7.6 (Voormalig) bewindslieden tijdens de parlementaire enquête
7.6.1 Informatie in openbare verhoren
Los van het werk van deze Commissie is het openbaar verhoor bij een
parlementaire enquête bij uitstek het moment waarop de samenleving
kan horen hoe het feitelijk verloop van diverse aspecten is geweest.
Voor het parlement is een parlementaire enquête het ultieme middel om
controle uit te voeren. Het openbaar verhoor onder ede is het meest
krachtige instrument om de waarheid boven tafel te krijgen. Verwacht
mag worden dat iemand die gehoord wordt zich zal inspannen een compleet
en volledig beeld te geven van hetgeen heeft plaatsgevonden. Die inzet
mag van een ieder worden verwacht, maar zeker van (voormalig) politici.
De reden is dat deze mensen als (voormalig) bestuurder een publieke
functie vervullen en in de schijnwerpers staan. Daarom mag extra
zorgvuldigheid en compleetheid verwacht worden bij een openbaar verhoor
onder ede.
In de onderstaande tabel is aangegeven wat door (voormalig)
bewindslieden is gezegd tijdens het openbaar verhoor en hoe de
feitelijke gang van zaken is geweest.
Openbaar verhoor Onderzoek Commissie
oud-minister van VROM, de heer H. Alders
Openbaar
verhoor
[18]
|
Onderzoek Commissie
Over het wijzen op
verantwoordelijkheden van derden door VROM:
"Dus er komt een
melding binnen bij de inspectie. De inspectie heeft dan te maken met
degene die het in zijn bezit heeft en geeft instructies aan degene die
het in zijn bezit heeft, in dit geval dus aan de heer Geleyns van de
KLM die ook als deskundige te boek gaat, en zegt dan: u moet het op de
volgende manier doen. In die zin heeft de inspectie uitvoering
gegeven aan haar wettelijke taak."
|
De heer Alders gaat hier
voorbij aan het feit dat de KLM geen enkele verantwoordelijkheid draagt
voor wat er gebeurt op de rampplek in de Bijlmermeer, de plaats waar
het uranium als eerste is terecht gekomen.
De invulling van de
wettelijke taken van VROM:
"Opnieuw: het ministerie heeft dus
degenen die het voorhanden hadden en die dus verantwoordelijk waren
erop gewezen dat zij de plicht hadden om die werkzaamheden uit te
voeren. En in die zin is die functie dus
uitgeoefend."
|
Dit is een enge interpretatie van de
verantwoordelijkheden van de minister van VROM. Uit het onderzoek van
de Commissie blijkt dat er door het ministerie van VROM nooit actief
opdracht gegeven is te zoeken naar het verarmd uranium. Door het
ministerie van VROM zelf is ook nooit gezocht.
Over het
opdracht geven om te zoeken naar het verarmd uranium:
"Men heeft dus opdracht gegeven om op zoek te gaan. Toen op
een bepaald moment bleek dat het niet meer terug te vinden was, heeft
men daaraan een conclusie verbonden."
|
Uit feitenonderzoek van de
Commissie blijkt dat een dergelijke opdracht in 1992 één maal
telefonisch is gegeven en alleen aan de KLM. De opdracht om te gaan
zoeken is nooit formeel gegeven, ook niet in de jaren na 1992. | | | |
minister van VWS, mevrouw E. Borst-Eilers
Openbaar
Verhoor
[19]
|
Onderzoek Commissie
Minister Borst
over de start van het AMC-onderzoek 1 mei 1998:
"(...) in het
voorjaar van 1998 zei mevrouw Jorritsma tegen mij: reken er maar niet
op dat die nog nieuwe gegevens over de lading zelf naar buiten zal
kunnen brengen. Ik dacht toen: nu, dan hoeven wij er ook niet
meer op te wachten, dan gaan wij gewoon maar eens
beginnen."
|
Op 30 maart 1998 schrijft de minister van VWS in de
kantlijn van een nota van de directeur-generaal gezondheidsbeleid: "en
ik zou toch wachten op uitslag V&W inzake de lading?"
De
Tweede Kamer dwingt in een motie drie dagen later, op 2 april 1998, de
start van het AMC-onderzoek af.
Hier wekt mevrouw Borst de
suggestie dat ze zelf heeft besloten tot de start van het
AMC-onderzoek. Maar de directe aanleiding is een motie van de Tweede
Kamer. Minister Borst zat toen nog te wachten op V&W.
