NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS   ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Oerol 2000

Oerol 1999

Het Oerol-festival, het programma en de kaartverkoop

Recensies

Foto's

Vraaggesprek met Joop Mulder, directeur van het Oerol-festival

Recent verschenen artikelen

Joop Mulder, directeur van het Oerol-festival:

Ik kijk
en zie een andere wereld

Foto Sake Elzinga

Als een roofridder neemt Joop Mulder jaarlijks tien dagen lang Terschelling in bezit voor zijn Oerol-festival. Tienduizenden mensen kunnen dan in duinpannen, boerenschuren of op het strand genieten van locatietheater. “Het landschap vraagt erom te worden uitgebuit.”

Door Joyce Roodnat

Hij loopt altijd weg. Niet uit onvriendelijkheid, welnee. Gewoon geen rust in zijn gat. Wie langer met Joop Mulder wil praten, gaat met hem wandelen. Loop met hem weg in kuiergang, en bedachtzaam keuvelend beantwoordt hij aan zijn beminnelijke voorkomen van snor, stoppels en wenkbrauwen.

Dus wandelen we langs de voet van de duinen over het Terschellingse strand. We hebben het over het jaarlijkse straattheaterfestival dat Mulder lang geleden bedacht en deze voorzomer voor de zestiende keer organiseert en bevadert. Over Terschelling - bodem voor zijn festival, zetel van zijn ziel en zaligheid. We hebben het over Oerol.

Elk jaar zetten er tienduizenden mensen koers naar Terschelling, sommigen voor een weekend Oerol, anderen voor de volle tien dagen. Ze stappen van de veerboot, huren een fiets, smijten hun bagage neer op de slaapplaats die ze, vaak al veel eerder, hebben geregeld en haasten zich het eiland op. Ze gaan een klein gevecht aan om kaartjes voor de voorstellingen in duinpan of boerenschuur, of ze scharrelen rond op de bonnefooi: langs het Groene Strand, naar het bos, door de straten van dorpen als Midsland en Formerum. Overal op het eiland gebeurt van alles waar geen toegangsbewijs voor nodig is, variërend van uitvoerige shows tot het spel van een soms betoverende enkeling. Straattheater op Oerol is iets heel anders dan het geploeter dat we kennen uit zweterige zomerse binnensteden. Hier is geen plaats voor de wanhopige acrobatiek van de verwassen T-shirts, de verkeerde vuurvreterij, het trieste levende standbeeld. Hier geen spoor van de langdradige leukigheid met witgekalkt gezicht.

Energie en poëzie zijn het voetstuk voor de maatstaven van Joop Mulder. Luchtig is net zo welkom als bloed-ernstig, maar professionaliteit spreekt vanzelf. Hij zoekt het hele jaar door, van het Londense Covent Garden tot in Australië. “Geen braderie-theater”, legt hij uit. “Je kunt nog zulke leuke kunstjes maken, als je niets teweegbrengt bij je publiek, moet ik je hier niet hebben: er moet een gevecht zijn.” Hij stelt hoge eisen, beaamt hij. Straattheater-artiesten staat het vrij om op te treden, maar ziet hij een prutser aan het werk die hij niet inviteerde, dan stuurt hij 'm weg. “Kan dat dan zomaar?” “Jazeker”. Mulder, die 'ik' zegt als hij het over Oerol heeft en naar Terschelling verwijst als 'mijn eiland', vindt het niet nodig er meer woorden aan vuil te maken. Je bent tien dagen lang een roofridder, zeg ik. Je houdt je het hele jaar schuil en dan strijk je neer met je gevolg. Terschelling is jou. Iedereen ziet en hoort en doet wat jij wilt. Veertigduizend mensen worden er dit jaar verwacht. Op veertig plaatsen gebeurt wat jij decreteert. Wat doe je Terschelling aan? Joop Mulder lacht breed. “Niets. Ik voeg iets toe.”

Sinds Mulder in 1978 op Terschelling kwam wonen, wandelt hij dagelijks over het eiland. Dat wil zeggen, in de zomer. 's Winters maakte hij verre reizen, die hem naar Azië voerden, naar Latijns-Amerika, naar Mexico. “Altijd als ik terugkwam vond ik Terschelling toch mooier. Die combinatie van dorp en strand, van het grijs van de zee en het groen van de rest van het eiland kent zijn weerga niet. Je zit tussen de mensen, je gaat een hoek om en pats! - je komt niemand meer tegen. Dat brengt de volmaakte vrijheid heel dichtbij.” Terschelling is voor hem in de eerste plaats de zee. “Ik wandel altijd zo dat ik bij de zee vertrek of er uitkom. Daar is de horizon, die tart elke beperking. Altijd kun je verder en alles wat je ziet, is in beweging.”

