6.5 Het wettelijk kader betreffende de lading
Hieronder volgen de wettelijke regelingen die relevant zijn met het oog
op de lading van het toestel. Voor een deel zijn reeds in paragraaf 3
regels ter sprake gekomen, die ook op de lading betrekking hebben zoals
de documenten welke aan boord van het vliegtuig dienen te zijn
ingevolge artikel 29 van het Verdrag van Chicago met name het cargo
manifest en detailinformatie over de lading, alsmede de Nederlandse
regelgeving op dit punt vermeld in artikel 98 van de Regeling Toezicht
Luchtvaart (1959).
6.5.1 Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht
Internationale regeling
De internationale regeling voor het vervoer door de lucht van
gevaarlijke stoffen is te vinden in het Verdrag van Chicago, annex 18:
The Safe Transportation of Dangerous Goods by Air, second edition, July
1989.
Deze regeling bevat slechts de hoofdregels voor dit vervoer. Meer
gedetailleerde regels zijn te vinden in de Technical Instructions welke
niet dezelfde status hebben als de annex zelf.
Zij zijn te vinden in de IATA Dangerous Goods Regulations, dat een
werkdocument is voor de praktijk.
Van belang zijn de volgende bepalingen:
vervoer door de lucht van gevaarlijke stoffen is toegestaan
als dit in de Technische Instructies is aangegeven en als aan alle
toepasselijke bepalingen daarvan is voldaan.
bepaalde stoffen zijn verboden (zoals radioactieve stoffen),
tenzij alle bij het vervoer betrokken staten hiermee instemmen
er is een lijst van stoffen die absoluut verboden zijn. Deze
stoffen zijn bij naam of door middel van een algemene omschrijving als
zodanig aangeduid in de Technical Instructions.
Terwijl de annexen bij de Chicago Convention zich normaal gesproken
richten tot de contracterende staten, bevatten de hoofdstukken 7 en 8
en 9 van annex 18 verplichtingen voor respectievelijk de "shipper" en
de "operator".
Hoofdstuk 7 verplicht degene die de gevaarlijke stoffen voor vervoer
door de lucht aanbiedt er voor te zorgen dat dit gebeurt overeenkomstig
de bepalingen van de betreffende annexen en de Technical Instructions
en dat hij de operator voorziet van een getekend vervoersdocument dat
de informatie bevat welke vereist zijn volgens de Technical
Instructions en waarin hij verklaart dat de gevaarlijke goederen
volledig en juist zijn aangeduid, geclassificeerd, gepakt, gemerkt, van
een label voorzien en in de juiste conditie voor transport door de
lucht in overeenstemming met de relevante regels.
Met dit vervoersdocument doelt men op de Shipper's Certificate of
Dangerous Goods.
Hoofdstuk 8 bevat verplichtingen van de operator. Deze mag de
gevaarlijke goederen niet accepteren zonder de begeleiding van een
volledige Shipper's Declaration of Dangerous Goods en zonder een
inspectie van zijn kant overeenkomstig de procedure van acceptatie
volgens de Technical Instructions.
Hoofdstuk 9 legt in paragraaf 9.1. de operator van een luchtvaartuig
waarin gevaarlijke stoffen zullen worden vervoerd de verplichting op om
voor vertrek de gezagvoerder te voorzien van de schriftelijke
informatie zoals gespecificeerd in de Technical Instructions. Ook de
hoofdstukken 11 en 12 bevatten normen die bijzondere aandacht verdienen
zoals in paragraaf 11.1. Inspectiesystemen. Hierin is bepaald dat
staten de nodige procedures in het leven zullen roepen voor inspectie,
controle en dwangmaatregelen met het oog op de naleving van hun regels
op het gebied van gevaarlijke goederen.
Paragraaf 12.1. bepaalt dat staten procedures moeten instellen ter
voorkoming en herhaling van ongevallen en incidenten in verband met
gevaarlijke stoffen. Hiertoe moeten de staten informatie verzamelen
aangaande zulke gevallen op hun grondgebied. Dit geldt ook voor
gevaarlijke goederen afkomstig uit een ander staat of voor goederen die
bestemd zijn voor een andere staat. Rapportering moet bovendien in
overeenstemming zijn met de gedetailleerde regeling van de technische
instructies.
Recente ontwikkelingen
Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van de
luchtvrachtdocumentatie is het Montreal Protocol No.4, dat
reeds door 43 landen, waaronder de VS, is geratificeerd.
[12]
Dit protocol houdt
aanmerkelijke veranderingen in ten aanzien van het Systeem van Warschau
dat de aansprakelijkheid van de luchtvervoerder regelt, met name door
de vereenvoudiging van luchtvrachtdocumenten, waardoor de
luchtvrachtvervoerder met toestemming van de "shipper" de
mogelijkheid heeft om de traditionele airwaybill te vervangen door een
computeruitdraai, waardoor het langs elektronische weg kan worden
verzonden. Door de ratificatie van dit protocol door de VS is het
nieuwe systeem toepasselijk op elk luchtvrachtvervoer tussen de VS en
de landen die eveneens tot het protocol zijn toegetreden. Deze
ontwikkelingen kunnen wellicht bijdragen tot een meer efficiënte
verstrekking van de informatie over de inhoud van de lading ook in
gevallen waarbij deze informatie van groot belang is zoals in het geval
van de Bijlmerramp, waardoor een moeizame zoekactie in de toekomst
vermeden kan worden.
Nationale Regeling
Nederland heeft de in bijlage 18 vastgestelde normen en methoden
(SARPS) in haar wetgeving vastgelegd (mede gelet op artikel 97, lid 2
Regeling Toezicht Luchtvaart) door middel van de Regeling Vervoer
Gevaarlijke Stoffen door de Lucht (1988).
Deze regeling verklaart in hoofdstuk I uitdrukkelijk van toepassing
de technische voorschriften.
Verdere hoofdstukken bevatten regels betreffende de volgende
onderwerpen:
Hfst II: Verpakkingsvoorschriften
Hfst III: Voorschriften betreffende de
verpakkingskenmerken en etikettering
Hfst IV: Documenten
Hfst V: Belading en samenlading
Hfst VI: Inspectie
Hfst VII: Informatie (van belang is artikel
10, lid 1: Voorzien van schriftelijke informatie aan de
gezagvoerder)
Hfst VIII: Rapportering van voorvallen en
ongevallen
Hfst IX: Erkenning, examens en opleidingen
(directeur-generaal RLD)
Hfst X: Geldigheidsduur van het
examenbewijs
Hfst XI: Commissie van Advies inzake
opleidingen
Hfst XII: Overgangs- en slotbepalingen.
Van speciaal belang is Hoofdstuk IV: Documenten:
artikel 7, lid 1 bepaalt dat in de luchtvrachtbrief duidelijk moet zijn
aangegeven dat de zending gevaarlijke stoffen bevat. De
luchtvrachtbrief moet hiertoe tenminste de informatie bevatten zoals
voorgeschreven in de Technische Voorschriften.
Verder bepaalt lid 2 dat een zending gevaarlijke stoffen bij het
aanbieden voor vervoer door de lucht vergezeld moet gaan van een
schriftelijke verklaring, tenminste in tweevoud, met betrekking tot de
gevaarlijke stoffen.
Regeling Toezicht Luchtvaart (1959)
Zoals eerder reeds vermeld komt ook deze regeling ter sprake bij het
vervoer van gevaarlijke stoffen en wel in artikel 97, waarvan met
betrekking tot vervoer van passagiers en lading lid 2 het volgende
bepaalt: het is verboden in een luchtvaartuig te vervoeren, te doen
vervoeren of ten vervoer aan te bieden gevaarlijke stoffen met
uitzondering van:
stoffen die nodig zijn voor de uitvoering en veiligheid van
de vlucht
radioactieve stoffen, indien het bepaalde bij of krachtens
de Kernenergiewet in acht wordt genomen
gevaarlijke stoffen niet zijnde radioactieve stoffen, indien
de door de minister van Verkeer en Waterstaat gegeven voorschriften in
acht worden genomen.
Verder bepaalt lid 3:
"Wanneer in een luchtvaartuig personen, dieren of stoffen als bedoeld
in de voorgaande leden worden vervoerd, is de houder of de eigenaar van
het vliegtuig verplicht er zorg voor te dragen, dat zulks voor de
aanvang van de vlucht op duidelijke wijze ter kennis van de
gezagvoerder wordt gebracht."
Lid 4 stelt verder:
Het bepaalde in het eerste lid, onder a, het tweede lid en het derde
lid van dit artikel is tevens van toepassing op buitenlandse
luchtvaartuigen binnen Nederland.
Kennisgeving van gevaarlijke stoffen vindt plaats door middel van de
Notification to Captain (NOTOC).
6.5.2 Vervoer strategische goederen door de lucht Internationale Regeling
Volgens artikel 35 van het Verdrag van Chicago (dat uitsluitend van
toepassing is op burgerluchtvaartuigen en niet op
staatsluchtvaartuigen, waaronder vallen: luchtvaartuigen in gebruik
voor militaire diensten, douane- en politiediensten) bestaat er een
beperking op het vervoeren van goederen en wel:
a. geen oorlogsmunitie of oorlogstuig mag worden vervoerd binnen
of boven het grondgebied van een staat in luchtvaartuigen gebruikt in
de internationale luchtvaart behalve met vergunning van de staat. Elke
staat legt in voorschriften vast, wat in de zin van dit artikel onder
oorlogsmunitie of oorlogstuig moet worden volstaan, daarbij met het oog
op de eenvormigheid behoorlijk aandacht schenkend aan de aanbevelingen,
welke de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) van tijd tot
tijd kan doen.
b. elke verdragsluitende staat behoudt zich het recht voor, om
redenen van openbare orde en veiligheid het vervoer binnen of boven het
grondgebied van andere goederen dan onder a opgesomd, te regelen of te
verbieden, mits op dit punt geen onderscheid wordt gemaakt tussen zijn
eigen luchtvaartuigen van de andere staten en voorts mits geen
beperking wordt opgelegd welke het vervoer en gebruik in
luchtvaartuigen van toestellen, nodig voor het gebruik of de besturing
van het luchtvaartuig of de veiligheid van het personeel of de
passagiers zou kunnen aantasten.
Nationale wetten met betrekking tot doorvoer van wapens en munitie
Het geval met de El Al-Boeing betrof vrachtvervoer, waarvan een
gedeelte uit munitie (en wapens) bestond, welke ingeladen was in de VS
en bestemd voor het Israëlische ministerie van Defensie. Op Schiphol
vond geen overlading plaats, dus was er sprake van doorvoer zonder
overlading.
Voor relevante wetgeving
[13]
op dit gebied dient men te letten op de Wet Wapens en Munitie
(1989) waarin artikel 14, lid 1 luidt:
het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de
categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede
om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie
zonder consent te wijzigen.
Lid 2 zegt:
een consent tot binnenkomst kan worden verleend voor invoer,
doorvoer of voor overbrenging en opslag onder douaneverband.
Tenslotte bepaalt lid 5:
de minister van Justitie kan bij regeling vrijstelling van
het verbod van het eerste lid verlenen.
Artikel 11: voor zover van toepassing, zegt in lid 1:
van het verbod van artikel 14, lid 1, van de Wet Wapens en
Munitie, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van wapens en
munitie, die als vrachtgoederen aan boord van een lijn- of
chartervlucht uit het buitenland worden aangevoerd op een
internationale luchthaven en vandaar binnen zeven dagen na landing per
vliegtuig naar het buitenland worden weggevoerd.
Lid 2 luidt:
de vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts
indien: de gezagvoerder onmiddellijk na de landing van het vliegtuig
van de aanwezigheid aan boord van de wapens en de munitie schriftelijk
kennis geeft aan de commandant van de op de luchthaven gestationeerde
afdeling of onderafdeling van het district Koninklijke Marechaussee
Luchtvaart, indien aanwezig of anders aan de korpschef, zonodig door
tussenkomst van de douane.
Recente ontwikkelingen
In de periode 19961998 wordt in de Tweede Kamer in het overleg met de
minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris over wapenexport
bij herhaling gevraagd de regels voor doorvoer van strategische
goederen, waaronder wapens, te verscherpen.
Op 6 februari 1998 komt het ministerie van Economische Zaken met een
notitie voor een voorstel voor een doorvoerregeling van militaire
goederen genoemd in bijlage 1 bij het Uitvoerbesluit. Op grond van een
analyse van mogelijke doorvoersituaties wordt bezien welke regeling
wenselijk is ten aanzien van controle op militaire goederen. Hierbij
wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de doorvoerregeling voor
dual-use goederen, die thans geregeld is in de Dual-use
Verordening
[14]
vastgesteld door de Raad van de Europese Unie op 19 december
1994
[15]
op grond van artikel J.3 van
het Verdrag betreffende de Europese Unie. Daarin is bepaald dat onder
het begrip uitvoer ook wederuitvoer van goederen valt in de zin van
artikel 182 van het Communautair Douanewetboek (CDW, art.2, sub b), wat
betekent dat zowel uitvoer van communautaire goederen als, in beginsel,
wederuitvoer van niet-communautaire goederen uit de Gemeenschap naar
derde landen vergunningplichtig is. Echter artikel 3, lid 3 bepaalt dat
de verordening niet van toepassing is op goederen die slechts de
gemeenschap worden doorgevoerd. Onder doorvoer wordt uitsluitend
bedoeld doorvoer zonder overlading, wederuitvoer na tijdelijke opslag
en wederuitvoer na extern communautair douanevervoer. Deze situaties
zijn dus niet vergunningplichtig. Naar de mening van de Europese
Commissie is in deze situaties de verblijfsduur van de goederen op het
grondgebied van de doorvoerlidstaat te kort om die lidstaat voor de
controle op de doorvoer verantwoordelijk te kunnen houden, terwijl ook
de handhaving van vergunningsplicht op problemen zou stuiten.
Er wordt een voorstel gedaan voor de doorvoer van militaire goederen,
genoemd in bijlage I Uitvoerbesluit dat in lijn is met het de Dual-use
Verordening van de Europese Unie.
In april 1998 neemt de Kamer een motie
[16]
aan om de doorvoer van strategische goederen, waaronder
wapens, te verscherpen.
In het regeerakkoord van 3 augustus 1998 (hoofdstuk IX,
Internationaal beleid en defensie) wordt door de regeringspartijen
vastgelegd dat het bestaande regime van doorvoer van strategische
goederen wordt verscherpt.
In het algemeen overleg over het wapenexportbeleid (december 1998)
zegt de regering de Kamer toe in het voorjaar 1999 met een
wetswijziging te komen waardoor de doorvoer van strategische goederen,
waaronder de dual-use goederen zal worden verscherpt. Hierdoor bestaat
er een wettelijke titel om actief op te treden bij het vervoer van
bijvoorbeeld componenten voor chemische wapens wanneer een vliegtuig of
een schip tijdelijk een Nederlandse (lucht)haven aandoet, zonder dat er
sprake is van invoer van de bedoelde goederen op het Nederlandse
grondgebied.
6.5.3 Diverse internationale regelingen
Hieronder komen een aantal internationale verdragen aan de orde, waar
van de toepasselijkheid op het geval met de El Al-vlucht wordt
getoetst.
Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons (1968)
Dit verdrag betreft een verbod met betrekking tot nucleaire wapens of
andere "nucleair explosive devices". Men mag echter veronderstellen
en dat de lading van het El Al-toestel niets van dien aard bevatte.
Chemical Weapons Convention (1993/4)
Dit verdrag werd pas in 1993 door Nederland ondertekend en werd van
kracht op 30 juni 1995. De Verenigde Staten tekende dit verdrag
eveneens in 1993 en ratificeerde het pas in 1997. Israël is geen
partij bij dit verdrag.
Voor geen van de betrokken staten gold het verdrag ten tijde van de
vliegramp.
Convention on the prohibition or restriction on the use of certain
conventional weapons which may be deemed to be excessively injurous or
to have discriminate effects (1981).
Dit verdrag heeft slechts betrekking op het gebruik van wapens en niet
op het vervoer ervan.
6.5.4 Kernenergiewet van 1963
Het wettelijk kader voor kernongevallenbestrijding wordt met name
gevormd door de Kernenergiewet (in werking getreden in 1970), de reeds
hierboven behandelde Rampenwet, en de Gemeentewet.
Daarnaast spelen voor specifieke bevoegdheden bij de uitvoering van het
geformuleerde overheidsbeleid eveneens bepalingen van andere wetten een
rol zoals de Brandweerwet en de Politiewet en een keur van andere
wetten zoals de Wet Verplaatsing Bevolking, de Waterleidingwet en de
Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. Laatstgenoemde wetten worden
echter buiten beschouwing gelaten voor zover zij geen relevantie hebben
tot de Bijlmerramp of het onderwerp en doel van het onderzoek.
De betrokkenheid van de Kernenergiewet met de ramp betreft
voornamelijk het gevaar voor radioactieve straling als gevolg van het
neerstorten van het El Al-vliegtuig.
In verband hiermee zullen slechts die bepalingen worden besproken welke
relevant zijn en welke in de wet waren opgenomen ten tijde van de ramp
(oktober 1992).
De Kernenergiewet bevat een aantal voorzieningen die gewijd zijn aan
de bestrijding van ongevallen met radioactieve stoffen c.q. ioniserende
straling. De artikelen 3843 betreffen regels volgens welke ministers
verplicht zijn tot het treffen van maatregelen die zij nodig achten bij
(dreigende) radioactieve besmetting van bodem, water, lucht, mensen,
dieren planten of landbouwproducten. Het gaat hierbij om de ministers
van VROM, WVC en SZW. De maatregelen moeten worden getroffen in
overeenstemming met de minister(s) die het mede aangaat (behoudens
spoedgevallen). Bovendien moet de betrokken burgemeester in kennis
worden gesteld. In het kader van de ramp is de inspectie van het
ministerie van VROM de eerst verantwoordelijke voor het nemen van
maatregelen, omdat het om milieuaspecten gaat.