Landelijke Statenverkiezingen
Even rust, even weer alles normaal. De stemmen zijn geteld, de wonden
gelikt en alom is door iedereen beterschap beloofd. Op naar de volgende
verkiezingen, voor Europa, dus wellicht op naar het volgende dieptepunt.
Rest nog de vraag wie gisteren nu verloren heeft: de provinciale of de landelijke politiek? Ongegeneerd hebben landelijke politici de
afgelopen weken campagne gevoerd voor verkiezingen die niet werden
gehouden. Maar is dat ooit anders geweest? Provinciale-
Statenverkiezingen zijn toch altijd al alleen maar echt Provinciale-
Statenverkiezingen voor de kandidaten en hun gezinsleden? Voor alle
overigen is het een combinatie van plichtsbesef en een tussentijdse
populariteitspeiling voor het zittende kabinet. Het verschil met
voorgaande keren is slechts dat de Haagse coryfeeën dit keer niet
eens meer de schijn opgehouden hebben dat ze slechts een ondersteunende
rol voor hun provinciale collega's vervulden. Voluit hebben zij zichzelf
op de voorgrond geplaatst. Wel zo eerlijk dus. Toch blijft er
één ding knagen: waarom wisten verkiezingen van niks in
een tijd dat de onderlinge coalitieverhoudingen redelijk standhouden
toch zoveel nerveuze onrust te veroorzaken bij de politieke kopstukken?
In diverse beschouwingen is de laatste tijd gewezen op de repercussies
die Statenverkiezingen in het verleden hebben gehad op
regeringssamenwerking. Het lijstje is binnen de politieke inner
circle genoegzaam bekend: 1958, 1966, 1982.
Al deze jaren bleek de uitslag van de
Statenverkiezingen de opmaat voor een kabinetscrisis. Het leek een
ijzeren wet: zodra de PvdA als regeringspartij fors verloor bij
Statenverkiezingen, volgde binnen afzienbare tijd een breuk met de
christen-democratische coalitiepartners. Zodoende kwamen het vierde
kabinet-Drees, het kabinet-Cals en het tweede kabinet-Van Agt voortijdig
ten einde. Het was deze historische wetmatigheid die PvdA-politicus Ed.
van Thijn in 1991 tot de uitspraak bracht dat Statenverkiezingen
belangrijker zijn dan Tweede-Kamerverkiezingen. Er dreigde dit keer geen
groot verlies voor de PvdA, ook niet voor de VVD trouwens, de andere
grote coalitiepartij. Het is ook niet gebeurd. D66 heeft wel zwaar
verloren, maar deze nederlaag past in de trend die de partij al sinds
1994 parten speelt. Het belangrijkste is dat - willen Statenverkiezingen
een voorbode zijn van een aanstaande partnerruil op het landelijke
niveau - er een alternatief moet zijn. Ondanks het minder innige contact
tussen PvdA, VVD en D66 dan ten tijde van Paars I heeft dat
alternatief zich nog niet aangediend. Terwijl Den Haag gewoon achterover
had kunnen leunen, werd in de campagne gekozen voor stampij inclusief de
bijbehorende modder. De verklaring hiervoor is simpel.
Als de inhoud weinig voorstelt, moet het maar van de verpakking komen.
In een land waar op de televisie meer en meer de toon wordt gezet door
types als Jerry Springer, Menno Buch en Paul de Leeuw kan de politiek
niet achterblijven. Met de campagne voor de Statenverkiezingen heeft het
politieke straatvechten ook in Nederland definitief zijn intrede gedaan:
Melkert die een voorstel van de VVD om Bosniërs terug te sturen verkapt
associeert met jodendeportaties in de Tweede Wereldoorlog waarna oud
VVD -leider Bolkestein zijn 'woede' hierover een paar dagen opkropt
totdat hij op campagne is en niet vergeet zijn krachttermen aan het
adres van de PvdA vooraf onder embargo te verspreiden. Het is allemaal
even doorzichtig. Geholpen heeft het louter in negatieve zin. Voor de
kiezer was de opgeklopte retoriek slechts een bevestiging van het
vermoeden dat de verkiezingen nergens over gingen en dat hij daarom net
zo makkelijk thuis kon blijven.
Ondertussen blijft het werkelijke probleem, de positie van de provincie
in het openbaar bestuur, zwaar onderbelicht. In het huis van de
gehangene praat men nu eenmaal niet over zijn daden. Minister Peper van
Binnenlandse Zaken deed vorige week een voorzichtige poging de provinciale bestuurders tot enige zelfreflectie te bewegen, maar kreeg
direct de wind van voren. Peper moest eens weten hoe belangrijk
provincies waren, riposteerde commissaris van de koningin Van Kemenade
vanuit de vesting Noord-Holland. Zo schiet het nadenken inderdaad flink
op.
Hoe indrukwekkend de agenda van Van Kemenade en zijn collega's in de overige 11 provincies van het land ook moge zijn, een feit
blijft dat voor de gemiddelde kiezer de provincie niet veel meer inhoudt
dan het provinciale fietspad. Afgezien van Limburg en de drie
noordelijke gewesten, hebben inwoners ook nauwelijks enige affiniteit
met hun provincie. Wat verbindt iemand uit Lisse met iemand uit de
Alblasserwaard? Toch behoren beiden tot de provincie Zuid-Holland.
Ongetwijfeld doen provincies heel veel goed werk, maar onzichtbaar, want
het 'bestuurdersbestuur' is in hoge mate met reden gedepolitiseerd. In
plaats van het debat te laten gaan over taak, rol en toekomst van de
provincie vluchten de meeste bezorgde en 'geschrokken' politici weer in
de veilige structuurdiscussie. Misschien helpt het als
Statenverkiezingen en die voor de gemeenteraad op één dag
worden gehouden, opperde minister-president Kok onlangs. VVD -
fractievoorzitter Dijkstal wil de stembus letterlijk nog dichter bij de
kiezer brengen. Maar daar gaat het natuurlijk helemaal niet om. Het zijn
kunstgrepen om de opkomst te verhogen, die het gebrek aan keuze voor de
kiezer - het werkelijke probleem - ongemoeid laten. Het moeilijkste voor
bestuurders is zichzelf ter discussie stellen. Beroepsblindheid en
zetelgehechtheid verhinderen een nuchtere en afstandelijke kijk op de
gang van zaken. Mensen van buiten moeten hun de spiegel voorhouden. Dat
is gisteren gedaan door de meerderheid van de stemgerechtigde
Nederlanders, die het niet nodig vond om te gaan stemmen.
|