Roos
vreesde `beerput' bij onderzoek Srebrenica
Door een onzer redacteuren
ROTTERDAM, 29 JULI.
Minister van Defensie Voorhoeve is in 1995 door zijn ambtelijke top geadviseerd te voorkomen dat justitie onderzoek zou doen naar het weigeren van medische hulp door Dutchbat
aan moslim-slachtoffers bij de val van `Srebrenica'.
Gevreesd werd dat hierdoor ,,een beerput'' zou opengaan. ,,Informatie uit de (vertrouwelijke) debriefingsrapporten wijst ook in die richting'', zo staat in een brief die brigade-generaal K.C. Roos
van de Koninklijke Marechaussee 29 november 1995 aan minister Voorhoeve schreef.
Inmiddels is bekend dat het openbaar ministerie in Arnhem vorig jaar alsnog een strafrechtelijk onderzoek is begonnen naar het niet verlenen van medische hulp door Duchtbat aan moslim-slachtoffers. Bij dat onderzoek draait het om de vraag of moslims destijds zijn overleden omdat leidinggevenden van Dutchbat
weigerden medische bijstand aan de oorlogsgetroffenen te bieden. Er zouden elf verklaringen van Dutchbatters bestaan die daarop wijzen.
Blijkens de brief uit 1995 aan Voorhoeve waren destijds al voldoende feiten en omstandigheden voorhanden om het openbaar ministerie een onderzoek te vragen. ,,`Slachtoffer' en `dader' zijn bekend'', zo schrijft Roos
aan Voorhoeve, die het verderop over ,,vermoedelijk gepleegde strafbare feiten'' heeft. Desondanks adviseerde Roos
Voorhoeve in 1995 justitie geen onderzoek te vragen en een onderzoek over te laten aan de Inspectie Militaire Gezondheidszorg, hetgeen ook gebeurde.
De brief aan Voorhoeve, die de tv-rubriek Netwerk met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur verkreeg, kan worden gezien als een bewijs dat Defensie in 1995 de zaak in de doofpot wilde stoppen om een kwalijke rol van Dutchbat
bij de val van de moslimenclave te maskeren. De commissie onder leiding van de Noord-Hollandse commissaris van de Koningin J. van Kemenade, die dit vorig onderzocht na nieuwe onthullingen over `Srebrenica', oordeelde dat hiervan geen sprake was.
Gisteravond handhaafde Van Kemenade in Netwerk dit oordeel, nadat de rubriek hem confronteerde met tegen zijn commissie afgelegde verklaringen. Daarin zeggen medewerkers van Defensie dat leidinggevenden hen hebben gevraagd onjuiste feiten over de uitgebleven medische hulp aan Van Kemenade te melden. De brief van Roos
kwam in de uitzending overigens niet ter sprake.
Roos
schreef zijn brief destijds naar aanleiding van mediaberichten over de uitgebleven medische bijstand, waardoor tenminste een vrouw om het leven zou zijn gekomen. De leiding van Dutchbat
zou de bijstand overigens hebben geweigerd om de zogeheten `ijzeren voorraad' niet aan te tasten
Deze voorraad verband en geneesmiddelen was gereserveerd om in geval van nood te gebruiken voor Dutchbatmilitairen.
Het in 1995 wél gelaste onderzoek door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) leidde december dat jaar tot harde conclusies over het falende medische handelen van met name van kolonelarts H. Hegge. Omdat er bij de totstandkoming van het rapport procedurele fouten zouden zijn gemaakt, stelde Hegge zich teweer tegen de conclusies. De ambtelijke leiding van Defensie zag in het rapport onvoldoende reden voor een justitieel onderzoek.
Voorhoeve besloot daarop een nieuw onderzoek te vragen, dit keer door de Ispectie van de Volksgezondheid van het ministerie van VWS. Dit rapport van zomer van 1996 was aanmerkelijk milder dan het IMG-rapport, waarop Defensie definitief besloot geen onderzoek door het openbaar ministerie te vragen.
Een jaar geleden kwam het OM echter alsnog in actie, nadat het de beschikking kreeg over het zogeheten `feitenrelaas', een van de vertrouwelijke debriefingsrapporten die Roos
in zijn brief in 1995 aanhaalde. In dit feitenrelaas bleken voldoende serieuze aanwijzingen te staan die een strafrechtelijk onderzoek naar de uitgebleven medische bijstand echtvaardigden, oordeelde het Arnhemse OM een jaar geleden.
Terug naar overzicht