Duim bij duim en pink bij pink verdwijnen de vingerkootjes in een plastic
zak met een afsluitbare strip. Voor elk botje is er een verpakking op
maat, lang en smal voor de sleutelbenen, krom voor de ribben. Patricia
Bernardi, grafdelver van naamloze doden,
beklopt een broze schedel die over de lengte is gebarsten en gedeukt. Ze
zit in een ondiepe kuil in de schaduw van een cactushaag - ergens in een
godverlaten oord in Bolivia, duizend
kilometer van La Paz.
Als ze opkijkt van haar spatels, borstels en zeefjes ziet ze de neuzen
van de soldatenschoenen. Het leger heeft de opdracht haar te helpen, maar
de militairen spugen op de grond en maken scabreuze grappen. Dat Patricia
necrofiel is, en zo meer. ,,Ach''
, zegt ze. ,,Ik ben het gewend, die soldatenhumor.''
Als lid van het Instituut voor
Forensische Antropologie dat tien jaar terug in Argentinië is
opgericht om de vermisten uit de Vuile Oorlog op te sporen en te
identificeren, heeft Patricia de afgelopen jaren massag
raven blootgelegd van Chili tot El Salvador. In het regenwoud van
Guatemala vond ze in een dertien meter diepe put honderdzestig geraamten
van vrouwen, kinderen en honden uit een dorp dat onderdak had geboden aan
rebellen. Het leger gromde, maar greep nie
t in.
,,De tijd van de caudillo's en de vrijheidsstrijders is voorbij'',
zegt Patricia. ,,Het grote opgraven kan beginnen.'' Ze veegt de rode
aarde van haar broek en stopt de botten in een doos. Raadsverkiezingen
december 1995, staat erop, en bovenin zit een
gleuf. De bottendoos blijkt een stembus.