Joop Mulder, directeur van het Oerol-festival:
Ik kijk
en zie een andere wereld
Foto Sake Elzinga
Als een roofridder neemt Joop Mulder jaarlijks tien dagen lang
Terschelling in bezit voor zijn Oerol-festival. Tienduizenden mensen
kunnen dan in duinpannen, boerenschuren of op het strand genieten van
locatietheater. “Het landschap vraagt erom te worden uitgebuit.”
Door Joyce Roodnat
Hij loopt altijd weg. Niet uit onvriendelijkheid, welnee. Gewoon
geen rust in zijn gat. Wie langer met Joop Mulder wil praten, gaat met
hem wandelen. Loop met hem weg in kuiergang, en bedachtzaam keuvelend
beantwoordt hij aan zijn beminnelijke voorkomen van snor, stoppels en
wenkbrauwen.
Dus wandelen we langs de voet van de duinen over het Terschellingse
strand. We hebben het over het jaarlijkse straattheaterfestival dat
Mulder lang geleden bedacht en deze voorzomer voor de zestiende keer
organiseert en bevadert. Over Terschelling - bodem voor zijn festival,
zetel van zijn ziel en zaligheid. We hebben het over Oerol.
Elk jaar zetten er tienduizenden mensen koers naar Terschelling,
sommigen voor een weekend Oerol, anderen voor de volle tien dagen. Ze
stappen van de veerboot, huren een fiets, smijten hun bagage neer op de
slaapplaats die ze, vaak al veel eerder, hebben geregeld en haasten zich
het eiland op. Ze gaan een klein gevecht aan om kaartjes voor de
voorstellingen in duinpan of boerenschuur, of ze scharrelen rond op de
bonnefooi: langs het Groene Strand, naar het bos, door de straten van
dorpen als Midsland en Formerum. Overal op het eiland gebeurt van alles
waar geen toegangsbewijs voor nodig is, variërend van uitvoerige
shows tot het spel van een soms betoverende enkeling. Straattheater op
Oerol is iets heel anders dan het geploeter dat we kennen uit zweterige
zomerse binnensteden. Hier is geen plaats voor de wanhopige acrobatiek
van de verwassen T-shirts, de verkeerde vuurvreterij, het trieste
levende standbeeld. Hier geen spoor van de langdradige leukigheid met
witgekalkt gezicht.
Energie en poëzie zijn het voetstuk voor de maatstaven van Joop
Mulder. Luchtig is net zo welkom als bloed-ernstig, maar
professionaliteit spreekt vanzelf. Hij zoekt het hele jaar door, van het
Londense Covent Garden tot in Australië. “Geen braderie-theater”,
legt hij uit. “Je kunt nog zulke leuke kunstjes maken, als je niets
teweegbrengt bij je publiek, moet ik je hier niet hebben: er moet een
gevecht zijn.” Hij stelt hoge eisen, beaamt hij.
Straattheater-artiesten staat het vrij om op te treden, maar ziet hij
een prutser aan het werk die hij niet inviteerde, dan stuurt hij 'm weg.
“Kan dat dan zomaar?” “Jazeker”. Mulder, die 'ik' zegt als hij het
over Oerol heeft en naar Terschelling verwijst als 'mijn eiland', vindt
het niet nodig er meer woorden aan vuil te maken. Je bent tien dagen
lang een roofridder, zeg ik. Je houdt je het hele jaar schuil en dan
strijk je neer met je gevolg. Terschelling is jou. Iedereen ziet en
hoort en doet wat jij wilt. Veertigduizend mensen worden er dit jaar
verwacht. Op veertig plaatsen gebeurt wat jij decreteert. Wat doe je
Terschelling aan? Joop Mulder lacht breed. “Niets. Ik voeg iets toe.”
