Verjaring speelt rol bij kwestie-Malevitsj
De erven van de Russische avant-
gardekunstenaar Kasimir Malevitsj hebben een brief geschreven aan het
Stedelijk Museum. Zij vechten de aankoop van de collectie-Malevitsj in
1957 aan.
Door onze redacteur F.KUITENBROUWER
AMSTERDAM, 29 JAN. Als de erven menen dat de aankoop niet legitiem was,
moeten ze maar naar de rechter gaan. Dat was vorig jaar de laconieke
reactie van directeur Rudi Fuchs van het Stedelijke Museum Amsterdam
toen vragen opdoken over een belangrijk ensemble van werken van Kasimir
Malevitsj in het bezit van zijn museum. De Russische modernist had de
collectie voor de oorlog in Duitsland overhaast moeten achterlaten. De
architect Häring bij wie de werken terecht kwamen, heeft ze in de jaren
vijftig verkocht aan het Amsterdamse museum. Het is deze transactie die
nu wordt aangevochten. Er zijn inderdaad vraagtekens bij te plaatsen.
Was Häring wel gerechtigd tot volledige verkoop over te gaan, kon hij wel
beschikken over de eigendom? De manier waarop hij in het bezit is
gekomen van de werken duidt op een vorm van bewaarneming. Daarbij treedt
iemand niet in de plaats van de eigenaar, maar neemt hij juist de plicht
op zich om voor de eigenaar zorg te dragen voor bepaalde objecten.
De Duitser heeft zich niet met een Jantje van Leiden afgemaakt van zijn
zorgplicht. Tijdens de oorlog heeft hij het werk verborgen. Pas toen hij
zijn einde voelde naderen, kwam overdracht aan het Stedelijk Museum aan
de orde. Daar was een goede reden voor: voorkomen dat het ensemble
uiteen zou vallen. Toch stuurde Häring eerst nog aan op het in bruikleen
geven tegen vergoeding. Dat past meer bij iemand die zichzelf beschouwt
als bewaarder dan iemand die zich volwaardig eigenaar voelt. Het kwam
vooral op aandringen van het Stedelijk Museum tot een complete verkoop.
Wat de partijen over de streep trok was een 'deskundigenrapport' dat in
juni 1956 werd opgesteld door Härings zwager Böhme, een
Rechtsanwalt in Braunschweig. Deze stelt dat Malevitsj de stukken
in 1927 weliswaar in bewaring had gegeven maar daarbij had gezegd dat de
collectie zou overgaan op Häring als hij niets meer van zich zou laten
horen. Malevitsj stierf in 1935 in Rusland zonder dat de Duitser iets
van hem had gehoord. De vraag is of dat in die beroerde periode had
gekund.
Een probleem met schenking is bovendien dat zij alleen geldig is indien
zij wordt gedaan bij akte. Daarvan was geen sprake. Maar Böhme vond
dat dit vormgebrek werd ondervangen door de daadwerkelijke gift van de
kunstwerken door Malevitsj aan Häring. Er ontbreekt echter niet alleen
een akte, maar ook ieder direct bewijs dat er sprake was van een
voorwaardelijke schenking. Böhme baseert zich volledig op een
verklaring van Häring die hij een maand voor zijn rapport notarieel had
vastgelegd, dus bijna dertig jaar na dato. Deze verklaring betitelt de
jurist zonder nadere adstructie als "geloofwaardig en voorzover mij
bekend door niemand bestreden". Een tijdgenoot van Häring als Naum Gabo,
die zich actief heeft ingezet voor het onderbrengen van de collectie in
een behoorlijk museum, lijkt er echter in zijn correspondentie wel
degelijk steeds van te zijn uitgegaan dat de eigendom berustte bij de
erven-Malevitsj en dat er dus geen sprake was geweest van een
voorwaardelijke schenking. De verklaring van Häring valt ook moeilijk te
rijmen met aanwijzingen van tijdgenoten dat hij het ensemble niet
rechtstreeks van de kunstenaar in ontvangst heeft genomen.
Böhme legde nog een tweede juridisch ijzer in het vuur. Als Häring
al niet door schenking bij de dood eigenaar was geworden, dan zou hij
dat in elk geval in 1945 zijn geworden door verkrijgende verjaring. Dit
veronderstelt naar Duits recht goede trouw - en die mist een bewaarnemer
per definitie. Nederland heeft het vereiste van de goede trouw in 1992
overigens laten vallen. Al met al komt de juridische grondslag voor de
verkoop van de collectie-Malevitsj nogal gekunsteld over.
Toch was de laconieke reactie van Fuchs vorig jaar niet zo vreemd. Hij
heeft een machtige juridische bondgenoot: de tijd. Behalve bij
verkrijgende verjaring speelt tijdsverloop ook een rol bij de zogeheten
bevrijdende verjaring, het verval van een rechtsvordering na zekere
tijd. Dit betekent dat de erven weliswaar eigenaar kunnen zijn, maar dat
zij hun aanspraak niet meer geldend kunnen maken tegen de nieuwe
bezitter bij de rechter.
