El Espino:
Che en zijn mannen trokken op 28 en 29 mei 1967 door El Espino, een dorp van Guarani-indianen. Dit is
wat de bewoners zich herinneren:
Er was die dag een faena (een klus die gezamelijk wordt geklaard) bij
Aparicio. Er was chicha (maisbier) en sommigen van ons bleven
overnachten. Omdat we dorst hadden gingen we de volgende ochtend naar de
eendenpoel, om water te drinken. Opeens waren w
e omringd door vreemde figuren. Ze keken ons aan. Met hun geweren in de
hand keken ze ons aan. En ze riepen ons. Toen we dichterbij kwamen grepen
ze ons vast. Het waren mannen met baarden en ze spraken een kraakhelder
soort Spaans.
,,We voeren oorlog'', zeiden ze.
,,Somos guerrilleros.''
,,Guerrilleros!''
,,Si, somos guerrilleros.''
's Middags kwam er een vrachtauto voorbij. De guerrilleros vroegen
van wie die was. Wij zeiden: van de staatsoliemaatschappij.
,,Mooi, dan is het goed'', zeiden ze en hielden de vrachtauto aan. De
chauffeur moest uitstappen. ,,Ha, maestro. U gaat ons die vrachtwagen
lenen?''
,,Ik kan hem niet uitlenen, hij is van de oliemaatschappij. Van de
staat.''
,,Bah! De staat, dat zijn wij allemaal. Lever de sleuteltjes maar bij
ons in, dan zullen we zien wat van de staat is en wat van ons.''
(Uit een getuigenissenverslag van de inwoners van El Espino,
opgetekend door een Boliviaanse pater).
Che schrijft in zijn dagboek (29
mei 1967):
De nederzetting El Espino is betrekkelijk nieuw,
aangezien de oude verwoest was door een aardverschuiving in 1958. Het is
een Guarani gemeenschap van boeren die erg verlegen zijn en erg gebrekkig
Spaans spreken - of ze doen alsof. D
e oliemaatschappij werkt hier in de buurt, en dus hebben we nog een
vrachtwagen geërfd. El Espino was vredig en de rust zelve, alsof het
in een andere wereld lag.
|