Terug naar inhoudsopgave rapport
Terug naar Dossier Bijlmerenquête, NRC Handelsblad


6.7 Wettelijk kader gezondheid

De behartiging van de volksgezondheid is een overheidsverantwoordelijkheid. Bij de uitvoering van de gezondheidszorg is een belangrijke rol weggelegd voor het particulier initiatief. Het behoort tot de taak van in de Gezondheidswet genoemde organen om alle maatregelen, die kunnen strekken tot het gezond worden en het gezond blijven van de bevolking te bevorderen.

6.7.1 De Gezondheidswet

De Gezondheidswet van 18 januari 1956 geeft aan welke organen worden ingesteld en welke bevoegdheden deze organen hebben. Concreet gaat het om taken van de minister van Volksgezondheid, de Nationale Raad voor de Volksgezondheid, de Gezondheidsraad, het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en de provinciale Raden voor de Volksgezondheid.

De minister

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor de zorg voor de volksgezondheid. Alle maatregelen, die kunnen strekken tot het gezond worden en het gezond blijven van de bevolking, vallen onder de zorg voor de volksgezondheid.

Nationale Raad

Ten tijde van de ramp is het is de taak van de Nationale Raad (voorheen de Centrale Raad) om op verzoek van de betrokken minister of uit eigen beweging advies te geven over de structuur, de uitvoering, de kwaliteit en de doelmatigheid van de gezondheidszorg, de wetten die de volksgezondheid betreffen en andere zaken die van belang zijn voor de volksgezondheid. Ook is het haar taak om door middel van overleg de samenwerking te bevorderen tussen de verschillende openbare lichamen die betrokken zijn bij de volksgezondheid (artikel 3).

In 1995 werd het nieuwe adviesorgaan van de regering in de zorgsector geïnstalleerd, de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorggerelateerde Dienstverlening (RZV). De raad was voorlopig, vooruitlopend op een definitieve regeling. Bij de wet van 30 januari 1997 werd een vast college van advies ingesteld, de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg. Volgens artikel 2 van deze wet heeft de raad tot taak de regering en beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening alsmede op andere gebieden, voor zover deze raakvlakken hebben met de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening.

Gezondheidsraad

Een tweede centraal orgaan, de Gezondheidsraad, heeft tot taak ministers voor te lichten over de stand van de wetenschap met betrekking tot vraagstukken op het terrein van de volksgezondheid (artikel 22).
Lid van de Gezondheidsraad zijn (volgens de Gezondheidswet van 1985) onder andere de voorzitter van die raad, de directeur-generaal voor de Volksgezondheid, de hoofdinspecteurs, de algemeen directeur van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid, en de voorzitter van de Nationale Raad.

Staatstoezicht op de Volksgezondheid

De taak van de ambtenaren, belast met het staatstoezicht op de volksgezondheid, bestaat in de eerste plaats uit het handhaven van wettelijke voorschriften. Daarnaast zijn de inspecteurs belast met het uitbrengen van advies op verzoek of uit eigen beweging aan de minister en aan de directeur-generaal voor de Volksgezondheid (artikel 36). Deze laatste bepaling is opgenomen om de relatieve onafhankelijke positie en eigen verantwoordelijkheid van de inspectie aan te geven. Bij de uitvoering van zijn taak neemt de Hoofdinspecteur, die aan het hoofd van het Staatstoezicht staat, de aanwijzingen van de minister van Volksgezondheid en de directeur-generaal in acht (artikel 38).
De status van de directeur-generaal voor de Volksgezondheid is niet bij een uitdrukkelijke bepaling geregeld.

Provinciale Raden voor de Volksgezondheid

In elke provincie stellen de Provinciale Staten een Provinciale Raad voor de Volksgezondheid in (artikel 45). De taak voor een Provinciale Raad omvat in ieder geval het stimuleren van de gezondheidszorg binnen de provincie, het bevorderen van coördinatie van alle werkzaamheden, het uitbrengen van advies, het samenwerken met andere provinciale raden en het verrichten van werkzaamheden ter bevordering van een doelmatig stelsel van voorzieningen voor gezondheidszorg in de provincie (artikel 47).

6.7.2 Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (1990)

De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid geeft de gemeenteraad bepaalde taken op het gebied van de collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg welke moeten bijdragen tot de totstandkoming, de continuïteit en de samenhang van beide sectoren. Deze taken betreffen onder meer het verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking, gebaseerd op epidemiologische analyse en het bewaken van de gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen met gevolgen voor het leefmilieu. Ook de taken voor de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD's) vinden hun ontstaansgrond in deze wettelijke regeling (zie ook par. 6.4.8)

6.7.3 Recente ontwikkelingen

Naast het wettelijk kader ten tijde van de ramp is met name de wetgeving na de ramp van belang. Dan immers ontstaan steeds meer gezondheidsklachten.
Sinds 1993 zijn tal van wijzigingen aangebracht in de Gezondheidswet en de daaruit voortvloeiende lagere regelingen. Slechts die wijzigingen die relevant zijn voor het onderzoek worden hieronder genoemd.

Bij het besluit van 7 november 1994 tot wijziging van het geldende besluit Staatstoezicht Volksgezondheid worden in artikel II de bevoegdheden van respectievelijk de geneeskundig hoofdinspecteur en de regionale geneeskundige inspecteurs, de geneeskundige hoofdinspecteur voor de geestelijke volksgezondheid en de regionale geneeskundige inspecteurs voor de geestelijke volksgezondheid en de hoofdinspecteur voor de geneesmiddelen en de regionale inspecteurs voor de geneesmiddelen overgedragen op de hoofdinspecteur voor de gezondheidszorg en de regionale inspecteurs voor de gezondheidszorg.

Bij een wetswijziging van 10 juli 1995 (tot wijziging van de Algemene Wet Bestuursrecht en andere relevante wetten) is de verplichting tot het vragen van advies over algemene beleidsvoornemens van de rijksoverheid, waaronder regelgeving, vervangen door een bevoegdheid om advies te vragen.
Hiermee lijkt het mogelijk om tot snellere beleidsvorming te komen op het gebied van de gezondheidszorg, waar dit noodzakelijk mocht zijn.

Wet op het RIVM

Bij de wet van 21 oktober 1996 (inwerkingtreding volgens het besluit van 25 februari 1997) wordt de zelfstandige taakuitoefening van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geregeld.
Ressorterend onder de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, berust de leiding ervan bij de directeur-generaal van het RIVM, die door de minister voor VWS en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt benoemd.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)

In 1988 werd de Leidraad klachtenonderzoek Staatstoezicht op de Volksgezondheid vastgesteld, welke regels bevat over de te volgen procedure bij het klachtenonderzoek door de Inspecteur van het Staatstoezicht en criteria voor de gevallen waarin de inspecteurs zich behoren te wenden tot de officier van justitie dan wel het Medisch Tuchtcollege.

Met de totstandkoming van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector is in beginsel voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen taak meer weggelegd als behandelaar van klachten. De taak van de inspectie ligt sindsdien in het toezicht houden op de naleving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid en het bewaken van de kwaliteit van de gezondheidszorg, hetgeen geregeld is in de Leidraad van 26 november 1996, ministerie van VWS. Deze biedt de burgers duidelijkheid over de wijze waarop de Inspectie met klachten zal omgaan.

Als gevolg van een wijziging van de Gezondheidswet per 1 januari 1997 [17] stelt Artikel 38 van de Gezondheidswet vast dat de hoofdinspecteur van IGZ de aanwijzingen van de minister van VWS in acht dient te nemen. Blijkens de toelichting [18] op dit artikel geeft het begrip aanwijzing "uitdrukking van de bijzondere positie van het Staatstoezicht ten opzichte van het beleid. Het Staatstoezicht oefent de bij artikel 36 opgedragen taken immers niet namens de minister uit, maar op eigen titel."

De beoogde scheiding tussen beleid en toezicht heeft er toe geleid dat de bevoegdheid van de directeur-generaal Volksgezondheid om aanwijzingen te geven aan de IGZ bij de genoemde wetswijziging is geschrapt.
De relatie tussen de minister van VWS en de hoofdinspecteur (diensthoofd) van de IGZ is nader uitgewerkt door middel van een convenant Regeling Minister van VWS – Inspectie voor de Gezondheidszorg (24 maart 1999).


NRC Webpagina's © NRC Handelsblad