Provinciaal bestuur is gebaat bij versterking van het
dualisme Provinciale
H.P. Gallacher
Slechts een paar dagen resteren nog tot de
Statenverkiezingen en de politici beginnen al knap nerveus te worden.
Het is niet eens zozeer de uitslag die hen zorgen baart alswel de
opkomst. En zoals bij politici gebruikelijk, aan remedie geen gebrek al
is het de vraag of de voorgestelde oplossingen hout snijden.
Sinds jaar en dag trekken de verkiezingen voor de Provinciale Staten een
lage opkomst. Bij de laatstgehouden verkiezingen bracht 50,2 procent van
de kiesgerechtigden een stem uit. Wie dit vergelijkt met het
opkomstpercentage bij de Tweede Kamerverkiezingen van vorig jaar van
73,3 procent, begrijpt waarom de provinciale politici zich ongemakkelijk
voelen. De Brabantse gedeputeerde Pieter van Geel geeft de provincie nog
twee verkiezingen de tijd.
Als in 2007 de belangstelling van de kiezer voor het provinciebestuur
niet wezenlijk is opgekrikt, dan hoeft de provincie voor hem niet meer.
Zij kan net zo goed omgebouwd worden tot een gedeconcentreerde
rijksdienst.
Maar het spookbeeld van Haagse controle zweept de provinciale politici
op tot het bedenken van andere oplossingen. Hoe winnen wij de aandacht
van de kiezer, vragen zij zich af. En het meest voor de hand liggende
antwoord luidt: door dichter naar de burger toe te kruipen. Zo zijn er
die voorstellen om het dagelijks bestuur van de provincie, het college
van Gedeputeerde Staten, geen inhoudelijke portefeuilles te geven, maar
geografische. Er zou dan geen milieugedeputeerde of economiegedeputeerde
meer zijn, maar bijvoorbeeld een gedeputeerde voor West-Friesland of een
gedeputeerde voor de Zak van Beveland. En in een moeite door wil men dan
ook alle statencommissies, die zich nu met een bepaald beleidsterrein
bezighouden, regionaliseren: elke streek zijn eigen statencommissie.
De nadelen van deze omslag zullen groot blijken. Als politici vlak naast
de kiezer gaan staan, dan worden zij vanzelf gevoelig voor het
kortetermijn-belang van de calculerende burger, die harde waarden als
salaris en belastingdruk de voorrang geeft boven zachtere waarden als
duurzaamheid, milieuhygiene en de kwaliteit van landschap en natuur. Als
dat gebeurt, gaat de provincie de gemeenten achterna. Want ook
gemeentebestuurders, vooral wethouders, staan zo dicht bij de burgers en
hun belangen, dat zij bij de handhaving van hun eigen regelgeving vaak
opeens een opmerkelijke soepheid betrachten. Met name in de kleinere
gemeenten, waar de afstanden gering zijn en waar burgers en bestuurders
bij wijze van spreken elkaars buren en kroegmaten zijn, blijft
overtuigende handhaving van bijvoorbeeld een bestemmingsplan eerder
uitzondering dan regel.
Gelukkig is er nu nog een provincie die vanuit de luwte een toetsende en
toezichthoudende rol vervult. Zo'n provincie-op-afstand kan als geen
ander de verrichtingen van de gemeentebesturen kritisch in de gaten
houden. Zo'n provincie kan als geen ander een wakend oog houden op de
lange-termijnbelangen, op duurzame ontwikkeling en op de kwaliteit van
het fysieke leefmilieu. Zoals de Eerste Kamer de functie vervult van
chambre de reflexion voor de Tweede Kamer, zo kan de provincie haar
meerwaarde tonen ten opzichte van de gemeenten door gepaste afstand te
bewaren van lokale strevingen. Logisch dat zo'n provincie bij de
man-in-de-straat tamelijk onbekend en lang niet altijd geliefd is. Dat
is geen reden tot schrik, maar hoort juist bij de unieke rol die de
provincie speelt in het Nederlandse bestel. Wanneer provinciale politici
achter de stoet van democratische praatjesmakers aanlopen, op weg naar
de kiezersgunst, dan miskennen zij deze unieke rol.
Provinciebestuurders die al te zeer tegen de burger aan schurken gaan
onherroepelijk de gekozen burgemeester achterna. En wat dit betekent
voor de kwaliteit van het openbaar bestuur weet iedereen die de situatie
kent op het Franse platteland. In menig Frans dorp is een hechte kongsie
gesmeed tussen reactionaire boeren en jagers en andere buitenlui,
bekroond door een ambitieuze slager die in het burgemeesterschap een
lucratieve nevenactiviteit ziet. Het lot van zo'n bestuurder is volkomen
afhankelijk van de lokale politieke steun. Progressief
natuurontwikkelingsbeleid en plattelandsvernieuwing zijn in Frankrijk
daardoor een feitelijke onmogelijkheid. Evenzeer zullen in Nederland
regionaal georienteerde en dus regionaal afhankelijke politici de moed
niet meer opbrengen om lokale desiderata desnoods te negeren ten gunste
van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in groter verband.
Een uit waarachtig democratisch oogpunt veel betere manier om de
interesse van de burger te wekken voor wat het provinciebestuur beoogt,
is versterking van het dualisme. Het moderne provinciebestuur moet
geinspireerd zijn door een duidelijk politiek programma dat uitgedragen
wordt door precies die politieke partijen die daarvoor hun nek willen
uitsteken. Dat provinciebestuur moet vervolgens op de huid gezeten
worden door statenleden die de bestuursdaden controleren, amenderen en
ertegen opponeren. Dan ontstaat vanzelf het echte politieke debat.
Belangstelling van de zijde van de media en het publiek volgen vanzelf.
|