Sinds Mulder in 1978 op Terschelling kwam wonen, wandelt hij dagelijks
over het eiland. Dat wil zeggen, in de zomer. 's Winters maakte hij
verre reizen, die hem naar Azië voerden, naar Latijns-Amerika, naar
Mexico. “Altijd als ik terugkwam vond ik Terschelling toch mooier. Die
combinatie van dorp en strand, van het grijs van de zee en het groen van
de rest van het eiland kent zijn weerga niet. Je zit tussen de mensen,
je gaat een hoek om en pats! - je komt niemand meer tegen. Dat brengt de
volmaakte vrijheid heel dichtbij.” Terschelling is voor hem in de
eerste plaats de zee. “Ik wandel altijd zo dat ik bij de zee vertrek of
er uitkom. Daar is de horizon, die tart elke beperking. Altijd kun je
verder en alles wat je ziet, is in beweging.”
Uit zijn dagelijkse zwerftochten werd Oerol geboren. “Ik wilde dat
landschap delen, iedereen wilde ik die schoonheid laten proeven. Natuur
en theater horen bij elkaar, dat is me glashelder. Theater heeft rust
nodig, daar zorgt de natuur voor. En het landschap vraagt erom te worden
uitgebuit. Toen ik in Amsterdam het Festival of Fools (1980) had
bezocht, wist ik het. Ik ging een klein zusje van dat Festival of Fools
opzetten - locatietheater, maar dan op Terschelling. Niet in de stad
maar op het wad. Bij ons, in de natuur.”
Ruimteschip
Het strand heeft zich verbreed tot een zandvlakte. Wolken en zonlicht
weven een web. Hier, wijst Mulder, komt de witte tent, een enorm,
dreigend bol ruimteschip van Les Arts Sauts, Frans trapeze-theater dat,
inclusief sopraan en cellist, gewend is erg hoog en heel groots te
werken. Het is zo groot dat het vanaf duintop en zee direct in het oog
zal springen. De tent staat er nog niet, maar Mulder knijpt zijn ogen
tot spleten en ziet hem voor zich: “Je vaart langs het eiland en je
wordt getroffen door een groeisel dat best eens bij de natuur zou kunnen
horen. Locatietheater buigt zich voor de natuur. Het moet de natuur
accepteren. Als natuur en theater één worden is het ideaal
bereikt. Bij het tienjarig bestaan van Oerol stonden we met een kleine
groep mensen aan het strand te wachten op de Dogtroep, die een parade
over het eiland aanvoerde. Daar kwamen ze de heuvel over, met duizenden
mensen achter zich aan. Of het zo hoorde. Een natuurverschijnsel.”
Mulder stapt voort; het idee van het theater als natuurverschijnsel
wappert tussen ons in. Tegelijk beginnen we over Erika Voortman, de
danseres die als een luchtspiegeling verscheen aan haar op een oude dijk
verzamelde publiek. Het licht schitterde op de golfjes, onze ogen knepen
dicht tegen het licht. Na enige tijd ontdekten we in de verte een sirene
tussen de vlekken licht. Ze werd minder ijl, bewoog zich naar het
strand, danste de snerpende dans van de zeemeermin die het leven aan
land verlangt en verdween weer zoals ze gekomen was: een ranke schim in
de verte. “Dat”, zegt Mulder plechtig, “was een moment in de natuur.
Erika Voortman had grote decorplannen, maar die kwamen te vervallen. Het
hoefde niet. Het eiland vertelde wat nodig was. Je moet het aan de
natuur durven overlaten. Ga je de strijd met de natuur aan, dan heb je
bij voorbaat verloren. De natuur is altijd sterker dan het theater.”
Heb je een hekel aan de regen? vraag ik. Mulder kijkt verbaasd. “Nee”.
Hij loopt nadenkend verder. “Soms zegt er iemand, in dat of dat jaar
was het weer zó slecht. Maar ik kan me dat nooit herinneren.”
