'Die passen hebben ze niet meer nodig'
Drie Dutchbat-militairen
getuigden afgelopen week in de zaak-Srebrenica. Een van de Nederlanders
toonde het Joegoslavië-tribunaal foto's van lijken. "Het is voor
het eerst dat ik over die foto's kan praten."
Door onze redacteuren CEES BANNING en
PETRA DE KONING
DEN HAAG, 1 APRIL. Bijna een minuut was 'getuige F', een anonieme
Dutchbat-soldaat, stil. Hij huilde. De rechter van het VN-tribunaal voor
oorlogsmisdaden in ex-Joegoslavië in Den Haag had hem gevraagd hoe
hij zou beschrijven wat er op 11 en 12 juli 1995 gebeurde in Srebrenica,
de 'veilige' moslim-enclave in Bosnië die door Nederlandse
militairen werd beschermd. De soldaat had gezegd dat het een "slachting"
was geweest, dat "een grote menigte was uitgeschakeld". Het was, zei
hij, "erger dan de film Schindlers List". Daarna kon hij even niet meer
praten. "Het spijt me", zei hij. "Na vijf jaar komen de emoties er voor
het eerst uit."
Dat was bijna aan het eind van zijn getuigenis in de Srebrenica-zaak
voor het tribunaal, in het proces tegen de Bosnisch-Servische generaal
Krstic dat drie weken geleden is begonnen. De afgelopen week werden drie
Nederlandse Dutchbat-militairen gehoord. Karremans, de commandant van
Dutchbat, zal in deze zaak niet getuigen. Hij heeft al in de zomer van
1996 een verklaring afgelegd. De komende weken zullen nog zo'n twaalf
Nederlanders voor het tribunaal vertellen wat ze hebben gezien.
De anonieme Dutchbat-soldaat F vertelde hoe de enclave werd ingenomen
door Bosnisch-Servische eenheden. Eerst kwamen 'goed getrainde' troepen
het gebied in, daarna de soldaten die hij 'ongedisciplineerd' noemde,
'Rambo-types'. Dat waren de paramilitairen, 'oproepkrachten' volgens de
getuige. Hij maakte er geen geheim van dat hij onder de indruk was van
de verovering. De operatie was volgens hem "goed voorbereid", "goed
geleid". Hij zei: "Iedereen wist zijn taakstelling."
Bij de Dutchbat-militairen was dat anders. Getuige F: "Onze officieren
en onderofficieren waren zodanig in de stress dat wij geen leiding meer
hadden. Het was ieder voor zich." De soldaat zag de aangeklaagde
generaal Krstic twee dagen achter elkaar, bij een huis waar moslim-
mannen werden 'verhoord'. Volgens hem was het duidelijk dat Krstic
bevelen gaf en toezicht hield. Ruim vierhonderd meter achter het huis
waar de generaal stond, bij een beekje, ontdekte de Dutchbatsoldaat
negen of tien lijken. Hij maakte er foto's van die deze week in de
rechtszaal werden vertoond. De beelden waren van slechte kwaliteit.
Alleen met hulp van de getuige kon duidelijk worden gemaakt waar op de
foto's de lijken te zien waren.
Aan het eind van zijn getuigenis deed de Nederlander een opmerkelijke
uitspraak. Hij zei: "Na vijf jaar is het voor het eerst dat ik hierover,
over de foto's heb kunnen praten. Er heeft bijna niemand iets van
geweten."
Een woordvoerder van het ministerie van Defensie wil niet op die
uitspraak reageren. De Dutchbatters zouden "volop de gelegenheid hebben
gehad om te vertellen wat ze wilden vertellen".
