op Servische stellingen werden uitgevoerd door gevechtsvliegtuigen van de NAVO, dienden volgens Karremans geen enkel doel. Couzy laakte gisteren desgevraagd de professionaliteit bij de luchtaanvallen. “Ze waren buitengewoon slecht uitgevoerd.” YPR-chauffeur Berkers zegt dat het een pilote van de Nederlandse luchtmacht was die twee Servische tanks onschadelijk maakte, informatie die hij had verkregen van een forward air-controller in zijn eenheid. “Eén van die tanks zagen we na een voltreffer meters de lucht inschieten”, aldus Berkers.

Niet alleen vluchtelingen stonden doodsangsten uit tijdens de Servische aanvallen op Srebrenica. Dat gold volgens psycholoog Venhovens ook voor enkele blauwhelmen; onder Servisch vuur werden wanhopige brieven geschreven en testamenten opgesteld.

De bewapening van de Nederlanders was te licht om de Serviërs op afstand te houden. Een schutter: “Wat begin je nou in hemelsnaam met een punt-vijftig? Je zit er bovendeks achter, je wordt zo weggeblazen! Als overhead-vuren niet helpt, en gericht schieten ook niet, dan moet je maken dat je wegkomt.” Een ophanden zijnde derde luchtaanval van de NAVO werd door minister Voorhoeve afbesteld, “omdat Mladic dreigde ons met alle hem ter beschikking staande middelen - en dat waren er nogal wat - te beschieten”, zegt Karremans.

Dutchbat koos vervolgens voor de vluchtelingen, die van de stad Srebrenica naar het Nederlandse basiskamp in het nabijgelegen Potocari waren gekomen. Karremans: “Ondanks de gewijzigde krachtsverhoudingen bleven we blauw denken. Maar het was vanaf dat moment Mladic die de troeven in handen had.”

Het Nederlandse kamp veranderde op slag van een ordelijke militaire basis in een laatste toevluchtsoord voor vele duizenden moslims. De stank was er ondraaglijk. De compound was een poel van maandverband, urine en poep. Vluchtelingen deden het letterlijk in hun broek uit angst door de Serviërs opgepakt te worden. Kinderen stierven door uitdroging. “Je stond plotseling met een dood kind in je handen. We hebben de geweren weggezet en rubberen handschoenen aangetrokken om de mensen te helpen”, zegt een Dutchbatter. “Een wanhopige moeder bleek haar dode kind in een afvalcontainer te hebben gegooid. Een kind dat nog maar een dag oud was, werd op transport gesteld. Moet je je voorstellen!”

Couzy vond dat het dertiende infanteriebataljon van de luchtmobiele brigade “buitengewoon menswaardig en professioneel al die gedesoriënteerde mensen heeft opgevangen”. Tijdens intimiderende beschietingen door de Serviërs, waarbij granaten vlak naast het kamp insloegen, hielden de blauwhelmen het hoofd koel. “Ze zijn bij die beschietingen heel moedig recht overeind blijven staan. Als ze dat niet hadden gedaan, zou er onder de vluchtelingen grote paniek zijn ontstaan.”

Srebrenica en Potocari veranderden binnen enkele dagen in een dode steenmassa. Een korporaal: “Het was bizar. We zagen een complete spookstad. Al het leven was er uitgelopen.

Terug naar overzicht

NRC Webpagina's
24 juli 1995

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad