NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 

Het gedicht en dichter des Vaderlands

Dichter des Vaderlands

Interview met Komrij

Verkiezing

Zie ook:
Poetry International

Vormgeving: Nandan. Foto's: Freddy Rikken, Vincent Mentzel, Hans Vermeulen. Illustraties: Dorine de Vos.

Dichter des Vaderlands en gevierd bloemlezer is nu provocateur-af en wordt au sérieux genomen

De poëtische tegendraadsheid van Gerrit Komrij


Vorige week werd hij gekozen tot eerste Dichter des Vaderlands, volgende week krijgt hij een eredoctoraat van de Universiteit Leiden. Maar is Gerrit Komrij een dichter van formaat of een literaire potsenmaker? Een identiteit op bestelling.

Door Arjen Fortuin

In zijn twee jaar geleden verschenen bundel gedichten Overal en nergens schreef Gerrit Komrij:

Het laatste masker zegt zij. Nummer acht. Ik zal de waarheid zien. Kan ik er tegen? Maar het gelaat dat vrijkomt/ lijkt verdacht Veel op het eerste masker./ Dat maakt negen

Vanaf zijn debuut Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten heeft Gerrit Komrij een spel met de buitenwereld gespeeld. Een dichter die er aardigheid in had zichzelf tegen te spreken, zich constant bewust van de mogelijkheid zijn publiek te bedotten. Ieder interview is een mystificatie, beweerde hij in de vraaggesprekken zelf. In 1978 in deze krant: "Hoe wil je het hebben? Gemeen of aardig? Je kan mijn mening in alle maten en humeuren krijgen." Of, als baldadige afsluiting van een vraaggesprek met Lidy van Marissing in 1971: "We beginnen opnieuw, dan geef ik op iedere vraag een tegengesteld antwoord. Kun je kiezen." Want onder ieder masker schuilt een masker.

De vraaggesprekken leken de indruk van zijn eerste gedichten te bevestigen: men had hier te doen met een literaire potsenmaker. Niet alleen omdat Komrijs gedichten door hun afwisselend als humoristisch en melig gekarakteriseerde pointes er vooral op uit leken de lezer te behagen en de avant-garde van zijn tijd te pesten. Want Komrijs poëzie deed vooral aan de negentiende eeuw denken: strak van vorm en altijd rijmend. Precies de ketenen waarvan de moderne poëzie zich bevrijd meende te hebben.

Komrij koketteerde met zijn tegendraadsheid, hij noemde zichzelf "een kameleon die altijd in de verkeerde kleur schiet" en toonde zich altijd bereid vijanden te maken. Maar hij bleek ook een literator met geldingsdrang in alle literaire genres: hij werkte als vertaler, criticus, columnist, roman- en toneelschrijver en bloemlezer. Met ironie plaatste hij zich in 1997 in Het Parool in de hiërarchie van de Nederlandse literatuur: "Ik moet in mijn eentje de grote drie opvolgen. En daarvoor moet ik mij verenigen met de homoseksualiteit van de heer Reve, de scherpe pen van de heer Hermans en de ijdelheid van de heer Mulisch."

Maar ondanks een schare trouwe liefhebbers en een gestage stroom literaire prijzen, dook dezelfde vraag steeds vaker op: wordt Komrij wel serieus genomen? "Ik wil niet serieus zijn, maar toch au sérieux worden genomen", zei hij in HP in 1978, waarbij het hem in de eerste plaats ging om erkenning als dichter. Hij begon zijn toon ook enigszins te matigen en vroeg de aandacht voor het bestaan van een 'binnenste' van Gerrit Komrij, naast de buitenkanten en maskers die hij zo gul de wereld in stuurde. Paradoxaal genoeg kreeg hij die erkenning via de omweg van zijn grote bloemlezingen van Nederlandstalige poëzie. Die zijn de afgelopen jaren zonder reserve en volslagen serieus erkend als grote en belangrijke werken. Komrij was definitief verlost van zijn imago als provocateur en splijtzwam tussen literaire smaken.

