Provinciale Staten moeten zich beperken tot bestuur
Als de politieke rol van Provinciale Staten het
provinciebestuur in de weg staat, moeten zij zich beperken tot hun
bestuurlijke rol, vindt Wim Derksen. Gedeputeerden zijn bij uitstek
geschikt om te bemiddelen bij bestuurlijke conflicten tussen gemeenten.
De politici in Den Haag doen hun best om ons naar de stembus te lokken
op 3 maart aanstaande. Er zijn immers verkiezingen voor de Provinciale
Staten. Zoals gewoonlijk lijken de landelijke partijleiders kandidaat te
staan. Het tegendeel is het geval. De werkelijke kandidaten zijn echter
te onbekend om bij het grote publiek enthousiasme voor deze verkiezingen
op te roepen. Toch zijn de Statenverkiezingen niet geheel onbelangrijk.
De Provinciale Staten kiezen de Eerste Kamer en bovendien kan deze
tussentijdse peiling onder (ongeveer) de helft van het electoraat
gevolgen hebben voor de politieke verhoudingen in het kabinet. Vandaar
die landelijke belangstelling.
De vraag komt op waarom die provinciale politiek zo onzichtbaar is en of
daarin geen verandering kan worden aangebracht, opdat burgers voortaan
weten waarvoor en waarop ze moeten stemmen.
Het antwoord op die vraag is dat de kracht van het provinciaal bestuur
juist schuilt in zijn onzichtbaarheid. Het provinciaal bestuur moet dan
ook eerder onzichtbaarder dan zichtbaarder worden om (nog) toekomst te
hebben in het binnenlands bestuur. Het tekent de provincie in spagaat:
provinciale bestuurders zouden zo graag zichtbaarder willen zijn,
terwijl hun werk dat niet toelaat. De Statenverkiezingen verdienen dan
ook revisie. Maar eerst: hoe is de provincie in die spagaat
terechtgekomen?
Op het belang van de provincie in vroegere tijden zal ik niet ingaan. Ik
noem slechts twee argumenten waarom de positie van de huidige provincie
is verzwakt. Ten eerste is Nederland in een halve eeuw een erg `klein'
land geworden. De mobiliteit is enorm toegenomen, afstanden zijn
weggevallen en, niet te vergeten, buitenlandse invloeden zijn alom
aanwezig. De wereld eindigt niet meer op het Binnenhof in Den Haag, maar
brengt ons dagelijks Jerry Springer en Oprah Winfrey. In die
globaliserende wereld is de betekenis van de nationale politiek
afgenomen en krijgen de schaalverschillen binnen de eigen nationale
staat steeds minder betekenis.
Wat rest is een nationale overheid die met enige moeite een nationaal
beleid kan voeren ten behoeve van het algemeen belang van alle
Nederlanders. Er rest ook nog iets als de directe leefomgeving die een
legitimatie verschaft voor lokale politiek. Politiek gezien is daarmee
de ruimte voor een eigenstandige provinciale politiek wel erg klein
geworden. We hebben het de afgelopen jaren kunnen zien. Het rijk is voor
de HSL en voor de Betuwelijn (ten behoeve van de nationale welvaart), de
gemeenten zijn ertegen (op grond van hun achtertuinen), maar wat moet de
provincie? Met het wegvallen van de afstanden, is de provinciale schaal
vooral door het rijk opgeslokt. Waar de provinciaal in de ogen van
burgers nog betekenis heeft, heeft dat eerder folkloristische dan
politieke betekenis (Brabantia Nostra etc).
Er is nog een tweede ontwikkeling die de positie van de provincie in het
binnenlands bestuur fundamenteel heeft aangetast. De
hierarchie die het binnenlands bestuur vroeger eigen was, waarbij
`hogere' bestuurslagen konden zeggen wat `lagere' moesten doen, is
gaandeweg vervangen door een onderhandelingshuishouding. Provincies
onderhandelen met gemeenten, gemeenten onderhandelen met elkaar.
Iedereen sluit daarbij coalities (vaak ook met afzonderlijke
departementen) om het eigen belang zo goed mogelijk te dienen. In dat
nieuwe spel speelt de provincie geen bovengeschikte, maar een
ondergeschikte rol. Het gevolg is dat er momenteel veel
coordinatieproblemen bestaan tussen gemeenten, met name in de
grootstedelijke gebieden.
Het idee van de stadsprovincie was onder andere bedacht om dat
coordinatieprobleem te ondervangen. Het concept was echter te star om
succesvol te zijn. Daarmee zijn de coordinatieproblemen tussen gemeenten
nog niet opgelost. In sommige gebieden in het land wordt nog
geexperimenteerd met een soort functionele stadsregio's die in de
praktijk van alledag nog heel wat coordinatie weten te bewerkstelligen.
En soms is het de provincie die hier gaandeweg groeit in een nieuwe rol:
de rol van conflictenslechter, van arbiter, die er vooral voor zorgt dat
gemeenten het met elkaar eens worden over de aanpak van gezamenlijke
problemen en de uitvoering van het rijksbeleid (bijvoorbeeld het
ontwikkelen van Vinexlocaties).
Het zou een goede rol voor de provincies kunnen zijn. Terughoudend,
begeleidend, onderhandelingen naar een goede uitkomst leidend. Maar de
provincies blijken het moeilijk te hebben met die rol. Niet dat ze geen
bestuurlijke rol zouden kunnen vervullen, daar zijn ze zelfs uitermate
geschikt voor. Ze hebben echter moeite zich politiek en beleidsmatig
terughoudend op te stellen. Toch is dat voor een succesvolle
arbitrerende rol noodzakelijk. Moeizame compromissen tussen centrum- en
randgemeenten verdragen het niet wanneer de provincie de vrijheid wil
houden om achteraf de resultaten van het overleg te toetsen aan zijn
eigen politieke voorkeuren. Als buitenstaander zou je denken: wees nou
maar blij dat er consensus bestaat en schakel je eigen particuliere
politieke opvattingen maar even uit.
Maar zo zijn de Provinciale Staten, die het college van Gedeputeerde
Staten moeten controleren, niet gekozen. Zij zijn gekozen op grond van
programma's en op grond van verkiezingen, en hun standpunt kan dus niet
ondergeschikt worden gemaakt aan het standpunt van de gemeenten. Dat
niemand die programma's heeft gezien en dat iedereen zijn stem heeft
uitgebracht op grond van de populariteit van het kabinet, wordt daarbij
vanzelfsprekend vergeten.
Het provinciale dilemma is daarmee geschetst. Of je eigen programma
proberen uit te voeren en minder geschikt zijn als regionale regisseur
of die laatste rol succesvol uitvoeren en vergeten dat je politiek was
gekozen. Het probleem is dat beide niet samengaan.
Daarmee ligt de oplossing ook dichtbij. Als er weinig ruimte is voor een
politieke provincie en als juist die politieke rol een effectieve
bestuurlijke rol van de provincie in de weg staat, moet de provincie
zich maar tot die bestuurlijke rol beperken. Daarbij past wel controle,
maar geen controlerend orgaan dat formeel op grond van politieke
programma's en politieke voorkeuren wordt gekozen. En zeker geen
controlerend orgaan dat formeel zelfs het hoofd van de provincie is. De
verkiezingen voor de Provinciale Staten van 3 maart a.s. passen dus niet
meer in het bestel. Het ware beter om de Provinciale Staten door de
betrokkenen te laten kiezen. Laat in maart 2003 alle raadsleden uit het
gehele land hun Provinciale Staten kiezen. Aldus kunnen de laatste erop
toezien dat de Gedeputeerden op onafhankelijke en objectieve wijze
leidinggeven aan de onderhandelingen tussen de gemeenten. En als ook het
rijk nog een paar zetels in de Provinciale Staten wil claimen is het mij
best. Ook zij hebben baat bij een goed functionerende schakel tussen
gemeenten onderling en tussen de gemeenten en het rijk.
|