Toch speelt het weer een rol. Vorig jaar moesten Les Arts Sauts, aan het
werk op een metershoge en -brede, open stellage, opboksen tegen wind en
regenvlagen. Bliksem zorgde voor extra verlichting. Het was griezelig,
maar ze staken des te mooier af, tegen die zwiepende wolkenlucht. Mulder
vindt dat onzin. “Ze hadden het koud en voor zulke buitelingen heb je
warme spieren nodig. Ik kies voor de artiest. Ik heb na afloop een sauna
klaar, zoiets. De regen maakt maar zelden iets onmogelijk. Ja, in 1991.
De Amsterdamse Dansacademie zou Het Zwanenmeer dansen op een podium dat
twee centimeter onder water stond. Het Amsterdams Promenade Orkest,
keurig in pak met rubberlaarzen, zou begeleiden. Het regende hard. De
dansers werden te koud en de instrumenten dreigden te worden beschadigd
door het ruwe weer. Ook daarna is het niet meer doorgegaan. Nee, dat
maakte me niet verdrietig. Bij enthousiasme horen teleurstellingen. En
veel vaker is er, tot mijn verbazing, van alles níet mis gegaan.
Het Zwanenmeer op een meer had ik graag gezien, het was ons eigen
idee.”
Elk jaar ontstaan er voorstellingen op initiatief van Oerol. Of liever,
doordat Joop Mulder steeds maar over het eiland zwerft. “Ik hoor
bijvoorbeeld het getjoek van motorboten die je niet ziet. Iedereen hier
kent dat geluid. Ik denk, kan daar niet iets mee? Of ik zie een plek die
me treft. Daar zoek ik iemand bij.” Zijn geheime wens is dat iemand
ooit The Tempest van Shakespeare voor Oerol ensceneert: “Op het strand
spoelt een balk aan, met een koning erop. Hij krabbelt op, gaat het duin
over, het bos in en het publiek moet mee. Het moet aanpakken voor deze
voorstelling, veel lopen, hard werken.”
Andere wereld
De duinen buigen scherp af. Het strand wordt gespleten door een
langgerekt, ondiep meertje. Een plas met scherp gras erlangs, waar een
kleine bruine vogel in zwemt op de wolken en het blauw die zich om zijn
lijf heen weerspiegelen. We vallen stil, de zon prikt op onze hoofden.
We luisteren naar geruis (zee? struiken?) en naar de kreetjes van een
stern, we zijn stil. Ik zie in de verte twee boten, ze glijden over het
strand want de zee is onzichtbaar. Ik weet niet wat Mulder ziet.
“Ik zit te kijken, altijd te kijken. Mijn vrouw en nu ook Jesse, mijn
babydochter, vallen naast me in slaap, maar ik kijk. Ik kijk en ik
beland in een andere wereld.” Oerol heet het daar, begrijp ik.
“Zoiets”, beaamt Mulder. “Maar Oerol is ook wat ik nu voor me zie.”
De term 'oerol', Fries voor 'overal', is ontleend aan het Terschellingse
gebruik om op de eerste lentedag alle schuren en stallen open te gooien.
Het vee stormt naar buiten en mag een dag vrij grazen op de groeden, de
natuurlijke weiden tussen de duinen. Mulder: “In het najaar is er
opnieuw 'oerol'. Dan gaan de hekken van de weilanden los en mogen de
dieren overal de laatste plukjes gras weg eten. Dan kun je wakker worden
met koeien onder je raam.”
Hij zegt het of hij een kadootje geeft. Een plattelandszoon, zou je
denken, met in al zijn genen een verlangen gegrift naar hooi en stal en
buitenlucht. Nee. Mulder werd vijfenveertig jaar geleden geboren in een
groot burgemeestersgezin in Bolsward. Zijn vader zag in hem een
wiskundestudent, maar Mulder zou, ondanks de tien jaar die hij
doorbracht op de HBS, nooit een schooldiploma halen. Liever besteedde
hij zijn tijd aan muziek en theater. Hij had belangstelling voor ballet,
verzorgde dans op muziek van Pink Floyd en op 'In-A-Gadda-Da-Vida', de
hit van Iron Butterfly die alleen leeftijdgenoten zich nog herinneren.
Hij zag Rutger Hauer op het toneel in een hoofdrol bij de groep Tryater,
vond hem een held en dacht: dat wil ik ook. Die wens leidde tot rollen
bij het schooltoneel en in een schoolcabaret. Niet tot zijn
tevredenheid: “Steeds hing het tussen willen en kunnen. Organiseren kon
ik wel. Ik had oog voor de ideeën van anderen, zag hoe die tot hun
recht konden komen. Ik heb gewoon meer fantasie dan een ander, ik zie
steeds maar mogelijkheden.”
Die fantasie werd aangewend voor het bedenken van evenementen op gebied
van poëzie, theater en muziek in Bolsward, Sneek en Groningen. En
Mulder had nog een passie: Terschelling. Vanaf zijn vroegste jeugd
werden de familie-vakanties doorgebracht in Midsland en als volwassene
bleef hij er komen. Toen hem in dat dorp een baan als barkeeper werd
aangeboden, nam hij die, tot afschuw van zijn vader, graag aan. Twee
jaar later kon hij eigenaar van de kroeg worden. Hij aarzelde niet.
“Niet omdat ik zo geïnteresseerd was in biertjes verkopen. Ik was
gekomen voor het eiland en het café bood mogelijkheden. Ik maakte
al een krantje en draaide bijzondere muziek, maar nu kon ik van alles
teweegbrengen. Iets essentieels brengen op het eiland dat 's zomers
wordt beheerst door geld uitgeven en geld verdienen. Ik begon met
theater- en poëzieavonden en de zogenaamde Fool Moon-weekenden. In
1982 is dat voor het eerst Oerol geworden. In feite ben ik een kroegbaas
die uit zijn café is gegroeid, zeg ik altijd.”
Boos
“De prikkel om zulke dingen te ondernemen, komt niet voort uit je
verstand, die prikkel vuurt je gevoel af. Het gevoel is het
belangrijkste wat een mens heeft. Ik ondervind echte vreugde bij een
mooie voorstelling. Hij vertelt me iets belangrijks, iets wat je niet
anders kunt zeggen dan zo.”
In 1994 was er geen Oerol: Mulder was het zeuren om subsidiegeld moe,
voelde zich te weinig gesteund. “Ik was alleen nog bezig met het werven
van fondsen, tijd om na te denken over rare dingen gunde ik me niet
meer. Ik was leeggezogen door al die discussies met mensen die alleen
maar een boze Joop Mulder zagen en niet waarom Joop Mulder boos was.”
Een verdrietige zomer werd het, een rampjaar, dat hij te lijf ging met
een regie: All along the Lighttower, een spektakel aan het strand van
een omvang die het gebruik van porta- en marifoons nodig maakte, met
medewerking van jazz-musicus Harry de Wit en theatergroep Orkater.
Mulder vond het een mooie ervaring (“het duurde twee uur, maar het
leken maar 20 minuten”), maar het blijft bij die ene keer. In 1995 was
Oerol terug. De subsidie is nu structureel.
Sinds drie jaar fluistert Mulders gezwerf hem een jaarlijks thema in
voor Oerol. Het begon met 'Het magnetisme van de Noordpool': iedereen
die zich inschreef als bezoeker kreeg een kompas, en een urenlange
fietstocht voerde langs een spoor van op verzoek van Mulder
gecreëerde beeldende kunst. Vorig jaar was het de wind: “Het waait
hier altijd. Nooit maakte ik mee dat er geen wind stond. Behalve dan op
de openingsavond: geen zuchtje bewoog de reuzenvliegers. De natuur nam
ons te grazen. De natuur is een goeie vriend, maar een echte partner?
Nooit.”