Vandaar ook dat Komrij zo glunderde toen hij vorige week zijn eerste bos bloemen als Dichter des Vaderlands in handen gedrukt kreeg. "Ik zag dat hij echt blij was", zegt collega-auteur Mensje van Keulen, die al jaren met Komrij bevriend is. "Ik zie hem nu zelfs zijn grafschrift veranderen. Dat was altijd 'Hier ligt Gerrit Komrij. Ik denk dat ik omrij'. Maar ik denk dat hij er nu wel 'Dichter des Vaderlands' op wil zetten."

Gerrit Komrij werd op 30 maart 1944 geboren in Winterswijk. Hij doorliep er de lagere school en meldde zich in 1956 bij de plaatselijke HBS. Bij zijn medeleerlingen viel hij niet op, maar bij de leraren des te meer. "Hij werd gestimuleerd om over te stappen naar het gymnasium", zegt jeugdvriend Jan-Jaap Sorber. "Daarvoor moest hij in een zomervakantie wel twee jaar Latijn en Grieks inhalen. Hij schreef teksten voor het schoolcabaret en in de schoolkrant stukjes waarin hij leerlingen en leraren op de hak nam. Het was duidelijk dat zijn toekomst in het schrijven lag."

Komrij vertrok naar Amsterdam. Officieel om Nederlands te gaan studeren, maar eigenlijk 'om de zonde'. Dat hij op andere mannen viel, was Komrij al jong duidelijk: "De grote schok was voor mij dat er heteroseksuelen bestonden." (HP/De Tijd, 1997) Maar ook: "Jarenlang dacht ik dat ik de enige homoseksueel op aarde was." (NRC Handelsblad, 1978). Na een wat stroeve start, waarbij Komrij urenlang postte voor een café waar uiteindelijk slechts twee dronken zeelieden met dito vrouwen naar buiten rolden, stortte Komrij zich met het gewenste 'zondige' resultaat in het nachtleven. De studie sneuvelde. Bij de studentenvereniging De Olofspoort leerde hij Koen Koch, tegenwoordig bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen aan de Groningse universiteit, kennen. "Gerrit was de grote ster van het cabaret in de kennismakingstijd, maar hij was vooral druk bezig het stadsleven te ontdekken. Opeens was hij verdwenen naar Griekenland." Komrij woonde twee jaar op Kreta en hield zich in leven met het geven van taallessen. Na twee jaar keerde hij terug in Amsterdam en in 1967 ging hij samenwonen met Charles Hofman, die nog altijd zijn levensgezel is. Hij werd opgemerkt door Theo Sontrop, die hem binnenbracht bij De Arbeiderspers, waar hij zijn eerste gedichten inleverde, maar ook redactie- en vertaalwerk kreeg toegeschoven. Omdat de eerste oplage van Maagdenburgse halve bollen onder de snijmachine verminkt raakte, was de vertaling van Pausin Johanna, een boek van de Nieuw-Griekse auteur Emanuel Rohidis, het eerste dat van Komrij verscheen. Er zouden nog talloze vertalingen volgen. Broodwerk, heeft Komrij altijd benadrukt. "Het is een schandaal dat hij nooit de Nijhoff-prijs voor zijn vertalingen heeft gekregen", zegt Martin Ros, destijds hoofdredacteur van de Arbeiderspers. "Hij vertaalde uit alle talen, tot het Latijn en Grieks toe." Ros en Komrij ontfermden zich samen over het kwakkelende tijdschrift Maatstaf. Daar ontmoette hij ook Koen Koch weer, en Mensje van Keulen. "Hij was een uitstekend redacteur", volgens Martin Ros. "Van de meest onleesbare manuscripten kon hij nog iets leesbaars maken."

De meningen over de dichter Gerrit Komrij stonden inmiddels diametraal tegenover elkaar. "Komrij produceert een grauwe meligheid, klef en onguur die je na één hap al de keel uit gaat hangen", schreef Jan van der Vegt in zijn recensie van de bundel Alle vlees is gras of Het knekelhuis op de dodenakker uit 1970. Riekus Waskowsky zag dezelfde bundel juist als de voorbode van een nieuw literair klimaat in Nederland. "Het lijkt mij dat we hier met heel goede poëzie te doen hebben", schreef hij over de 'technische juweeltjes' van Komrij. Na enkele jaren vertrok Komrij bij de uitgeverij om zich helemaal aan het schrijven te wijden. Vooral poëzie - Komrij heeft zich steeds vooral als dichter beschouwd - en het maken van literaire kritieken. Hij begon in Vrij Nederland een serie polemische boekbesprekingen die de literatuurkritiek wakker schudden. Hoewel, boekbesprekingen? Echte recensies waren zijn polemieken niet. Criticus zijn vond hij "niet meer dan het zich tegen een vorstelijke beloning vrolijk maken ten koste van anderen". (Uit: Daar is het gat van de deur, 1974)

Voor het grote publiek werd Komrij definitief bekend toen hij in 1976 optrad als televisiecriticus voor NRC Handelsblad. Het resultaat was een jaar van boze programmamakers en de uitvinding van een woord dat inmiddels in de Van Dale staat: treurbuis. En hij schreef door: in Vrij Nederland publiceerde hij als feuilleton de autobiografie Verwoest Arcadië en in deze krant begon hij een wekelijkse, venijnige, column.

Met boekbesprekingen hield hij op, naar eigen zeggen omdat hij in de loop der jaren steeds meer schrijvers had leren kennen. Het bleken eigenlijk best aardige mensen. Hij constateerde tevreden dat de Nederlandse kritiek sinds hij er zich mee was gaan bemoeien in ieder geval amusanter was geworden. Zoals hij in de poëzie vrijwel direct na het verschijnen van zijn eerste bundel school had gemaakt. Af en toe zozeer, dat men zich bij een uitgave afvroeg of die niet door Komrij zelf waren geschreven.

In 1984 vertrok Komrij naar een minuscuul gehucht in Portugal, in voorspelbare tegenspraak met een bewering van zes jaar eerder, namelijk: "Ik aard beter tussen stenen dan in de natuur". Na een paar jaar verhuisde hij naar een wat grotere plaats, waar twee samenlevende Nederlandse heren met minder argwaan werden gevolgd. Maar wat hij niet meer deed, was dichten. "Uit economische overwegingen is de dichterskraan dichtgedraaid", beweerde hij in 1990 in deze krant. Waarschijnlijk was hij openhartiger toen hij vorig jaar, inmiddels weer begonnen met het schrijven van poëzie, zei dat hij het jarenlang gewoon niet meer voor elkaar kreeg. "Blijkbaar is het dichterschap geen constante toestand", zei hij tegen het Algemeen Dagblad.

In de loop der jaren nam Komrij minder poses aan: in 1995 noemde hij een bloemlezing uit zijn eigen interviewcitaten veelzeggend De Buitenkant en hijpubliceerde zelfs een boekje Intimiteiten. Steeds vaker vroeg hij aandacht voor de Gerrit Komrij achter de maskers. En alle ironie was op slag verdwenen toen de Amsterdamse hoogleraar tekstwetenschap Teun van Dijk hem er in 1990 publiekelijk van beschuldigde een racistisch pamflet te hebben geschreven onder het pseudoniem Mohammed Rasoel. Verbaal terugvechten was niet voldoende; hij deed dadelijk aangifte van smaad. Van Dijk werd niet vervolgd. Begin jaren zeventig was Komrij al gevraagd de oude poëziebloemlezing Nieuwe griffels, schone leien van Paul Rodenko te herzien. Dat weigerde hij, maar hij wilde best een eigen bloemlezing samenstellen. Dat werd De Nederlandse poëzie in 1000 en enige gedichten, die uiteindelijk in 1979 verscheen. Zoals te verwachten was, met relatief weinig aandacht voor 'overschatte' groepen als de Tachtigers en de Vijftigers en veel voor de vroegere negentiende-eeuwse poëzie. Even leek de bloemlezing er niet te zullen komen, omdat de Vijftigers Gerrit Kouwenaar, Remco Campert en Bert Schierbeek meenden dat de bloemlezing inbreuk maakte op hun auteursrecht. Zij verloren de rechtzaak, maar bewezen Komrij indirect een grote publicitaire dienst. Ondanks wisselende recensies werden er binnen tien dagen 20.000 exemplaren verkocht. "Het succes van de bundel kwam deels door de publiciteit rondom het proces", zegt uitgever Mai Spijkers. "Bovendien was Komrij al een bekende figuur en sloten de toegankelijke gedichten die hij koos goed aan bij de smaak van een brede massa." Spijkers liet Komrij nog twee delen met oudere poëzie maken en een bloemlezing Zuid-Afrikaanse gedichten. Inmiddels zijn Komrijs bloemlezingen de meest gezaghebbende van Nederland en is hij een van de belangrijkste poëziepromotoren. Voor de bundel poëziekritieken In liefde bloeyende kreeg hij vorig jaar in Vlaanderen de Gouden Uil voor het beste Nederlandstalige non-fictieboek.

De bloemlezingen zijn ook de voornaamste reden voor de Universiteit Leiden om Komrij op 8 februari aanstaande een eredoctoraat te geven, zegt erepromotor Ton Anbeek. "Die zijn een grote bijdrage aan de Nederlandse literaire traditie. Hij heeft oude gedichten gevonden die zo verrassend modern waren, dat ik meende dat hij ze zelf geschreven moest hebben. Ik kan ze echter steeds in oude uitgaven terugvinden. En hoe hij met zijn laatste bloemlezing zoveel belangstelling voor de Zuid- Afrikaanse literatuur heeft gewekt, is ongelooflijk. Zijn macht is groter dan die van alle academici samen."

De laatste jaren heeft Komrij veel te vieren: in 1993 krijgt hij de P.C. Hooftprijs voor zijn beschouwend proza en een jaar later viert Winterswijk de vijftigste verjaardag van de beroemdste dorpsgenoot met een groots festival. Een door hem samengestelde tentoonstelling in het Stedelijk Museum wordt een groot succes en alle maandagen van 1999 zet het Algemeen Dagblad een sonnet van Komrij op de voorpagina. Hij heeft altijd graag voor kranten geschreven, omdat hij zonder deadline niet kan werken.

De deadlines voor de gelegenheidsgedichten die hij als Dichter des Vaderlands zal schrijven, komen hem dus goed uit. Voor uitgever Martin Ros was de verkiezing van Komrij geen verrassing. "Ik ben blij voor hem. Hij wilde altijd de koning van Nederland worden. Dat is hem gelukt."

Curriculum Vitae

Geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk.

  • 1963 Eindexamen gymnasium alfa en begin studie Nederlands in Amsterdam;

  • januari 1965 Einde studie en vertrek naar Kreta;

  • December 1966 Terugkeer naar Amsterdam;

  • 1968 Publicatie Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten;

  • 1969 Redacteur van Maatstaf;

  • 1970 Poëzieprijs van de stad Amsterdam;

  • 1974 Publicatie Daar is het gat van de deur, verzamelde recensies uit Vrij Nederland;

  • 1976 Televisiecriticus voor NRC Handelsblad;

  • 1979 Publicatie De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten;

  • 1984 Verhuizing naar Portugal;

  • 1993 P.C. Hooftprijs;

  • 26 januari 2000 Gekozen tot eerste Dichter des Vaderlands;

  • 8 februari 2000 Eredoctoraat Universiteit Leiden.

    Gerrit Komrij woont met zijn partner Charles Hofman in Portugal.


  • NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) AUGUSTUS 1999