U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Multiculturele Samenleving

Artikel Paul Scheffer

Reacties

Politieke discussie

Discussie

Links

Progressieve coalitie allochtonen-autochtonen nodig

Om de maatschappelijke positie van immigranten te verbeteren, is modern emancipatiebeleid vereist, waarbij integratie en diversiteit samengaan. Bovendien moet er een mentaliteitsverandering komen onder de politieke en culturele elites, meent Femke Halsema.

Het meest verbazingwekkende aan Paul Scheffers essay ‘Het multiculturele drama' in deze krant van 29 januari is zijn aanval op het zogeheten kritiekloze multiculturalisme. Dat zich een ‘multicultureel drama' voltrekt is volgens hem de schuld van de ‘apologeten van diversiteit', ‘de pleitbezorgers van een ruimhartig asielbeleid', die zich wentelen in een ‘kosmopolitische illusie'. De omslag van het ‘kritiekloze multiculturalisme' naar integratie- en participatiebeleid voltrok zich echter al in 1983, toen wijlen minister Rietkerk van Binnenlandse Zaken zijn Minderhedennota publiceerde, en het multiculturalisme is op zijn laatst in 1989, bij het verschijnen van het WRR-rapport Allochtonenbeleid ten grave gedragen.

In Nederland is men in het algemeen doordrongen van de ernstige sociale achterstand bij een groot deel van de migranten. In linkse en rechtse kring bestaat zorg over de werkloosheid, armoede, schooluitval en criminaliteit, die zich vooral lijken op te hopen bij de eerste en tweede generatie arbeidsmigranten uit de jaren zestig en vroege jaren zeventig. Nu de economie opleeft, de welvaart toeneemt en de werkloosheid afneemt, wordt schrijnender zichtbaar dat een deel van de migranten nauwelijks in de voorspoed deelt. Als hierbij bovendien de nijpende sociale situatie wordt gevoegd van de grote groep in Nederland verblijvende illegalen (die in Scheffers betoog opvallend afwezig is), ontstaat een zeer somber beeld van het welzijn van migranten in de samenleving.

Er mag dan overeenstemming zijn over de ernst van de sociale achterstand, Scheffers beschrijving van de oorzaken ervan vervuilen de discussie. Zijn woede over het gedrag van de ‘multiculturele elite' dwingt hem naar fouten te zoeken die deze denkbeeldige vijand kunnen worden aangerekend. Ongehinderd door kennis van de feiten werpt hij zich onverhoeds op als drager van een wijdverbreid sentiment dat migranten hun slechte positie danken aan zichzelf èn aan een overheid die hen niet flink tot de orde durft te roepen. Volgens Scheffer ligt een eerste, belangrijke oorzaak van de achterstand namelijk in het ‘culturele verschil' dat door migranten zelf hardnekkig in stand wordt gehouden. Hij ziet ‘vooral in de gezinscultuur' een aanmerkelijke afstand ,,tussen de gangbare omgangsvormen in Nederland en het normbesef binnen de islamitische gemeenschappen''.

In de Volkskrant toonde Pieter Hilhorst echter onlangs overtuigend aan dat het onderstrepen van cultureel verschil eerder deel is van het probleem dan van de oplossing: ,,Het probleem is niet dat de migranten de westerse waarden en normen niet willen accepteren, maar dat de Nederlandse samenleving haar eigen idealen van vrijheid en gelijkheid voor nieuwkomers niet waarmaakt.'' De lage sociale klasse waarin zich het overgrote deel van de migranten bevindt, vormt het centrale probleem. De bewijzen hiervoor zijn talrijk. Een gemiddeld, zeer laag opleidingsniveau, met name bij de eerste generatie migranten, beperkt hun maatschappelijke kansen en die van hun kinderen. De sinds jaren tekortschietende investeringen in onderwijs- en achterstandsbeleid en het uitblijven van werkgelegenheidsprojecten waaraan werkelijk een maatschappelijk perspectief is verbonden, hebben ervoor gezorgd dat generaties migranten zich niet aan de maatschappelijke achterhoede konden ontworstelen.