Hoeveel kans maken de erfgenamen bij de rechter? Dit hangt af van welke
rechter eventueel bij de zaak wordt betrokken, de Amerikaanse of de
Nederlandse. Dit laatste ligt in de lijn. Het gaat per slot van rekening
om een Nederlands museum. De erven hebben echter ook een advocaat uit
New York in de arm genomen. Deze zou kunnen proberen de zaak aan te
spannen in zijn thuishaven.
Daarvoor moet dan wel een juridisch aanknopingspunt zijn. Te denken valt
aan de stelling dat enkele stukken uit de in Duitsland achtergelaten
verzameling van Malevitsj als bruikleen naar Amerika zijn gegaan en dat
daarover nu een schikking is bereikt met de erven. Of mogelijk heeft een
lid van de familie zijn verblijfplaats in de VS. De rechter in New York
staat erom bekend dat hij gauw zijn bevoegdheid aanneemt, zo ondervond
Amsterdam reeds aan den lijve in de zaak-Goldreyder over de omstreden
restauratie van het vernielde werk Who's Afriad of Red, Yellow and
Blue van Barnett Newmann in het Stedelijk Museum. Juist op het
gebied van de verjaring bestaan er belangrijke verschillen tussen de
Nederlandse (continentaal-Europeese) en Amerikaanse (Angelsaksische)
rechtstradities. In Nederland werkt verjaring als een "valbijl", tekende
de Groningse emeritus-hoogleraar C.J.H.Brunner vijf jaar geleden aan bij
een uitspraak van de Hoge Raad. Deze betrof het geval van een vrouw die
door een operatiefout kinderloos was geworden maar dat pas veel later
had ontdekt. En toen was haar aanspraak op schadevergoeding verjaard
want die begint te lopen op het moment van het ongeluk.
Is het niet onbillijk dat een vordering kan verjaren voordat de
benadeelde zelfs maar wist wat er aan de hand was? De Hoge Raad erkende
dat dit uit het oogpunt van individuele gerechtigheid moeilijk valt te
accepteren. De doorslag gaf echter dat "de rechtszekerheid een vaste
termijn eist". Het loslaten daarvan kan volgens de Hoge Raad eveneens
tot onbillijkheden leiden (voor de tegenpartij). Geheel in deze lijn gaf
mr. H. A. G. Fikkers van de Erasmusunversiteit onlangs in het
Juristenblad de erven-Malevitsj weinig kans.
In de VS kijkt de rechtspraak anders aan tegen het beginpunt van de
verjaring, zo bleek vorig jaar in de Naftzger-zaak in Californië.
De vraag was of het recht van een museum of verzamelaar om gestolen goed
terug te vorderen van een onschuldige koper niet vervalt, als de
eigenaar de diefstal niet eens heeft gemeld. De rechter weigerde dit uit
te spreken wegens het risico dat eigenaars laten zien hoe kwetsbaar ze
zijn en daardoor andere dieven aantrekken. Ook speelde mee dat aangifte
het helingscircuit alleen maar verder ondergronds drijft waardoor de
kans op recuperatie wordt verkleind.
Zo vreemd is het dus niet wanneer de erven-Malevitsj zouden mikken op de
Amerikaanse rechter. Buitenlandse vonnissen hebben echter geen
rechtskracht in Nederland (om ze hier ten uitvoer te leggen is verlof
nodig van de Nederlandse rechter die zal weigeren als ze strijdig zijn
met de Nederlandse rechtsopvatting). Maar de nuisance value is
onmiskenbaar: een ongunstig vonnis kan de toegang van een internationaal
georiënteerd museum als het Stedelijk - en zijn medewerkers - tot
een belangrijk kunstcentrum als New York ernstig bemoeilijken. De zaak-
Goldreyder werd tenslotte door Amsterdam geschikt ook al liet de eis tot
genoegdoening van de Amerikaanse restaurateur ernstige vragen open.
Transacties uit het verleden liggen toch al gevoelig in de Verenigde
Staten, die zich sterk maken voor teruggave van geroofde kunstwerken uit
de Tweede Wereldoorlog. De Nederlandse regering is beducht voor onze
reputatie in het buitenland. Dat is waarschijnlijk niet vreemd aan de
relativering van de verjaring van aanspraken op roofkunst waarop de
laatste tijd in Nederland wordt aangedrongen. Hoewel, het gerechtshof in
Den Haag verklaarde nog onlangs in de zaak-Goudstikker dat de
tijdslimieten die zijn gesteld voor claims op rechtsherstel aanvaardbaar
zijn en niet indruisen tegen het internationale recht.
Een beroep op verjaring is echter geen verplichting. Amsterdam kan er in
het geval van de collectie-Malevitsj van afzien zodat de vraagtekens bij
de oorspronkelijke transactie ruim baan krijgen. Dat zal het Rijk niet
onwelkom zijn. De vraag is alleen of het Rijk dan ook voor de -
aanzienlijke - kosten van een schikking wil opdraaien.