Uit zijn dagelijkse zwerftochten werd Oerol geboren. “Ik wilde dat landschap delen, iedereen wilde ik die schoonheid laten proeven. Natuur en theater horen bij elkaar, dat is me glashelder. Theater heeft rust nodig, daar zorgt de natuur voor. En het landschap vraagt erom te worden uitgebuit. Toen ik in Amsterdam het Festival of Fools (1980) had bezocht, wist ik het. Ik ging een klein zusje van dat Festival of Fools opzetten - locatietheater, maar dan op Terschelling. Niet in de stad maar op het wad. Bij ons, in de natuur.”

Ruimteschip

Het strand heeft zich verbreed tot een zandvlakte. Wolken en zonlicht weven een web. Hier, wijst Mulder, komt de witte tent, een enorm, dreigend bol ruimteschip van Les Arts Sauts, Frans trapeze-theater dat, inclusief sopraan en cellist, gewend is erg hoog en heel groots te werken. Het is zo groot dat het vanaf duintop en zee direct in het oog zal springen. De tent staat er nog niet, maar Mulder knijpt zijn ogen tot spleten en ziet hem voor zich: “Je vaart langs het eiland en je wordt getroffen door een groeisel dat best eens bij de natuur zou kunnen horen. Locatietheater buigt zich voor de natuur. Het moet de natuur accepteren. Als natuur en theater één worden is het ideaal bereikt. Bij het tienjarig bestaan van Oerol stonden we met een kleine groep mensen aan het strand te wachten op de Dogtroep, die een parade over het eiland aanvoerde. Daar kwamen ze de heuvel over, met duizenden mensen achter zich aan. Of het zo hoorde. Een natuurverschijnsel.”

Mulder stapt voort; het idee van het theater als natuurverschijnsel wappert tussen ons in. Tegelijk beginnen we over Erika Voortman, de danseres die als een luchtspiegeling verscheen aan haar op een oude dijk verzamelde publiek. Het licht schitterde op de golfjes, onze ogen knepen dicht tegen het licht. Na enige tijd ontdekten we in de verte een sirene tussen de vlekken licht. Ze werd minder ijl, bewoog zich naar het strand, danste de snerpende dans van de zeemeermin die het leven aan land verlangt en verdween weer zoals ze gekomen was: een ranke schim in de verte. “Dat”, zegt Mulder plechtig, “was een moment in de natuur. Erika Voortman had grote decorplannen, maar die kwamen te vervallen. Het hoefde niet. Het eiland vertelde wat nodig was. Je moet het aan de natuur durven overlaten. Ga je de strijd met de natuur aan, dan heb je bij voorbaat verloren. De natuur is altijd sterker dan het theater.”

Heb je een hekel aan de regen? vraag ik. Mulder kijkt verbaasd. “Nee”. Hij loopt nadenkend verder. “Soms zegt er iemand, in dat of dat jaar was het weer zó slecht. Maar ik kan me dat nooit herinneren.”

Toch speelt het weer een rol. Vorig jaar moesten Les Arts Sauts, aan het werk op een metershoge en -brede, open stellage, opboksen tegen wind en regenvlagen. Bliksem zorgde voor extra verlichting. Het was griezelig, maar ze staken des te mooier af, tegen die zwiepende wolkenlucht. Mulder vindt dat onzin. “Ze hadden het koud en voor zulke buitelingen heb je warme spieren nodig. Ik kies voor de artiest. Ik heb na afloop een sauna klaar, zoiets. De regen maakt maar zelden iets onmogelijk. Ja, in 1991. De Amsterdamse Dansacademie zou Het Zwanenmeer dansen op een podium dat twee centimeter onder water stond. Het Amsterdams Promenade Orkest, keurig in pak met rubberlaarzen, zou begeleiden. Het regende hard. De dansers werden te koud en de instrumenten dreigden te worden beschadigd door het ruwe weer. Ook daarna is het niet meer doorgegaan. Nee, dat maakte me niet verdrietig. Bij enthousiasme horen teleurstellingen. En veel vaker is er, tot mijn verbazing, van alles níet mis gegaan. Het Zwanenmeer op een meer had ik graag gezien, het was ons eigen idee.”

Elk jaar ontstaan er voorstellingen op initiatief van Oerol. Of liever, doordat Joop Mulder steeds maar over het eiland zwerft. “Ik hoor bijvoorbeeld het getjoek van motorboten die je niet ziet. Iedereen hier kent dat geluid. Ik denk, kan daar niet iets mee? Of ik zie een plek die me treft. Daar zoek ik iemand bij.” Zijn geheime wens is dat iemand ooit The Tempest van Shakespeare voor Oerol ensceneert: “Op het strand spoelt een balk aan, met een koning erop. Hij krabbelt op, gaat het duin over, het bos in en het publiek moet mee. Het moet aanpakken voor deze voorstelling, veel lopen, hard werken.”

Andere wereld

De duinen buigen scherp af. Het strand wordt gespleten door een langgerekt, ondiep meertje. Een plas met scherp gras erlangs, waar een kleine bruine vogel in zwemt op de wolken en het blauw die zich om zijn lijf heen weerspiegelen. We vallen stil, de zon prikt op onze hoofden. We luisteren naar geruis (zee? struiken?) en naar de kreetjes van een stern, we zijn stil. Ik zie in de verte twee boten, ze glijden over het strand want de zee is onzichtbaar. Ik weet niet wat Mulder ziet.

“Ik zit te kijken, altijd te kijken. Mijn vrouw en nu ook Jesse, mijn babydochter, vallen naast me in slaap, maar ik kijk. Ik kijk en ik beland in een andere wereld.” Oerol heet het daar, begrijp ik. “Zoiets”, beaamt Mulder. “Maar Oerol is ook wat ik nu voor me zie.”

De term 'oerol', Fries voor 'overal', is ontleend aan het Terschellingse gebruik om op de eerste lentedag alle schuren en stallen open te gooien. Het vee stormt naar buiten en mag een dag vrij grazen op de groeden, de natuurlijke weiden tussen de duinen. Mulder: “In het najaar is er opnieuw 'oerol'. Dan gaan de hekken van de weilanden los en mogen de dieren overal de laatste plukjes gras weg eten. Dan kun je wakker worden met koeien onder je raam.”

Hij zegt het of hij een kadootje geeft. Een plattelandszoon, zou je denken, met in al zijn genen een verlangen gegrift naar hooi en stal en buitenlucht. Nee. Mulder werd vijfenveertig jaar geleden geboren in een groot burgemeestersgezin in Bolsward. Zijn vader zag in hem een wiskundestudent, maar Mulder zou, ondanks de tien jaar die hij doorbracht op de HBS, nooit een schooldiploma halen. Liever besteedde hij zijn tijd aan muziek en theater. Hij had belangstelling voor ballet, verzorgde dans op muziek van Pink Floyd en op 'In-A-Gadda-Da-Vida', de hit van Iron Butterfly die alleen leeftijdgenoten zich nog herinneren. Hij zag Rutger Hauer op het toneel in een hoofdrol bij de groep Tryater, vond hem een held en dacht: dat wil ik ook. Die wens leidde tot rollen bij het schooltoneel en in een schoolcabaret. Niet tot zijn tevredenheid: “Steeds hing het tussen willen en kunnen. Organiseren kon ik wel. Ik had oog voor de ideeën van anderen, zag hoe die tot hun recht konden komen. Ik heb gewoon meer fantasie dan een ander, ik zie steeds maar mogelijkheden.”

Die fantasie werd aangewend voor het bedenken van evenementen op gebied van poëzie, theater en muziek in Bolsward, Sneek en Groningen. En Mulder had nog een passie: Terschelling. Vanaf zijn vroegste jeugd werden de familie-vakanties doorgebracht in Midsland en als volwassene bleef hij er komen. Toen hem in dat dorp een baan als barkeeper werd aangeboden, nam hij die, tot afschuw van zijn vader, graag aan. Twee jaar later kon hij eigenaar van de kroeg worden. Hij aarzelde niet. “Niet omdat ik zo geïnteresseerd was in biertjes verkopen. Ik was gekomen voor het eiland en het café bood mogelijkheden. Ik maakte al een krantje en draaide bijzondere muziek, maar nu kon ik van alles teweegbrengen. Iets essentieels brengen op het eiland dat 's zomers wordt beheerst door geld uitgeven en geld verdienen. Ik begon met theater- en poëzieavonden en de zogenaamde Fool Moon-weekenden. In 1982 is dat voor het eerst Oerol geworden. In feite ben ik een kroegbaas die uit zijn café is gegroeid, zeg ik altijd.”

Boos

“De prikkel om zulke dingen te ondernemen, komt niet voort uit je verstand, die prikkel vuurt je gevoel af. Het gevoel is het belangrijkste wat een mens heeft. Ik ondervind echte vreugde bij een mooie voorstelling. Hij vertelt me iets belangrijks, iets wat je niet anders kunt zeggen dan zo.”

In 1994 was er geen Oerol: Mulder was het zeuren om subsidiegeld moe, voelde zich te weinig gesteund. “Ik was alleen nog bezig met het werven van fondsen, tijd om na te denken over rare dingen gunde ik me niet meer. Ik was leeggezogen door al die discussies met mensen die alleen maar een boze Joop Mulder zagen en niet waarom Joop Mulder boos was.” Een verdrietige zomer werd het, een rampjaar, dat hij te lijf ging met een regie: All along the Lighttower, een spektakel aan het strand van een omvang die het gebruik van porta- en marifoons nodig maakte, met medewerking van jazz-musicus Harry de Wit en theatergroep Orkater. Mulder vond het een mooie ervaring (“het duurde twee uur, maar het leken maar 20 minuten”), maar het blijft bij die ene keer. In 1995 was Oerol terug. De subsidie is nu structureel.