Dit jaar vaart Oerol onder de vlag 'Diepte van de oceanen', elke gast
krijgt een Oerol-duikbril. Noord- noch Waddenzee zijn oceanen. Maar:
“Ik staar over de zee en iedere keer vraag ik me af, wat zit er onder?
De duiksport heeft me bijgebracht dat er meer geheimen zijn dan ik me
ooit kan bedenken. Nooit is de verbeelding groot genoeg. Duiken is het
mooiste wat er bestaat, vooral de onderwaterse bewegingen en de vissen
en de planten zweven rustig mee. Je bent nooit alleen, maar niemand
praat onder water. Het is een droom. Volgend jaar zal het thema voor
Oerol zijn: 'Voetsporen in het zand'. Die sporen vielen me op toen ik
vorig jaar zomer langs het strand sjouwde met mijn zwangere vrouw. De
eerste drie thema's waren een zee-avontuur. Volgend jaar kom ik aan
land.” Dat is geen toeval, verklaart Mulder: “Mijn leven is veranderd,
ik ben vader geworden.” De wilde vaart is voorbij? “Ja.”
We zijn omgekeerd en passeren een holte in een duin, theatertje-groot.
Komt hij wel eens in een echte schouwburg, zo een met muren, stoelen en
deuren? Mulder grijnst. “Jazeker, maar ik ben er vaak snel uitgekeken.
Je hebt in een schouwburg maar één gezichtspunt en alles
wat je ziet, zit vast in een vierkantje. Er bestaat goed typisch
binnentheater: Hauser Orkater en De Horde, dat heb ik altijd erg mooi
gevonden. Ook van het Footsbarn Theatre houd ik en ik bezocht eens een
schitterende Shakespeare van De Appel in Den Haag. Die ben ik zelfs voor
een tweede keer gaan zien. Ik was toen te schuchter en Oerol was nog te
klein. Met meer geld wordt de fantasie roekelozer: nu had ik er alles
aan gedaan om zo'n voorstelling hier, buiten, te krijgen.” Het thema
'Diepte van de Oceanen' bracht Mulder, een liefhebber van de vroege
cinema, op de verfilming uit 1923 van Jules Vernes 20.000 mijlen onder
zee. Hij vroeg Max Tak en zijn orkest om daar een familievoorstelling
bij te verzinnen, in het ruim van een coaster in de haven van
West-Terschelling.
De laatste jaren verleidt Mulder steeds groepen om hun voorstelling op
Oerol te komen doen. Het Friese gezelschap Tryater doet dit jaar op
Mulders verzoek Pak 'm Stanzi op het dorpsplein in Hoorn. Volgend jaar
regisseert Tryaters Jos Thie speciaal voor Oerol Peer Gynt van Ibsen.
Mulder herhaalt zijn waardering voor de 'gewone' toneelspeler die Oerol
aandoet. “Net zo min als een straatartiest automatisch een goeie
toneelspeler is, slaagt de toneelacteur vanzelf op straat. Daar is moed
voor nodig. Ieder jaar weer voer ik dezelfde strijd: mag ik naar binnen?
vragen de theatermakers. Altijd hebben ze argumenten waarom juist zij
per se binnen moeten spelen. Nee, zeg ik dan. Oerol is in de open lucht,
de voorstellingen in de boerenschuren zijn een extraatje. Het gaat om
het eiland. Om de kleur van de wolken bij zonsondergang, om het zand in
je schoenen en de meeuw die door je voorstelling heen schreeuwt. Het
hoort er allemaal bij. Soms haakt er iemand af. Jammer voor hem.”
De fotograaf komt ons achterop. Zand stuift op rond zijn schoenen; er
zijn meer wolken, scherp spettert licht op zijn kop. In zijn hand houdt
hij een mobiele telefoon: “In Rotterdam regent het, heel hard!” “Mooi
zo!” roep ik over de wind heen naar hem toe. Mulder gniffelt in zijn
snor: “Daar heb je het: eilandgevoel.”