Hoewel Scheffer deze achterstand van migranten feitelijk constateert, heeft hij door de eenzijdige nadruk die hij legt op ‘cultureel verschil' een blinde vlek voor de sociaal-economische oorzaken ervan. Dit speelt ook het grootste deel van de Nederlandse beleidsmakers parten, dat bij elk maatschappelijk probleem van allochtonen - of het nu achterblijvende schoolprestaties zijn of het aandeel in criminaliteit is - vooral wijst op de afwijkende man/vrouw-verhouding of het islamitische geloof, in plaats van de aandacht te vestigen op het demoraliserende effect van langdurige sociale uitsluiting.

Vanzelfsprekend kunnen culturele en religieuze verschillen niet geheel worden gebagatelliseerd. Op twee manieren versterken deze de al bestaande sociale achterstand. Culturele en religieuze opvattingen kunnen sociale achterstelling van bepaalde groepen (bijvoorbeeld vrouwen) binnen de allochtone gemeenschappen veroorzaken. Daarnaast gaat het zichtbare anders zijn nog altijd gepaard met actieve discriminatie en uitsluiting op de arbeidsmarkt en in het maatschappelijk leven. Voor dit laatste heeft Scheffer ook bepaald geen oog.

Eenzelfde blinde vlek lijkt Scheffer parten te spelen bij de tweede door hem genoemde oorzaak: het vermeende ruimhartige toelatingsbeleid waardoor de gebrekkige integratie van migranten zich in komende generaties blijft herhalen. Men kan de vraag stellen of het Nederlandse toelatingsbeleid nog wel ruimhartig mag worden genoemd. Behoudens een kleiner wordende groep gezinsherenigers (waarvoor steeds strengere criteria gelden), worden economische migranten sinds jaar en dag niet meer toegelaten tot Nederland. Bij de toelating van asielzoekers is het beleid de afgelopen tien jaar ook aanzienlijk aangescherpt, zozeer zelfs dat de Nederlandse regering bij elke verdere aanscherping in conflict lijkt te komen met het VN-Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Als er al een relatie kan worden gelegd tussen de toelating van nieuwe migranten en de falende integratie van hier wonende migranten, dan ligt deze niet in ruimhartigheid maar eerder in het omgekeerde. De zware en eenzijdige nadruk in het toelatingsbeleid op ‘weren en terugsturen', die ook door Scheffer wordt bepleit, heeft een averechtse uitwerking. Voor een groot deel van de asielzoekers geldt bijvoorbeeld dat voor de definitieve beslissing over vestiging valt, er jaren, soms vijf of meer, zijn verstreken als gevolg van procedures tegen onzorgvuldig genomen besluiten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Deze tijd wordt noodgedwongen in ledigheid doorgebracht - werken is verboden, studeren en leren zijn financieel niet mogelijk en worden anderszins ontmoedigd omdat de Nederlandse regering als de dood is valse verwachtingen te wekken over een definitief verblijf. De mensen die Nederland na deze procedures uiteindelijk officieel betreden zijn vaak psychisch gekneusd, terwijl hun kansen op maatschappelijke integratie in de lange jaren van wachten evenredig zijn verminderd. Zoals blijkt uit cijfers in het Centraal Economisch Plan vestigt zich jaarlijks ruim vijftig procent van de asielzoekers definitief. Deze bijna wetmatigheid heeft tot nu toe niet het besef doen groeien dat met hun snelle integratie een groot Nederlands belang is gediend; groter wellicht dan met de vaak vergeefse inspanningen om hen alsnog weg te sturen.

Dezelfde eenzijdige nadruk op ‘weren en terugsturen' heeft dramatische gevolgen voor de integratie van de hier al jaren wonende en werkende, maar niet toegelaten illegale migranten. Met het in werking treden van de Koppelingswet is hun niet alleen het recht ontzegd op elementaire voorzieningen zoals huisvesting, goede scholing en gezondheidszorg, maar is hun ook de mogelijkheid ontnomen om na jaren van verblijf, geleidelijk officieel te integreren in de Nederlandse samenleving. Dankzij het zeer repressieve toelatingsbeleid is deze groep migranten, en hun kinderen en kleinkinderen opgesloten in een, vooralsnog onzichtbare, onderklasse. Daarnaast bemoeilijkt de eenzijdige nadruk op weren en terugsturen de politieke integratie, en dus ook de participatie van alle migranten. Een meerderheid in het Nederlandse parlement weigert al jaren om het kiesrecht voor migranten te introduceren op een provinciaal en landelijk niveau. Toetreding tot de politieke rechtsgemeenschap (een belangrijke voorwaarde voor werkelijke integratie) kan pas plaatshebben na naturalisatie, na een jaren durend verblijf in Nederland.

De onwilligheid nieuwe migranten snel te laten integreren roept herinneringen op aan de Nederlandse reactie op de arbeidsmigranten in de jaren zeventig. Ook toen lag veel te lang de nadruk op het terugsturen van hen die als gast hier arbeid waren komen verrichten. Een gevolg was dat de gezinshereniging te laat op gang kwam (kinderen hadden bijvoorbeeld moeite om nog aansluiting te krijgen in het Nederlandse onderwijs) en de overheid had verzuimd te investeren in de ontwikkeling van de gastarbeiders. De historische fout die ook nu weer gemaakt dreigt te worden, is dat de fictie van het kunnen indammen van de internationale migratiestromen de integratie van nieuwe migranten bemoeilijkt. Ook Scheffer maakt deze fout door verdere beperking van de toelating noodzakelijk te achten voor integratie.

Door zich te fixeren op de vermeende, te tolerante elite, heeft Scheffer geen oog voor het, sinds ruim tien jaar aangescherpte toelatingsbeleid, noch voor de negatieve neveneffecten van dit beleid voor de integratie van degenen die nu tot Nederland worden toegelaten. Evenmin is hij zich bewust van het veranderde minderhedenbeleid waarbij de integratie met behoud van eigen identiteit is vervangen door aanpassing waarbij de eigen identiteit zich tot de privésfeer dient te beperken. Nieuwe overheidsinvesteringen om sociale achterstand tegen te gaan worden sinds lang verbonden aan het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, ongeacht of migranten hiertoe, door hun sociale achterstandspositie en het ontbreken van politieke burgerrechten, werkelijk in staat zijn. In plaats van door een ‘multiculturele elite' wordt Nederland sinds jaren geregeerd door een ‘disciplinerende elite'. Scheffer is dan ook geen eenzame strijder tegen de gevestigde machten, maar de vox populi van een heersende beleidsideologie.

De ideologie van afweer, eenzijdige aanpassing en eigen verantwoordelijkheid verdient heroverweging. De hardvochtige omgang met migranten, heeft namelijk niet kunnen verhinderen dat er een nieuwe ‘sociale kwestie' is ontstaan, zoals Scheffer terecht opmerkt. Om deze aan te pakken is allereerst modern emancipatiebeleid vereist, waarbij integratie en diversiteit in elkaars verlengde liggen (en niet, zoals bij Scheffer, kunstmatig tegenover elkaar worden geplaatst). Onderwijs met effectieve taalmethoden, investeringen in het wegwerken van de wachtlijsten voor taalcursussen, en in de inkomens en arbeidsomstandigheden van leraren op achterstandsscholen, horen hier vanzelfsprekend bij. Even belangrijk is het echter te bevorderen dat de centrale instituties (justitie, onderwijs, gezondheidszorg) een afspiegeling vormen van de gewijzigde culturele samenstelling van onze samenleving. Hiervoor is ook de actieve bestrijding van discriminatie noodzakelijk. Uit onderzoek van de Internationale Arbeids Organisatie van VN blijkt dat voorkeursbeleid discriminatie neutraliseert, waardoor allochtonen en autochtonen gelijke kansen hebben op de arbeidsmarkt. Voorkeursbeleid dient bij wet te worden geregeld. Wettelijk dienen ook de eisen voor naturalisatie te worden versoepeld (in plaats van te worden aangescherpt) en dient het kiesrecht op alle bestuurlijke niveau's te worden geïntroduceerd.

Naast maatregelen die emancipatie mogelijk maken, is echter vooral een mentaliteitsverandering nodig onder de politieke en culturele elites. Die eerdere sociale kwestie aan het begin van deze eeuw indachtig, kan de emancipatie van migranten alleen gestalte krijgen als de autochtone elite zich met hun lot en welzijn identificeert. Disciplinering schiet tekort en leidt mogelijk zelfs tot verdere verwijdering, solidariteit in denken en daden is noodzakelijk. Er is dus geen behoefte aan een nieuwe nota over migranten als ‘beleidsprobleem', maar aan een progressieve coalitie van allochtonen en autochtonen tegen een onverteerbare maatschappelijke werkelijkheid van sociale ongelijkheid en structurele uitsluiting.

Femke Halsema is lid van de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks.

NRC Webpagina's
26 februari 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad