|
BOEKEN
|
In duizend woorden Het systeem van de stront
Hubert Smeets De oom van de jonge Vladimir woont op dat moment in Vilnius. Het is Grigori Szur, 53 jaar, journalist en sociaal-democraat. Szur voelt zich voor alles wereldburger. Hij spreekt en schrijft een beetje Pools (Vilnius is vanaf 1919 in Poolse handen geweest), Litouws, Duits, Jiddisch maar toch vooral zijn 'cultuurtaal' Russisch. Hij heeft het antisemitisme in Polen en Litouwen in het interbellum zien gedijen, niet zelden aangewakkerd door Duitse geheime agenten. De nieuwe Sovjet-machthebbers hebben zich daaraan vooralsnog niet vergrepen. Dat spreekt enigszins in hun voordeel. Bovendien biedt het Molotov/Ribbentrop-pact hem de kans zijn neef uit Moskou te leren kennen. Die is geboren in 1928, toen de grens tussen de Sovjet-Unie en Polen nog onbegaanbaar was. Vader en zoon Poroedominski willen hem bezoeken en kopen een treinkaartje voor vrijdag 20 juni 1941. Ze willen zondag in Vilnius arriveren. Omdat vrij reizen ook binnen de Sovjet-Unie niet geoorloofd is, melden ze zich bij de NKVD (Volkscommissariaat voor binnenlandse zaken, voorloper van de KGB) voor een doorlaatbewijs, een soort binnenlands visum. De Tsjekist in uniform doet echter moeilijk. Wil hij twee joden pesten? Is het quotum aan doorlaatbewijzen bereikt? Met tegenzin verstrekt hij een doorlaatbewijs en schrijft er op: '26.VI.41'. De Podoerominko's mogen pas donderdag weg. In de vroege morgen van 22 juni valt de Wehrmacht de Sovjet-Unie aan. Dinsdag 24 juni trekken de eerste troepen Vilnius binnen. Het Rode Leger heeft de grenzen vergrendeld, behalve voor die paar mensen die een partijboekje van de communistische partij op zak hebben. Grigori Szur zit in Vilnius in de val, de familie-Poroedominski in Moskou. In het getto van Wilno (zoals Vilnius in het Pools heet) neemt Szur zich onmiddellijk voor een boek te schrijven over de oorlog, de bezetting en de jodenvervolging. In schriftjes begint hij er aan. Naarmate de liquidatie van de 76.000 joden in Wilno systematischere vormen aanneemt, wordt de tekst fragmentarischer, minder analytisch en emotioneler. Maar een dagboek wordt het nooit. Op één passage na - waarin hij beschrijft hoe hij joodse kinderen letterlijk krankzinnig ziet worden nadat hun ouders voor hun ogen zijn vermoord - gebruikt Szur nergens het woord 'ik'. Hij doet tot het bittere einde aan fact-finding, beoordeelt de feiten en plaatst ze in een groter verband. Szur wil meer dan een logboek bijhouden. Hij wil het 'systeem van de stront' vastleggen. Hij wil begrijpen hoe het komt dat slachtoffers elkaar niet alleen helpen maar ook verraden. En hij wil vooral het Duitse verdeel-en-heers-mechanisme analyseren, dat in persona samenkomt in Jakob Gens (voorzitter van de joodse raad in het getto van Wilno), die tot aan zijn eigen dood probeert een politiek van het kleinere kwaad te voeren en daarom voor de Gestapo als een soort gedelegeerde beul moet optreden. Szur kan de geschiedenis van het getto zo lang volgen, omdat een zwager in Wilno een hoog-gekwalificeerde bontwerker is. Die moet een atelier draaiend houden en krijgt daartoe wat priviliges waarvan ook zijn familieleden kunnen profiteren. Voor mooi bont trokken Göring en de anderen hun neus niet op. Totdat ook Szur kort voor de bevrijding in juli 1944 door de Duitsers uit Wilno naar het concentratiekamp Stutthof wordt weggevoerd. Szur is een van de joden die bij de 'opheffing' van dit kamp op een schip worden geladen dat vervolgens op open zee tot zinken wordt gebracht. Zijn schriften heeft hij net op tijd aan de Litouwse verzetsstrijdster Anna Simaite kunnen geven. Ze brengt ze onder een paar planken in de voormalige universiteitsbibliotheek in veiligheid. Op haar aanwijzing worden ze later gevonden en vervolgens onzichtbaar opgeborgen in het Museum van geschiedenis en revolutie, het voormalig Joods Museum dat in 1949 ten tijde van de stalinistische campagne tegen het 'kosmopolitisme' is opgeheven. Szur heeft in totaal negenendertig schriftjes nagelaten. En een dochter, Miriam, die als enige net op tijd is ontkomen. Miriam duikt na de oorlog weer op, wordt opgevangen door de familie Poroedominski in Moskou, studeert tandtechniek, trouwt er met streekgenoot Jakob Povimonski en verhuist weer naar de Baltische Sovjet-republiek. In 1956 emigreert ze naar Polen. Partijchef Gomoelka heeft net met Chroesjtsjov een akkoord gesloten dat de terugkeer van alle Poolse onderdanen uit het interbellum mogelijk maakt. Via Polen vertrekt ze, als ook daar een antisemitische campagne op volle sterkte begint te loeien, naar Israel. Maar vlak voor haar emigratie uit Wilno hoort ze min of meer toevallig van het bestaan der schriftjes. Een medewerkster van het museum is bereid de tekst over te tikken op vloeipapier waar je ook sigaretten van kunt rollen, in ruil voor Miriams typemachine, omdat ze bang is dat de KGB het lettertype van de tikmachine van het museum zou kunnen herkennen. De kopie kan Miriam naar Israel meenemen. Pas in 1989 mag neef Vladimir Poroedominski haar in Tel Aviv voor het eerst in ruim dertig jaar bezoeken. Hij is inmiddels gepensioneerd na een zwaar leven in Moskou als redacteur en biograaf. Ook na Stalins dood in 1953 is het Kremlin zich immers veelvuldig te buiten gegaan aan antisemitische campagnes. Zelfs als Russische joden Pesach vieren, lopen ze het risico louter om de traditionele paas-dronk 'tot volgend jaar in Jeruzalem' als 'zionisten' gearresteerd te worden. Poroedominski krijgt een kopie van de kopie en gaat daarmee aan het werk. Het manuscript moet uitgegeven worden, vindt hij, het dondert niet hoe en door wie. Hij begint aan de bewerking van het manuscript: chronologie aanbrengen, verspreide notities over één en dezelfde gebeurtenis ordenen, de feiten waar mogelijk verifiëren en een compositie maken die recht doet aan het feit dat niemand weet of er wellicht meer dan 39 schriftjes zijn geweest. Moeite heeft hij vooral met de passages waarin zijn oom de rol beschrijft van de Litouwse 'partizanen', die in de eerste jaren (voordat ze zelf aan de beurt waren) vooraan stonden bij de nazi's om de joden te mogen afranselen, beroven en vermoorden. Terwijl hij in Moskou aan het werk is, is Litouwen bezig zich los te wrikken uit de Sovjet-Unie. Poroedominski heeft sympathie voor de 'separatistische' beweging ten tijde van Gorbatsjov en kan daarom maar moeilijk begrijpen dat de nationalisten ten tijde van Hitler 'gepeupel' waren. Uiteindelijk rest er nog slechts één cruciale vraag: is de kopie een getrouwe weergave van het origineel, dat nog niemand echt serieus heeft bekeken? De oplossing dient zich aan als de afscheiding van Litouwen in 1991 een feit wordt. Drie jaar later gaat Miriam Povimonski-Szur voor het eerst sinds 35 jaar terug naar haar geboorteplaats. In het museum mag ze de schriftjes van haar vader inzien en kopiëren. Waarna Poroedominksi eindelijk de check kan verrichten. De typiste blijkt haar werk in 1956 voorbeeldig te hebben gedaan. Maar wie wil het uitgeven? Via-via en bij stom toeval komt Poroedominski in Keulen, waar hij en zijn vrouw Nadja bij hun al eerder geëmigreerde dochters zijn gaan wonen, in contact met een Nederlandse uitgever: Jan Mets. Hij gaat het onvoltooide boek van Grigori Szur uitgeven. Over tien dagen is De joden van Wilno beschikbaar. Tot zover de voorgeschiedenis. De bespreking van Szurs boek zelf volgt nog.
'Joden in Wilno' wordt zondag 4 mei om
14.30 uur, in aanwezigheid van Miriam Povimonski-Szur en Vladimir
Porodoeminksi, in het Joods Historisch Museum (Jonas Daniël
Meyerplein) te Amsterdam gepresenteerd.
|
NRC Webpagina's
26 APRIL 1997
|
Bovenkant pagina |