Sinds drie jaar fluistert Mulders gezwerf hem een jaarlijks thema in voor Oerol. Het begon met 'Het magnetisme van de Noordpool': iedereen die zich inschreef als bezoeker kreeg een kompas, en een urenlange fietstocht voerde langs een spoor van op verzoek van Mulder gecreëerde beeldende kunst. Vorig jaar was het de wind: “Het waait hier altijd. Nooit maakte ik mee dat er geen wind stond. Behalve dan op de openingsavond: geen zuchtje bewoog de reuzenvliegers. De natuur nam ons te grazen. De natuur is een goeie vriend, maar een echte partner? Nooit.”

Dit jaar vaart Oerol onder de vlag 'Diepte van de oceanen', elke gast krijgt een Oerol-duikbril. Noord- noch Waddenzee zijn oceanen. Maar: “Ik staar over de zee en iedere keer vraag ik me af, wat zit er onder? De duiksport heeft me bijgebracht dat er meer geheimen zijn dan ik me ooit kan bedenken. Nooit is de verbeelding groot genoeg. Duiken is het mooiste wat er bestaat, vooral de onderwaterse bewegingen en de vissen en de planten zweven rustig mee. Je bent nooit alleen, maar niemand praat onder water. Het is een droom. Volgend jaar zal het thema voor Oerol zijn: 'Voetsporen in het zand'. Die sporen vielen me op toen ik vorig jaar zomer langs het strand sjouwde met mijn zwangere vrouw. De eerste drie thema's waren een zee-avontuur. Volgend jaar kom ik aan land.” Dat is geen toeval, verklaart Mulder: “Mijn leven is veranderd, ik ben vader geworden.” De wilde vaart is voorbij? “Ja.”

We zijn omgekeerd en passeren een holte in een duin, theatertje-groot. Komt hij wel eens in een echte schouwburg, zo een met muren, stoelen en deuren? Mulder grijnst. “Jazeker, maar ik ben er vaak snel uitgekeken. Je hebt in een schouwburg maar één gezichtspunt en alles wat je ziet, zit vast in een vierkantje. Er bestaat goed typisch binnentheater: Hauser Orkater en De Horde, dat heb ik altijd erg mooi gevonden. Ook van het Footsbarn Theatre houd ik en ik bezocht eens een schitterende Shakespeare van De Appel in Den Haag. Die ben ik zelfs voor een tweede keer gaan zien. Ik was toen te schuchter en Oerol was nog te klein. Met meer geld wordt de fantasie roekelozer: nu had ik er alles aan gedaan om zo'n voorstelling hier, buiten, te krijgen.” Het thema 'Diepte van de Oceanen' bracht Mulder, een liefhebber van de vroege cinema, op de verfilming uit 1923 van Jules Vernes 20.000 mijlen onder zee. Hij vroeg Max Tak en zijn orkest om daar een familievoorstelling bij te verzinnen, in het ruim van een coaster in de haven van West-Terschelling.

De laatste jaren verleidt Mulder steeds groepen om hun voorstelling op Oerol te komen doen. Het Friese gezelschap Tryater doet dit jaar op Mulders verzoek Pak 'm Stanzi op het dorpsplein in Hoorn. Volgend jaar regisseert Tryaters Jos Thie speciaal voor Oerol Peer Gynt van Ibsen.

Mulder herhaalt zijn waardering voor de 'gewone' toneelspeler die Oerol aandoet. “Net zo min als een straatartiest automatisch een goeie toneelspeler is, slaagt de toneelacteur vanzelf op straat. Daar is moed voor nodig. Ieder jaar weer voer ik dezelfde strijd: mag ik naar binnen? vragen de theatermakers. Altijd hebben ze argumenten waarom juist zij per se binnen moeten spelen. Nee, zeg ik dan. Oerol is in de open lucht, de voorstellingen in de boerenschuren zijn een extraatje. Het gaat om het eiland. Om de kleur van de wolken bij zonsondergang, om het zand in je schoenen en de meeuw die door je voorstelling heen schreeuwt. Het hoort er allemaal bij. Soms haakt er iemand af. Jammer voor hem.”

De fotograaf komt ons achterop. Zand stuift op rond zijn schoenen; er zijn meer wolken, scherp spettert licht op zijn kop. In zijn hand houdt hij een mobiele telefoon: “In Rotterdam regent het, heel hard!” “Mooi zo!” roep ik over de wind heen naar hem toe. Mulder gniffelt in zijn snor: “Daar heb je het: eilandgevoel.”

NRC Webpagina's
juni 1999

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad