Troebele worsteling over Srebrenica
Door onze diplomatiek redacteur J.M. BIK
Minister De Grave (Defensie) heeft gisteren het rapport van Van
Kemanade in ontvangst genomen over de rol die zijn departement heetf
gespeeld in de informatievoorziening rond de val van Srebrenica. Van
Kemenade kraakt enkele harde noten.
DEN HAAG, 29 SEPT. De nog niet voltooide en verwerkte
veranderingsprocessen op Defensie sinds het einde van de Koude Oorlog in
1989/'90 én de tijdsdruk in de zomer van 1995, na de val van
Srebrenica, hebben een belangrijke rol gespeeld bij de “soms
krampachtige” informatieverstrekking door het ministerie.
Dat concludeert de commissie-Van Kemenade na een onderzoek van zeven
weken in haar 55 pagina's tellende rapport 'Omtrent Srebrenica', waarbij
zij bijlagen met gespreksverslagen ter dikte van een telefoonboek heeft
gevoegd.
Het rapport, dat de vraag betreft hoe Defensie heeft (mee)gewerkt aan de
'waarheidsvinding' in het dossier-Srebrenica, geeft een feitelijke
beschrijving van het verloop van het informatieproces. Daarover geeft
Van Kemenade, die vele vertrouwelijke bronnen heeft kunnen raadplegen en
die met vijfendertig (hoofd)personen heeft gesproken, veertig
bevindingen en een aantal aanbevelingen.
Hoofdconclusie van het onderzoek is dat niet gebleken is dat
Defensiepersoneel het proces van waarheidsvinding over Srebrenica
doelbewust beperkt, belemmerd of tegengewerkt heeft, maar dat “in het
algemeen naar behoren is gestreefd naar een zo adequaat en volledig
mogelijke verzameling en verwerking van informatie”.
Desondanks moet worden vastgesteld dat er “op diverse punten
opmerkelijke tekortkomingen en onzorgvuldigheden” geweest zijn. Zwaar
weegt daarbij dat door Defensie en het OM in Arnhem “onvoldoende
grondig aandacht is besteed aan meldingen van mogelijk wangedrag van
sommige Nederlandse militairen”.
Van Kemenade wijst in dit verband op de beperkte tijd die zomer 1995
voor de algehele debriefing beschikbaar was. Die beperkte tijd maakte
het moeilijk om alle relevante informatie tijdig adequaat boven tafel te
krijgen. Bovendien was de aandacht aanvankelijk “onder invloed van de
toen overheersende belangstelling van de politiek en de publiciteit”
vooral gericht op bepaalde aspecten, zoals de achtergronden van de
ontbrekende luchtsteun en de eventuele waarnemingen van door strijdende
partijen gepleegde oorlogsmisdaden. Daarbij kwam dat Defensie veel meer
dan voor 1989 “in de volle schijnwerpers van de politiek en de
publiciteit” was gekomen en daarmee nog niet genoeg vertrouwd was. Dat
leidde volgens Van Kemenade tot reacties op incidenten die door de
buitenwacht al snel als “doofpotscenario's” werden gezien maar die in
feite er meer mee te maken hadden dat Defensie geen raad wist met die
toegespitste, op de actualiteit gerichte belangstelling.
Het onderzoek signaleert dat vooral aanvankelijk de onderlinge
verhoudingen tussen de centrale organisatie van Defensie en de landmacht
hebben gezorgd voor “communicatiestoornissen”. Dat leidde ertoe dat de
minister niet steeds “tijdig en adequaat” werd geïnformeerd, wat
het beeld naar buiten ongunstig heeft beïnvloed.
Voor Dutchbatters was een probleem dat het debriefingsrapport zakelijk
en wat hun emoties betreft te summier was gehouden. Mede daardoor is er
bij velen van hen door de publiciteit en in het politieke debat te
weinig “aandacht en erkenning” geweest voor “de buitengewoon
moeilijke positie waren zij waren gebracht”. Van Kemenade schrijft
begrip voor zulke emoties te hebben.
De media heben volgens het rapport “terecht” veel aandacht besteed aan
de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica. Maar het onderzoek stelt
ook vast dat “in sommige gevallen incidenten en situaties ten onrechte
als nieuwe feiten zijn gepresenteerd, dan wel onvolledig zijn
weergegeven”. Volgens het onderzoek kon daardoor ten onrechte “de
indruk ontstaan dat door Defensie stelselmatig en met opzet feiten
worden achtergehouden en dat 'de' militairen zich in Srebrenica ernstig
hadden misdragen”.
De Tweede Kamer krijgt van Van Kemenade ook een tik op de vingers. Zij
is, al dan niet op eigen verzoek, veelvuldig geïnformeerd en heeft
destijds met grote meerderheid met het debriefingsrapport ingestemd.
Daarna viel op dat zij zich “vaak heeft laten leiden door publiciteit
met betrekking tot afzonderlijke incidenten, ook als die al eerder aan
de orde zijn geweest. Hoewel dat op zichzelf begrijpelijk is, ontstaat
hierdoor een verbrokkelde en verwarrende stroom van informatie over
Srebrenica”. Ook daardoor kon de indruk ontstaan dat Defensie
informatie achterhield of maar mondjesmaat verschafte, heet het.
Kritiek veremldt het rapport ook op het ontbreken van heldere afspraken
met het openbaar ministerie, dat door Defensie te weinig bij de
Debriefingsoperatie en mogelijk wangedrag van militairen is betrokken.
Maar ook zelf is het OM in de zomer van 1995 te passief geweest, terwijl
er destijds al meldingen waren van mogelijk wangedrag. Een rol heeft
hier ook gespeeld dat de debriefing er voor een groot deel vooral op
gericht was om de emoties van Dutchbatters te kanaliseren.
Over de veelbesproken kwestie van de fotorolletjes, die bij het
ontwikkelen in een MID-laboratorium op 26 juli 1995 verloren gingen,
komt ook Van Kemenade tot de conclusie dat die mislukking te wijten is
aan “een ongelukkige samenloop van omstandigheden”. “Het is niet
anders, hoe onwaarschijnlijk dat ook mag lijken”, zei hij daarover
gisteren in een toelichting. Wat er op de rolletjes te zien was,
namelijk de executie van Bosnische moslim-mannen, was in verklaringen
trouwens gemeld; wat dat betreft betekende het verloren gaan van de
foto's niet zóveel, zei hij.
Dat pas minister Voorhoeve met vertraging een zogenoemd
managementrapport van de marechaussee onder ogen kreeg over mogelijk
betrokkenheid van Dutchbatters bij het overrijden van vluchtelingen en
het scheiden van moslim-mannen en vrouwen, is volgens Van Kemenade mede
te wijten aan de opzet van het debriefingsrapport, “waarin alle
ervaringen naar voren zouden komen”. Maar schrijft hij, naast en
tijdens de debriefing was “een gericht onderzoek naar deze incidenten
wenselijk geweest”.
Minister De Grave heeft gisteren beloofd de informatievoorziening en
communicatiestromen binnen Defensie aan te pakken. Hij zal geen personen
ontslaan, omdat de kritiek de hele defensie-organisatie betreft.
Minister Korthals (Justitie) is het eens met Van Kemenade dat het OM
“op heldere wijze” gezag moet uitoefenen over de marechaussee, maar
meent dat er sinds de zomer van 1995 voldoende is gedaan om daarin
verbetering te brengen.