Het Nederlandse motto: geen weerstand, geen provocatie; Gezuiverd
door Dutchbat
Na de val
van Srebrenica vluchtten duizenden wanhopige moslims naar
de legerplaats van de Nederlanders. Op bevel van de Serviërs heeft
Dutchbat ze uitgeleverd, een zekere dood tegemoet. “Deelname aan
etnische zuivering is beter dan toekijken bij etnisch moorden,”
verklaart generaal C. Nicolai. Reconstructie van het lot van de moslim
familie Nuhanovic. “Op de compound was er niemand die zich
opwierp als Schindler”. Waar zijn Ibro, Nasiha en Muhamed gebleven?
Na de val
van Srebrenica op 11 juli bivakkeerden de vier leden van
de familie Nuhanovic twee dagen en twee nachten in het
Dutchbat-kampement Potocari. Vader Ibro (52) en moeder Nasiha
(48) sliepen onder een tafel met computers en zendapparatuur; hun zoon
Muhamed (19) sliep bij zijn broer Hasan (27) die als tolk in dienst van
de VN stond. Drie maanden later is alleen Hasan nog over. Vader, moeder
en zoon Muhamed zijn spoorloos. Dutchbat heeft ze op 13 juli onder dwang
uitgeleverd aan de Serviërs. Dat Hasan nog leeft komt omdat hij
omdat hij voor de Nederlanders werkte.In bezit van een geleende
joggingbroek (die hij mocht houden) en een spijkerjack kon de vertaler
op 21 juli in het laatste konvooi uit Srebrenica vertrekken. Hasan
(stukgebeten lippen, wangen zonder kleur) doodt nu de tijd aan de
Impact-bar van de VN-basis op de luchthaven van Tuzla.
Zijn vader, moeder en broer zijn voor het laatst gezien 'bij het
passeren van de poort van de compound waarachter Servische soldaten
stonden', zo schrijven de militaire VN-waarnemers (UNMO's) De Haan,
Kingori en Tetteh afzonderlijk van elkaar in drie identieke,
ondertekende verklaringen. 'Ze hebben twee dagen doorgebracht onder
protectie van Unprofor, totdat hen op de avond van 13 juli 1995 door
Dutchbat-officieren werd bevolen de compound samen met de andere
vluchtelingen te verlaten.'
Op de vlucht voor de Servische elitetroepen die op 11 juli de 'safe
haven' Srebrenica onder de voet liepen, had de familie Nuhanovic
bescherming gezocht bij de Nederlandse VN-militairen achter de rollen
prikkeldraad. Op het terrein van de oude accufabriek dromden in totaal
vijfduizend moslims samen - voornamelijk vrouwen, kinderen en bejaarden.
Voor de hekken stonden nog eens 23000 mensen waarvoor geen plaats was.
Met herdershonden maakten de Serviërs jacht op de mannen die door
de bossen probeerden te vluchten. Binnen de onheining spraken de
Dutchbat-soldaten, zelf gevlucht uit het Bravo-kampement in Srebrenica,
de vluchtelingen toe met het sussende 'nema problema' (geen probleem) en
'polako' (rustig aan). Maar dat deed niets af aan de doodsangst waarmee
de menigte in de verste hoek van de fabriekshal wegdook toen Dutchbat er
vijf Serviërs binnenliet.
“We hadden recht op bescherming”, zegt de tolk Hasan. “De compound
was als het terrein van een ambassade: onschendbaar. De grond onder onze
voeten was van de Verenigde Naties. Door de vluchtelingen toe te laten
nam Dutchbat de verplichting op zich om ze te beschermen. Maar in plaats
daarvan heeft de bataljonsleiding het kamp laten ontruimen.”
Bevelen
De toenmalige stafchef van het VN-leger in Bosnië, generaal C.
Nicolai, zegt dat Dutchbat de instructie had om “te assisteren” bij de
deportatie onder het motto: “Deelname aan etnische zuivering is beter
dan toekijken bij etnisch moorden.” Op 27 juli schreef minister
Voorhoeve (defensie) de Tweede Kamer echter dat hij Dutchbat-overste
Karremans had opgedragen “op geen enkele wijze te assisteren bij de
etnische zuivering.”