Minister
Borst over ontwikkeling behandelaanbod in 1999:
"Ik heb
initiatieven genomen om een protocol te laten opstellen, zo snel
mogelijk. Als u doelt op het lichamelijk onderzoek dat ik in
januari toegezegd heb, dan zeg ik dat ik mijn inspecteur onmiddellijk
de opdracht heb gegeven, zich met de gemeente Amsterdam te verstaan en
ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk geregeld wordt dat al deze
mensen onderzocht worden."
|
Uit onderzoek van de Commissie blijkt
dat het gemeentebestuur van Amsterdam de initiatiefnemer is voor het
opstellen van een protocol. De Hoofdinspecteur voor de
Gezondheidszorg was in de eerste fase slechts betrokken als waarnemer
bij de ontwikkeling van het protocol KLM arbo services. Eind
februari/begin maart geeft de minister te kennen aan het
gemeentebestuur van Amsterdam hierbij aan te willen sluiten.
De minister wekt de suggestie dat zij initiatieven heeft genomen om te
komen tot een adviesprotocol. De minister sluit echter gewoon aan bij
al lopende acties van het gemeentebestuur van Amsterdam. | | |
minister-president, de heer W. Kok
Openbaar
verhoor
[8]
|
Onderzoek Commissie
Minister-president
Kok over contacten met kamerleden en fractievoorzitters over het
Bijlmerdossier:
"(...) en ik moet u zeggen dat ook in mijn
periode als minister-president mij nimmer op het niveau van
fractievoorzitters, formeel of informeel, is meegedeeld dat er zo
langzamerhand sprake is van een onhoudbare situatie of dat men het
gevoel heeft van het kastje naar de muur te worden gestuurd, dat men
nooit het gevoel krijgt eindelijk eens volledig geïnformeerd te
worden. De algemene beschouwingen en andere algemene politieke
gedachtewisselingen zijn nooit benut om aan te geven dat een
departementsoverstijgende aanpak en beantwoording nodig was".
"(...) De tweede is dat de vraag vanuit de Kamer wat het
kabinet er vanuit zijn gezamenlijke verantwoordelijkheid aan dacht te
gaan doen, achterwege is gebleven. Beide opmerkingen laten echter
onverlet dat er, terugkijkend op de achterliggende periode, veel reden
voor zorg is, ook bij mij.
|
Naar aanleiding van het verhoor van
minister-president Kok heeft de Commissie navraag gedaan bij de zes
(oud-) fractievoorzitters van de betrokken regeringspartijen. Allemaal
hebben ze gereageerd. Drie van hen schreven de Commissie dat ze met de
minister-president hebben gesproken over de voortgang op het
Bijlmerdossier:
Brief oud-fractievoorzitter PvdA, de heer
J.Wallage:
"Ik heb hem inderdaad nooit gevraagd tot een
departementsoverstijgende aanpak te komen. Dat laat onverlet dat wij in
de verschillende gremia van tijd tot tijd de voortgang, of het gebrek
daaraan, van de afwikkeling van de Bijlmerramp hebben besproken."
Brief fractievoorzitter D66, de heer Th. C. de Graaf:
"In
mijn herinnering heb ik zelf ik meen begin september 1998 de
vraag gesteld aan de minister-president of het niet tijd werd dat op
het hoogste niveau de regering van Israël onder druk moest worden
gezet om maximaal mee te werken aan het verschaffen van
informatie."
Brief oud-fractievoorzitter D66, de heer G.J.
Wolffensperger:
"Wel is de Bijlmerramp in het overleg tussen
minister-president en de fractievoorziters in het zogenaamde
"torentje" alweer: voorzover ik mij kan herinneren een enkele
keer ter sprake gekomen."
Alle brieven van de
fractievoorzitters zijn opgenomen in de bijlage bij dit
rapport. | |
7.6.2 Beleid tijdens de enquête
De Commissie constateert dat onderdelen van ministeries, maar ook
El Al, allerlei nieuwe activiteiten ontplooien op het moment dat de
Commissie met haar werkzaamheden begint. Het is uiteraard goed om te
constateren dat, ten tijde van de werkzaamheden van de Commissie, de
vliegramp zeer serieus wordt genomen door betrokken organisaties. De
Commissie vraagt zich echter af waarom er een parlementaire enquête
nodig is om doortastend optreden te bewerkstelligen. Wanneer alle
vragen en onduidelijkheden die de afgelopen zesenhalf jaar aan de orde
zijn geweest geen aanleiding waren tot handelend optreden, ziet de
Commissie niet waarom gedurende de zes maanden dat de werkzaamheden van
de Commissie hebben geduurd, de werkzaamheden geïntensiveerd moeten
worden. Bovendien wordt daardoor op onderdelen het werk van de
Commissie bemoeilijkt.
|