De fotorolletjes van Dutchbat waren bijna onderwerp geweest van
parlementair onderzoek. Op de foto's zou bewijsmateriaal staan van
misdaden begaan door de Serviërs. Maar bij de ontwikkeling van de
foto's door Defensie was iets misgegaan. Door "een ongelukkige samenloop
van omstandigheden" waren de foto's mislukt. "Oenig", oordeelde de
toenmalige minister van Defensie J. Voorhoeve. Volgens oud-minister J.
van Kemenade, die onderzocht hoe de 'informatieverwerking' over
Srebrenica bij het ministerie van Defensie was verlopen, was er bij het
mislukken van de rolletjes geen sprake van opzet. Daarnaast wist hij dat
er meer fotomateriaal was, maar "omtrent de juistheid van deze
mededeling heb ik geen bevestiging kunnen krijgen", aldus Van Kemenade
in het rapport 'Omtrent Srebrenica'. Anderhalf jaar na publicatie van
het rapport van Van Kemenade werd voor het internationale gerechtshof
het bestaan van de foto's bevestigd.
Een andere Dutchbatter, kapitein Leen van Duijn, beschreef gisterochtend
hoe, na de val van de enclave, mannen werden gescheiden van vrouwen en
kinderen. Hij probeerde moslim-jongens en bejaarden te redden door de
Serviërs ervan te overtuigen dat zij te jong of te oud waren om te
vechten. Bij een man, "vijfenveertig of vijftig jaar oud, maar nog in
goede conditie", deed hij dat niet. "Ik kon niet bij iedere man
protesteren", anders had dat geen effect meer gehad. "Dit was een
grensgeval. Daarom heb ik het besluit genomen dat bij deze man niet te
doen."
De man van middelbare leeftijd was de enige man van een familie die werd
afgevoerd. De situatie, zei de kapitein "zal mij het hele leven bij
blijven".
Van Duijn zag stapels bezittingen van moslims en ook een stapel
paspoorten en andere documenten. Hij vroeg een Servische militair hoe ze
zonder die papieren vermeende oorlogsmisdadigers onder de moslims wilden
identificeren. "Die documenten zullen ze niet meer nodig hebben", zei de
Serviër en hij lachte. Van Duijn: "Ik moest denken aan de beelden
van concentratiekampen die ik op de televisie had gezien. Ik dacht: zij
zullen de mannen op dezelfde verschrikkelijke manier behandelen."
Van Duijn had ook een ontmoeting met generaal Ratko Mladic. De Bosnisch-
Servische legerleider zag een groepje van drie Dutchbatters, twee
blanken en één zwarte, hij wees op de allochtoon en vroeg:
"Is die ook uit Holland?" Van Duijn: "Ik heb Mladic uitgelegd dat wij in
een zeer multiculturele samenleving leven." Mladic lachte hard en
beloofde dat hij uiterlijk in 2005 het Bosnisch-Servische leger zou
sturen om Holland tegen de moslims te beschermen.
De val van de enclave was voor generaal Mladic "een van de grootste
gebeurtenissen" geweest uit zijn militaire carrière. Hij zou dat
tegen moslim-getuige Camila Omanovic uit Srebrenica hebben verteld in
hotel Fontana in Bratunac, op 11 en 12 juli. Omanovic was
vertegenwoordigster van de moslims van Srebrenica. Voor de camera's zei
Mladic dat het aan de moslims zelf lag of ze wilden "overleven of
verdwijnen".
Opvallend was de opvatting van Jean-René Ruez, de Franse
politieman die de leiding heeft over het Srebrenica-onderzoek en de
eerste dagen van het proces zijn bevindingen bekendmaakte. Volgens hem
was het aanvankelijk niet de bedoeling van Mladic om de enclave
Srebrenica in zijn geheel te veroveren. Hij wilde de moslims
samendrijven op een klein gebied waardoor er een 'openluchtgevangenis'
zou ontstaan. Dat zou een "humanitaire en hygiënische tijdbom"
zijn, en de VN, lees Dutchbat, zouden moeten ingrijpen. De VN zouden de
moslims deporteren en aldus meewerken aan de etnische zuivering van
Bosnië. Pas toen bleek dat Dutchbat zich niet verzette, veranderde
Mladic volgens Ruez zijn plan en deporteerden de Bosnische Serviërs
zelf de twintigduizend tot dertigduizend moslims. Rechters, advocaten en
aanklagers van het tribunaal vroegen Ruez niet naar de bron van zijn
hypothese.