Nog op de middag van de overrompeling van Srebrenica had
Dutchbat-overste Ton Karremans per fax een velletje bevelen ontvangen
('in het licht van de nieuwe situatie') van het VN-hoofdkwartier in
Sarajevo: 'Neem alle redelijke maatregelen ter bescherming van de
vluchtelingen onder uw hoede (...) Het opgeven van wapens en militair
materieel is niet toegestaan en is geen punt van discussie.'
Per telefoon had Nicolai de orders uit Sarajevo toegelicht: “Laat het
niet nog eens zover komen dat de soldaten zonder verzet al hun spullen
afgeven.” De Nederlandse generaal had geen genoegen genomen met de tot
nog toe gegeven redenen (gebrek aan testapparatuur, verouderde munitie)
waarom er bij de Servische verovering van enkele observatieposten geen
TOW anti-tankwapens waren ingezet. “Ik zou zeggen: schieten maar! Ook
al is het mis, dan nog is het een duidelijke waarschuwing.”
Ondanks die instructies geeft de bemanning van nog eens vijf
observatieposten zich de volgende dagen zonder slag of stoot over. De
buitgemaakte wapens en uniformen zijn ingezet tegen de moslims. Sergeant
Johan Bos vertelt dat hij op 15 juli een Nederlands pantservoertuig met
een Servische boordschutter heeft zien vuren over de hoofden van
tientallen gevangen moslims op een braakliggend veldje in Bratunac.
Generaal Nicolai zegt dat hij Karremans per telefoon op het hart heeft
gedrukt “zich niet te laten intimideren” door Ratko Mladic, de
voor oorlogsmisdaden gezochte bevelhebber van de Bosnische
Serviërs. “Zorg dat u geen speelbal wordt van de plaatselijke
overwinnaar. Verzet u tegen geweld jegens uw troepen en tegen het
afslachten van de bevolking.”
Enkele uren na dat gesprek hief Karremans het champagneglas met
Mladic. “De Dutchbat-commandant vertelde me dat hij opgelucht
was over onze komst”, zegt Mladic in een interview met het
Servische tijdschrift Svet. “Hij zei dat de moslims in de enclave hem
het leven zuur maakten.” Na terugkeer in Zagreb sprak Karremans op zijn
beurt vol bewondering over Mladic, die de Nederlandse eenheid
“knap had uitgemanoeuvreerd”.
In de logboeken van de VN-basis in Tuzla staat dat Dutchbat een
strategie heeft gevolgd van “geen weerstand, geen provocatie”. In dat
kader zijn de koepels van de pantservoertuigen “naar binnen gedraaid”,
dat wil zeggen: met de lopen van de .50 mitrailleurs gericht op de
vijfduizend moslims die bescherming hadden gezocht op het
fabrieksterrein van Potocari. Dit gaat recht in tegen de bevelen
uit Sarajevo: “Blijf met alle mogelijke middelen de troepen verdedigen,
met inbegrip van Navo-luchtsteun indien nodig”.
Lijst
Samen met Nesib Mandzic, het schoolhoofd van Srebrenica, trad
Hasan's vader Ibro Nuhanovic op als vertegenwoordiger van de
vluchtelingen. Op woensdag 12 juli hoorden zij samen met Karremans het
dictaat van generaal Mladic aan: alle mannen van 17 tot 65 jaar
zouden 'verhoord' worden; op de oorlogsmisdadigers na zou de bevolking
in bussen en vrachtauto's op transport worden gesteld naar
midden-Bosnië.
“Karremans protesteerde niet”, zegt de hoofdonderwijzer
Mandzic. “Voor iemand met de rang van luitenant-kolonel maakte
hij een zwakke indruk. Na afloop trok hij zich terug in zijn kantoor
omdat hij zich niet goed voelde. Op de Balkan is niemand te vertrouwen,
zei hij.” De tweede man van Dutchbat, majoor Robert Franken, nam de
feitelijke leiding over.
Uit vrees voor de levens van de weerbare mannen heeft Hasan's vader een
lijst opgesteld met de persoonsgegevens van 239 mannen op de compound.
Voor zij werden afgevoerd heeft Franken ze nog toegesproken: “Ik heb
deze lijst aan de Serviërs laten zien. Ik heb kopieën naar Den
Haag en Geneve gefaxt en het origineel stop ik in mijn onderbroek. De
hele wereld weet ervan.” Zes weken later, na het zomerreces van het
parlement en het verlof van de teruggekeerde Srebrenica-gangers, dook de
lijst voor het eerst weer op.
Onder de ogen van de Nederlanders is de vluchtelingenmassa in 48 uur
tijd door de Serviërs beroofd, geslagen en gedeporteerd. De mannen
werden uit de rijen getrokken en apart afgevoerd, volgens talloze
ooggetuigen linea recta naar verschillende executievelden. Dutchbat
maakte een soort sluis van vier pantservoertuigen om de stoet
vluchtelingen 'ordelijk' naar de gereedstaande bussen te gidsen.
De assistentie beperkte zich niet tot het regelen van de stroom
vluchtelingen. Op 17 juli leverde Dutchbat zeven door de Serviërs
geselecteerde gewonden af in Bratunac. “Dutchbat was in staat alles te
doen wat de Serviërs vroegen”, zegt de VN-tolk Emir
Suljagic. “De Servische majoor Nikolic eiste een lijst
van alle gewonden. Die kreeg hij. Vervolgens werd hij rondgeleid op de
ziekenzaal van het VN-kampement en pikte er zeven mannen uit die hij
wilde meenemen. De zeven zijn door Dutchbat in een VN-truck in Bratunac
afgeleverd', vertelt Suljagic.
Van de drie lijsten die er tussen 11 en 21 juli zijn opgesteld (van de
weerbare mannen, de gewonden en de 'buitenlanders en hun lokale
medewerkers') bood alleen de medewerkerslijst uitzicht op redding. “Wie
als medewerker stond geregistreerd bleef uit handen van de
Serviërs”, vertelt Hasan. “Je moest op die Schindler's List zien
te komen. Maar op de compound was er niemand die zich opwierp als
Schindler.”
Het lukte Nesib Mandzic, de schooldirecteur, om zich als
'vertegenwoordiger van de vluchtelingen' te laten registreren, maar de
Nederlandse bataljonsleiding weigerde om ook Ibro Nuhanovic op de
medewerkerslijst te zetten. Uit wanhoop had Hasan illegaal gebruik
gemaakt van de satelliet-telefoon om de VN in Tuzla te hulp te roepen.
“Als jullie mijn ouders niet kunnen helpen, red dan alstublieft mijn
broer”, had hij gevraagd.
Grensrivier
Hasan, voor de oorlog student elektrotechniek in Sarajevo, had in april
1992 zijn ouders en jongere broer gewaarschuwd voor de naderende oorlog.
Zijn vader vond het niet nodig om zijn huis in Vlasenica te verlaten -
een stadje aan de voet van het door Tito als onneembaar geachte
Romanija-plateau. Maar toen het etnische moorden begon, in Vlasenica
uitgevoerd door de kampbeul Dragan Nikolic tegen wie nu de eerste
getuigenissen voor het Oorlogstribunaal in Den Haag klinken, vluchtte de
familie te voet naar het dorp Zepa, dat al gauw in een omsingelde
moslimenclave
veranderde.
Enkele maanden later ontvluchtten de vier leden van het gezin
Nuhanovic het overbevolkte en gebombardeerde Zepa door zich op
een nacht voor 50 Duitse mark in een sloepje over de Drina te laten
smokkelen. Geluidloos meedobberend zakten ze de Bosnisch-Servische
grensrivier af. Beide oevers waren over een traject van zo'n twintig
kilometer in Servische handen. Ze meerden af ter hoogte van Srebrenica
en klommen over de bergen naar deze laatste moslimstad in
Oost-Bosnië, waar ze op 29 augustus 1992 aankwamen.
In de hongerwinter die volgde waren Hasan en zijn vader Ibro door de
sneeuw teruggelopen naar Zepa, op zoek naar tarwe en olie. “Het was een
tocht van achttien uur, ik had lieslaarzen aan die ik onder de
knieën had afgeknipt”, vertelt de tolk onbewogen. “M'n tenen
waren bevroren en m'n voetzolen zaten onder de blaren.”
Halverwege kregen ze te horen dat ook de voorraden in Zepa op waren, dat
hun hongertocht zinloos was. Ibro verweet het Hasan. Hasan verweet zijn
vader te lang te hebben gewacht met de vlucht uit Vlasenica. “Jij was
blind en doof toen ik je waarschuwde dat de oorlog op uitbreken stond”,
had hij gezegd. Tussen de dennebommen hadden vader en zoon elkaar
geslagen en geschopt tot ze huilend in elkaars armen waren gevallen.
