Museum in VS: werk Malevitsj terug naar erven
Door onze redacteur LIEN HEYTING
ROTTERDAM, 1 DEC. Het
Amerikaanse Busch-Reisinger Museum in Cambridge (Mass.) zal een
schilderij en een tekening van de Russische schilder Kasimir Malevitsj
(1879-1935) teruggeven aan diens erfgenamen.
Dit staat in een
overeenkomst tussen het museum en de erfgenamen die vijf maanden geleden
een claim hadden ingediend. De overeenkomst met het Busch-Reisinger
Museum betekent dat het Stedelijk Museum in Amsterdam deze of volgende
maand eveneens een claim kan verwachten op de 51 kunstwerken van
Malevitsj, die afkomstig zijn uit dezelfde collectie als de werken in
Verenigde Staten.
Het Busch-Reisinger Museum, dat vandaag het eigendom overdraagt van het
schilderij getiteld Suprematisme, Rechthoek en Cirkel (1915), en van de eveneens
suprematistische tekening, mag deze werken nog enige tijd in bruikleen houden.
De erfgenamen kunnen de werken volgens de overeenkomst elk moment opeisen.
Of het museum ze in een later stadium zal aankopen, is niet bekend.
James Cuno, directeur van de Harvard University Art Museums, waartoe het
Busch-Reisinger Museum behoort, wil nog niets zeggen over de overeenkomst.
Zoals hij eerder al liet weten heeft het museum het schilderij en de tekening
steeds 'in bewaring' gehad en zijn ze nooit als museumbezit beschouwd. De
twee werken maken sinds 1957 deel uit van de collectie van het Busch-Reisinger
Museum. Evenals de Malevitsj-collecties in het Amsterdamse Stedelijk Museum
en in het New-Yorkse Museum of Modern Art (MoMA), zijn ze afkomstig uit de
kunstverzameling die Malevitsj in 1927 achterliet in Berlijn, waar hij deelnam
aan de Grosse Berliner Kunstausstellung. Malevitsj wilde na 1927 terugkeren
naar Berlijn, maar hij kreeg geen uitreisvisum meer. Omdat zijn abstracte
werk in de Sovjet-Unie steeds meer in ongenade viel, liet hij de collectie
van 70 schilderijen, tientallen tekeningen en 'didactische kaarten' in het
Westen.
De rechten van de erfgenamen van Malevitsj werden eerder dit jaar ook erkend
door het Museum of Modern Art. Na zes jaar onderhandelen stemde het MoMA op
18 juni toe in een schikking met de zes kleinkinderen en 25 andere nazaten
van Malevitsj. Het MoMA, dat sinds 1935 zestien werken uit de Berlijnse collectie
van Malevitsj heeft, - zeven schilderijen en negen werken op papier
- gaf het schilderij Suprematistische compositie uit 1919 terug en betaalde
daarnaast een bedrag van vijf miljoen dollar aan de erven-Malevitsj.
Nu de onderhandelingen met de twee Amerikaanse musea zijn afgesloten, krijgt
het Amsterdamse Stedelijk Museum zeer binnenkort eveneens een claim van de
erfgenamen. In 1958 kocht het Stedelijk Museum van de Duitse architect Hugo
Häring die toen een groot deel van de Berlijnse Malevitsj-collectie in
zijn beheer had, 29 schilderijen, zeven gouaches, vijftien tekeningen en ook
zeventien 'didactische kaarten' waarop Malevitsj zijn suprematistische theorie
aanschouwelijk maakte. Met deze aankoop beschikte het Stedelijk Museum in
één klap over de grootste Malevitsj-verzameling in het Westen.
Volgens de Duitse kunsthistoricus Clemens Toussaint, die de erfgenamen vertegenwoordigt,
had Hugo Häring de kunstwerken niet aan het Stedelijk Museum mogen verkopen
omdat Häring niet de wettige eigenaar was, maar de kunst slechts in bewaring
had.
De erven willen van het Stedelijk Museum dat het enkele schilderijen van
Malevitsj aan hen afstaat. Deze schilderijen willen ze onderbrengen in andere
musea in de wereld die geen enkele Malevitsj in hun collectie hebben, zoals
het Prado in Madrid en musea in Polen en Californië. Mocht het Stedelijk
Museum bereid zijn een schikking te treffen met de erfgenamen, dan sluit Toussaint
niet uit dat zij genoegen zullen nemen met een financiële tegemoetkoming.
Van dit geld zou dan een deel worden besteed aan een op te richten Malevitsj
Stichting die de totstandkoming van een oeuvre-catalogus van Malevitsj zal
financieren en ook de vele Malevitsj-vervalsingen die in omloop zijn moet
traceren. De zaak van de erfgenamen zal in Nederland worden behartigd door
dezelfde Amerikaanse advocaten die ook de onderhandelingen met de twee Amerikaanse
musea hebben gevoerd.
Het Stedelijk Museum wil geen commentaar geven voordat het een claim heeft
ontvangen. Van de teruggave door het Busch-Reisinger Museum werd Rudi Fuchs,
directeur van het Stedelijk Museum, vorige week per brief op de hoogte gesteld.
De Berlijnse Malevitsj-collectie werd in 1930 overgebracht naar het Provinzalmuseum
in Hannover. De directeur van dit museum, Alexander Dorner, nam het schilderij
Suprematisme, Rechthoek en Cirkel en de suprematistische tekening in 1937
mee toen hij op de vlucht voor de nazi's naar de Verenigde Staten vertrok.
Na zijn dood in 1957 liet hij beide werken als 'bruiklenen' na aan het Busch-Reisinger
Museum dat er volgens zijn testament over mocht beschikken 'totdat de rechtmatige
eigenaar zijn rechten doet gelden'. Dorner was van mening dat de Berlijnse
collectie toebehoorde aan de erfgenamen van Malevitsj.
De zestien werken van Malevitsj die in het MoMA terechtkwamen waren door
Dorner in 1935 meegegeven aan MoMA-directeur Alfred Barr voor zijn tentoonstelling
Cubism and Abstract Art die in 1936 werd gehouden. Barr durfde de 'entartete'
Malevitsj-kunst niet terug te sturen naar nazi-Duitsland en hield die in het
MoMA. Het overige deel van de Berlijnse Malevitsj-collectie werd in 1936,
kort voordat Dorner naar Amerika vluchtte, ondergebracht bij Hugo Häring
die in 1956 het eigendom van de kunstwerken claimde en ze vervolgens voor
122.000 mark verkocht aan het Stedelijk Museum.
Al tweemaal eerder hebben de erfgenamen geprobeerd de werken uit het Stedelijk
Museum terug te krijgen. Nadat ze hun verwantschap met Malevitsj in de Sovjet-Unie
decennia lang stil hadden gehouden, durfden ze zich in de jaren zeventig voor
het eerst te doen gelden. Ze vernamen dat een groot deel van de Berlijnse
collectie in het Stedelijk Museum was. Via de Sovjet-autoriteiten deden een
dochter en kleindochter van Malevitsj een poging deze werken te claimen, maar
hun verzoek bleef steken in de Sovjet-bureaucratie. In 1991, kort na de grote
Malevitsj-tentoonstelling in Amsterdam, Moskou en Leningrad, werd via het
Russische ministerie van Cultuur een claim ingediend. Omdat ook dit op niets
uitliep, besloten de erfgenamen hulp te zoeken in het Westen en kwamen ze
in 1993 terecht bij Clemens Toussaint.