Kort na de voedseldroppings in april 1993 bracht de Franse VN-generaal
Philippe Morillon verlichting door het dal van Srebrenica uit te roepen
tot een veilig, door de VN beschermd gebied. Hasan besloot Engels te
gaan leren 'om mijn lange termijn-kans op overleving te vergroten' en
kwam als tolk in dienst van de UNMO's.
Op de dag dat Srebrenica viel had hij zijn ouders en broer onder de
tafel van het UNMO-kantoor op het Dutchbat-hoofdkwartier in
Potocari verstopt. De volgende 48 uur had hij geknokt voor hun
leven. Majoor Kingori herinnert zich: “Hasan was overstuur. Hij bleef
constant vragen of we zijn familie of tenminste zijn jongere broer
konden beschermen”.
Emir Suljagic, de tweede tolk van de UNMO's, vertelt op de
trappen van de moskee in Zagreb dat zijn superieuren bereid waren om
Hasan's broer “in dienst te nemen” en zodoende uit handen van de
Serviërs te houden. “Maar majoor Franken stond dat niet toe”,
zegt hij. “Hij was bang dat de Serviërs erachter zouden komen.”
Het onafhankelijk weekblad Vreme in Belgrado noemt het onbegrijpelijk
dat Dutchbat zo weinig weerstand bood tegen de Serviërs. Het blad
wijst erop dat de VN-basis in Knin, nadat dit Servische bolwerk
afgelopen zomer door de Kroaten was heroverd, net zo lang onderdak heeft
geboden aan Servische vluchtelingen totdat zij een vrijgeleide kregen.
Hoewel de omstandigheden minder kritiek waren dan in Potocari is
de VN-leiding in Knin niet gezwicht voor de eis van de Kroaten om 62
vermeende 'oorlogsmisdadigers' uit te leveren.
Kwalijker dan het uitleveren van de vluchtelingen aan de Serviërs
('Dutchbat was in de greep van de angst en wie bang is denkt eerst aan
zichzelf') vindt de tolk Suljagic het verzwijgen van de
massaslachting die zich rondom Srebrenica voltrok. Zeventien Nederlandse
VN-militairen zagen op 15 juli bij Nova Kasaba tientallen, volgens
sommigen militairen honderden lijken liggen in slordige rijen langs de
weg. Toen zij in Zagreb aankwamen kregen ze een zwijgplicht opgelegd die
een week duurde - totdat ook de laatste Dutchbatters uit Srebrenica
waren vertrokken. Veel Srebrenica-gangers hadden het gevoel dat hun
verhaal niet serieus is opgepikt en verwerkt. Pas na hun verlof zijn ze
uitgebreid 'gedebriefed'. Landmachtgeneraal H. Couzy
trok op 23 juli al
de conclusie dat in het blikveld van Dutchbat 'geen genocide is
gepleegd' en dat de deportatie van de bevolking 'correct' is verlopen.
Volgens majoor Joseph Kingori, een UNMO uit Kenia, wist Dutchbat al na
de eerste nacht van de vluchtelingencrisis op 12 juli dat er buiten de
hekken gemoord werd. Die dag had hij op driehonderd meter van de
compound een huis ontdekt dat uitpuilde van de dorstige mannen. “De
eerste verdieping was zo vol dat de gevangenen bijna van het balkon naar
beneden vielen. Ze strekten hun armen en smeekten om hulp. Tegen de muur
bij een garage lag een stapel lijken - schots en scheef. Ik heb alles
gerapporteerd”, zegt Kingori.
De tolk Suljagic: “Iedere burger die getuige is van een misdrijf
heeft de plicht dat aan te geven. In Srebrenica hebben we te maken met
een VN-eenheid die als opdracht heeft de bevolking te beschermen. Als je
daar niet toe in staat bent, ben je toch op z'n minst verplicht de
buitenwereld alarmeren?”
Ibro, Nasiha en Muhamed Nuhanovic zijn op bevel van
Dutchbat-officieren van de VN-basis verwijderd. Bij de poort heeft UNMO
De Haan nog wel de 19-jarige Muhamed bij zich geroepen om in het bijzijn
van de Serviërs zijn naam te noteren. “Maar het hielp niet. Al na
tien meter haalden de Serviërs hem uit de rij”, vertelt Hasan.
“Mijn vader werd honderd meter verderop ook apart genomen en afgevoerd.
Alleen mijn moeder is in een van de gereedstaande bussen gestapt, maar
ook zij is nooit aangekomen. Volgende week zijn ze precies honderd dagen
vermist.
Terug naar overzicht