Terug naar inhoudsopgave rapport
Terug naar Dossier Bijlmerenquête, NRC Handelsblad


6.4 Het wettelijk kader in verband met de rampenbestrijding en berging

Het wettelijk kader van de vliegramp strekt zich ook uit tot rampenbestrijding en berging waarbij verschillende wetten en regels aan de orde komen. Behalve het specifieke regime betreffende luchtvaartongevallen(onderzoek), dat afzonderlijk is behandeld in paragraaf 6.3.6, zijn de volgende regelingen relevant:
• Rampenwet (1985)
• Politiewet (1957)
• Taakbesluit Dienst Luchtvaart (1968)
• Circulaire politieoptreden bij luchtvaartovertredingen en ongevallen (1989)
• Brandweerwet (1985)
• Wet van 31 oktober 1986 houdende wijziging van de Brandweerwet (1985) en de Rampenwet
• Handleiding Rampenbestrijding (1990)
• Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (1991, in werking getreden 14 januari 1992)
• Besluit Rode Kruis (1988)

6.4.1 Rampenwet (1985)

Hieronder volgt de behandeling van de wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake rampenbestrijding en de voorbereiding daarop, vooral met het oog op rampenbestrijding en in het bijzonder met betrekking tot de bevoegdheden en verplichtingen welke hieruit voortvloeien (Rampenwet).

Deze wet verstaat in artikel 1 onder een ramp, een gebeurtenis:
1. waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd worden
2. waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline vereist is.

Hoofdstuk II omvat de voorbereiding van de rampenbestrijding en rampenplannen.
Terwijl de burgemeester en wethouders belast zijn met de voorbereiding van de rampenbestrijding in de gemeente (art. 2), stelt de gemeenteraad een rampenplan vast voor het hele gebied van de gemeente (art. 3).
Artikel 4 stelt regels waaraan moet worden voldaan in het rampenplan zoals:
• een overzicht van de soorten rampen die de gemeente kunnen bedreigen
• een overzicht van diensten, instanties, organisaties en individuele personen, die bij de rampenbestrijding kunnen worden betrokken
• een schema betreffende de leiding over en de coördinatie tussen betrokken diensten en organisaties
• plannen in hoofdlijnen om de bevolking te waarschuwen en om maatregelen te kunnen treffen
• plannen in hoofdlijnen aangaande de geneeskundige organisatie, de opvang en verzorging van slachtoffers
• regels over de vastlegging van gegevens om de bevolking te kunnen voorlichten
• regels over de vastlegging van gegevens over de veroorzaakte schade
• regels over de organisatie van een centraal registratie- en inlichtingenbureau.

De artikelen 5 en 6 betreffen kennisgeving aan Gedeputeerde Staten en eventuele wijzigingen.

Hoofdstuk II omvat bovendien rampenbestrijdingsplannen.
Artikel 7 bepaalt dat de burgemeester voor elke ramp, waarvan de plaats, aard en de gevolgen voorzienbaar zijn, een rampenbestrijdingsplan vaststelt, inclusief alle te nemen maatregelen.
Dit plan is niet openbaar.
Verdere bepalingen betreffen eveneens kennisgeving aan de commissaris van de Koningin in de provincie en eventuele wijzigingen alsmede de bevoegdheid van de commissaris van de Koningin om aangrenzende gemeenten te verplichten een rampenbestrijdingsplan vast te stellen (artikel 7, lid 2; artikel 8; artikel 9).

Hoofdstuk II behandelt in paragraaf 4 het provinciaal coördinatieplan.
Artikel 10, lid 1 verplicht de commissaris van de Koningin in de provincie tot het vaststellen van een provinciaal coördinatieplan. Dit moet bevatten een schema voor een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de rampenbestrijding op provinciaal niveau, alsmede gegevens over het verzoeken en verlenen van bijstand.
Lid 2 bepaalt dat het provinciaal coördinatieplan binnen een maand na vaststelling aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de burgemeesters in de provincie wordt gezonden ter kennisneming.

Hoofdstuk III betreft de bevoegdheden bij rampenbestrijding waarvan artikel 11 luidt:
1. De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of een ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Bijgestaan door een door hem samengestelde gemeentelijke rampenstaf voert hij het bevel over degenen die aan de rampenbestrijding deelnemen.
2. Degene die de leiding over de brandweer heeft is tevens belast met de operationele rampenbestrijding, tenzij de burgemeester een ander voorziening treft.
In geval van een ramp van meer dan plaatselijke betekenis of de vrees daarvoor kan de commissaris van de Koningin in de provincie de burgemeesters in de provincie, in overleg, aanwijzingen geven over te voeren beleid. Bijgestaan door een door hem samengestelde rampenstaf kan hij in de operationele leiding van de rampenbestrijding voorzien (artikel 12).

Volgens artikel 13 kan de minister van Binnenlandse Zaken, indien het algemeen belang dit dringend eist, in geval van een ramp of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de commissarissen van de Koningin in de provincie, in overleg, de nodige aanwijzingen geven over het te voeren beleid.
Verder verplicht artikel 14 tot het verstrekken van de nodige inlichtingen tussen de burgemeester, de minister van Binnenlandse Zaken en de commissarissen van de Koningin in de provincies. Dit in verband met de artikelen 11 tot en met 13.

Hoofdstuk IV, Bijstand, regelt verzoeken tot bijstand van de burgemeester.
Deze regeling voorziet in diverse mogelijkheden variërend van bijstand op provinciaal niveau via de commissaris van de Koningin in de provincie of via de minister van Binnenlandse Zaken tot bijstand door rijksdiensten door tussenkomst van de betrokken minister via achtereenvolgens de commissaris van de Koningin in de provincie en de minister van Binnenlandse Zaken (Artikelen 15–17).
Artikel 18 voorziet bovendien in bijstand door militairen.

Behalve de Rampenwet spelen bij rampenbestrijding ook andere wetten een rol zoals de Brandweerwet en de Politiewet. Ook is er sprake van lagere regelgeving op deze specifieke gebieden.

6.4.2 Politiewet (1957)

Deze wet gold ten tijde van de ramp en betreft de regeling met betrekking tot de gemeente- en rijkspolitie.
Vele Koninklijke Besluiten, beschikkingen en circulaires vormen de lagere regelgeving en het beleid ter uitvoering van de Politiewet.
Slechts de meest relevante artikelen en regels worden hieronder genoemd.
Volgens artikel 3 van de Politiewet berust de algemene leiding, de organisatie en het beheer van de gemeentepolitie bij de burgemeester.
Artikel 4 regelt de benoeming van ambtenaren van de gemeentepolitie, waarbij de hoofdcommissarissen en commissarissen door de Kroon benoemd worden op gemeenschappelijke voordracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, de burgemeester gehoord hebbend.
Paragraaf 3 van de Politiewet bepaalt in artikel 10, lid 1, dat de rijkspolitie bestaat uit:
a. Het Korps Rijkspolitie
b. De bijzondere ambtenaren van rijkspolitie.

Bovendien kunnen volgens lid 2 van artikel 10 onbezoldigde ambtenaren worden benoemd. Daarnaast kunnen door de Kroon op gemeenschappelijke voordracht van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, bij het Korps Rijkspolitie vrijwilligers voor reserve-rijkspolitie worden aangenomen.
Artikel 11 bepaalt voorts dat de algemene leiding, de organisatie en het beheer van het Korps Rijkspolitie berusten bij de minister van Justitie, die zich daarbij bedient van de algemeen inspecteur van het Korps Rijkspolitie.
Volgens artikel 12 wordt de algemeen inspecteur door de Kroon benoemd op gemeenschappelijke voordracht van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken.
Artikel 13 bepaalt dat in elke gemeente met rijkspolitie er een groep is die belast is met de politiedienst, tenzij de organieke sterkte te gering is. In zo'n geval omvat een groep meer gemeenten. Naast de groepen of posten bedoeld in artikel 13, geeft dit artikel nog een drietal onderdelen aan:
a. de Algemene Verkeersdienst Rijkspolitie
b. de Rijkspolitie te Water
c. andere onderdelen die niet gemeentegewijs zijn ingedeeld.

6.4.3 Taakbesluit Dienst Luchtvaart (1968)

Dit besluit stelt de taak van de Dienst Luchtvaart van het Korps Rijkspolitie vast, waarbij artikel 2, 3 en 4 een opsomming geven van de taak tot opsporing van strafbare feiten.
Relevant voor het onderzoek zijn met name de artikelen 3 en 4.
Artikel 3 noemt de opsporing van strafbare feiten, waarvan voor het onderzoek relevant is die welke onder b worden genoemd: binnen het rijk in Europa, met behulp van of ten opzichte van een burgerluchtvaartuig of een, niet tot een der NATO-landen behorend, buitenlands militair luchtvaartuig.
Artikel 4 betreft de opsporing van strafbare feiten, vermeld in de Luchtvaartwet en de uit die wet voortvloeiende wettelijke voorschriften, voor zover de directeur-generaal van de RLD daartoe de medewerking inroept.
Het is dus met name de directeur-generaal van de RLD die actie moet ondernemen om bij dergelijke strafbare feiten de luchtvaartpolitie tot opsporing aan te zetten.
Artikel 6 betreft het verlenen van bijstand aan de vooronderzoeker, bedoeld in de Luchtvaartrampenwet en aan de bevoegde buitenlandse autoriteiten bij ongevallen met Nederlandse burgerluchtvaartuigen buiten het rijk in Europa.
De bijstandsverlening aan de vooronderzoeker door de Dienst Luchtvaart, na verkregen opdracht van de minister van Justitie, is ook een belangrijk aspect in verband met luchtvaartongevallen. Deze bijstandsverlening lijkt volgens de letter van de wet echter een onafhankelijke bevoegdheid in te houden, dat wil zeggen onafhankelijk van de directeur-generaal van de RLD.

De internationale bepalingen van dwingend recht uit het annexen behorend bij het Verdrag van Chicago vallen niet onder de regeling van het Taakbesluit. Dit houdt verband met het feit dat het Taakbesluit op een eerder tijdstip tot stand kwam dan de betreffende annexen. De annexen golden wel ten tijde van de ramp. Zie hiervoor met name de paragrafen 6.3.1 en 6.3.2., respectievelijk de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder en de luchtverkeersdienst, 6.5.1. Regeling Vervoer Gevaarlijke Stoffen door de Lucht en 6.5.2. Vervoer strategische goederen.

Het in verzekering stellen van bewijsmiddelen welke noodzakelijk is voor het luchtvaartongevallenonderzoek is een verplichting die voortvloeit uit annex 13, 3.2. Luchtvaartongevallenonderzoek bij het Verdrag van Chicago, die bepaalt dat de staat waar het ongeluk plaatsvindt alle maatregelen zal nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om bewijsmiddelen te beschermen en om het toestel en de inhoud daarvan veilig te stellen voor de periode die noodzakelijk is voor het onderzoek (...). Onder veiligstelling van bewijs zal inbegrepen zijn de bescherming tegen verdere beschadiging, een verbod tot toegang door onbevoegden, het onrechtmatig wegnemen en verslechtering van de situatie. Annex 13, 5.6 bepaalt verder dat degene die met het onderzoek is belast onbelemmerd toegang zal hebben tot het wrak en er onbeperkte controle over zal houden ter verzekering dat gedetailleerd onderzoek kan worden gedaan zonder enig oponthoud door personen die geautoriseerd zijn om aan het onderzoek deel te nemen.
Zie hiervoor ook paragraaf 6.4.5. Circulaire Politieoptreden bij luchtvaartovertredingen en -ongevallen.

6.4.4 Organisatiebeschikking Korps Rijkspolitie (1983)

Deze beschikking verwijst in artikel 6 naar de Dienst Luchtvaart der Rijkspolitie. Deze bestaat uit A: het Commando; B: de Hoofdafdeling Uitvoerende Zaken en C: de Afdeling Algemeen Beheer.
B: de Afdeling Luchtvaartonderzoeken bestaat weer uit: a: de Afdeling Vliegdienst; b: de Afdeling Luchtvaartonderzoeken (onderverdeeld in de verschillende luchthavens, waaronder Schiphol); c: de Afdeling Luchthaven Schiphol (onderverdeeld in Recherchezaken en Beveiliging); en d: de Afdeling Informatieverzorging (ook weer onderverdeeld).

6.4.5 Circulaire Politieoptreden bij luchtvaartovertredingen en -ongevallen (1989)

Deze circulaire geeft een aantal richtlijnen hoe gehandeld moet worden, waarbij voor het onderzoek relevant zijn met name:
• in het algemeen bij strafbare feiten gepleegd in of door middel van een luchtvaartuig
• bij landingen dan wel noodlandingen van luchtvaartuigen elders dan op als zodanig aangewezen luchtvaartterreinen
• bij ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen

Wat dit laatste geval betreft bij ongevallen met burgerluchtvaartuigen moet als volgt gehandeld worden:
• de politieambtenaar die het bericht ontvangt of getuige is van een ongeval met een burgerluchtvaartuig, stelt onmiddellijk telefonisch de Dienst Luchtvaart van het Korps Rijkspolitie in kennis, die zorg draagt voor het doormelden aan het BVO van de RLD en de Algemene Verkeersleiding te Schiphol. Hierbij moet bepaalde informatie worden gegeven zoals de plaats van het ongeval, (vermoedelijk) tijdstip, type luchtvaartuig en (indien bekend) nationaliteits- en inschrijvingskenmerken en (vermoedelijke) toestand van het luchtvaartuig en de inzittenden
• In overeenstemming met de Regeling Vooronderzoek Luchtvaartongevallen (KB 1936) is het verboden veranderingen aan te brengen in de toestand van het luchtvaartuig, de wrakstukken of de stoffelijke resten zonder toestemming van de vooronderzoeker. In het bijzonder moet het uitwissen van sporen naar de oorzaak van het ongeval worden voorkomen alsook het verwijderen van voorwerpen uit het luchtvaartuig. Afdoende bewaking en ruime afzetting van de plaats van het ongeval is geboden, echter dient het redden van mensen (en dieren) zoveel mogelijk voorrang te hebben
• De brandweer moet bij een brandend luchtvaartuig onbelemmerd haar werkzaamheden kunnen uitvoeren
• Alle gegevens bij de betrokken politieambtenaar bekend of door deze verkregen worden bij aankomst van de Dienst Luchtvaart aan deze dienst overgegeven
• Het door de Dienst Luchtvaart in te stellen politiële onderzoek zal plaatsvinden in nauwe samenwerking met de vooronderzoeker ingevolge de Luchtvaartrampenwet
• De Dienst Luchtvaart is tevens verantwoordelijk voor de identificatie van de slachtoffers
• De Dienst Luchtvaart maakt proces-verbaal of eventueel een rapport van het ongeval
• De leiding op de plaats van het ongeval berust voor wat betreft het nemen van ordemaatregelen, brandbestrijdings- en reddingsactiviteiten bij de burgemeester, voor wat betreft het justitiële onderzoek en daarmee samenhangende maatregelen bij de betrokken officier van justitie, en voor wat betreft het technisch onderzoek in de zin van de Luchtvaartrampenwet bij de vooronderzoeker.

Wat betreft de aangifte van een strafbaar feit stelt artikel 161 Wetboek van Strafvordering: "Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen".

6.4.6 Brandweerwet (1985)

De organisatie en taken van de brandweer zijn vastgelegd in de Brandweerwet (1985). Het zwaartepunt van de brandweerzorg ligt bij de gemeente. Van belang voor de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop is dat alle gemeenten verplicht zijn deel te nemen aan een gemeenschappelijke regeling inzake de brandweer, waarbij een regionale brandweer wordt ingesteld.
Taken van deze regionale brandweer bij de rampenbestrijding zijn onder meer:
• het voorbereiden van de coördinatie en de organisatie voor het optreden in buitengewone omstandigheden (en in geval van oorlog)
• het regelen van de operationele leiding
• het verzamelen en evalueren van gegevens om de bevolking te waarschuwen en te alarmeren.

De Wet van 31 oktober 1986, houdende wijziging van de Brandweerwet (1985) en de Rampenwet (1985) geeft slechts een aantal minieme wijzigingen.

6.4.7 Handleiding Rampenbestrijding (1990)

Deze is tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Gebaseerd op de Rampenwet (1985) is de Handleiding Rampenbestrijding (1990), die dus bestond ten tijde van de ramp, een richtsnoer die tot doel heeft het bundelen van kennis en kunde bij het bestrijden van een ramp ten aanzien van de bestuurlijk verantwoordelijken en van degenen belast met operationele taken.
Zij beschrijft de systematiek voor de aanpak van rampenbestrijding in het algemeen en geeft bovendien in bijlagen bijzonderheden per ramptype.
Wat betreft het wettelijk kader maakt zij een onderscheid in voorbereiding op de rampenbestrijding en de wetgeving inzake de organisatie van diensten die betrokken zijn bij de rampenbestrijding.

Soorten plannen

Wat betreft de voorbereiding bij rampbestrijding wordt verwezen naar de Rampenwet, die drie soorten plannen voorschrijft:
– een gemeentelijk rampenplan (zie Rampenwet artikel 2, 3 en 4)
– rampenbestrijdingsplannen, voor elke ramp die naar plaats, aard en gevolgen voorzienbaar is (zie Rampenwet artikel 7, 8 en 9)
– provinciaal coördinatieplan (zie Rampenwet artikel 10)

Diensten

Wat betreft de bij een ramp betrokken diensten worden genoemd: de brandweer, politie, gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD's), ambulancediensten en Rode Kruis, waarvan de laatste drie diensten hieronder worden behandeld in het kader van de betreffende wetten.

Organisatiestructuur, leiding en coördinatie

Verder komen aan bod de organisatiestructuur van de rampenbestrijding, de bestuurlijke leiding en uitvoeringscoördinatie zowel in de gemeenten als op provinciaal en rijksniveau.
De basis van de rampenbestrijding ligt zowel bestuurlijk als uitvoerend bij de gemeente. De wet regelt een eenhoofdig bestuurlijke besluitvorming door de burgemeester overeenkomstig de artikelen 219 en 220 van de Gemeentewet 1851 (die gold ten tijde van de ramp) en artikel 11 van de Rampenwet.
Belangrijke elementen zijn bovendien de gemeentelijke rampenstaf (GRS), die de afstand tussen beleid en uitvoering verkleint en de functie van een operationeel leider (OL), die zijn functie uitoefent onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester binnen de door de burgemeester te stellen grenzen. Plaatselijke afstemming tussen de eenheden kan plaatsvinden door middel van een commando rampterrein (CoRT) en een gemeenschappelijk actiecentrum (GAC). Verder wordt beschreven hoe de commissaris van de Koningin (CvK) en de minister hun coördinerende rol vorm geven bij rampen die de gemeentegrenzen overschrijden (Zie artikel 15–17 Rampenwet).

Rijksniveau

Bijstand door rijksdiensten via tussenkomst van de minister vindt plaats door middel van een landelijke staf: het Landelijk Coördinatie Centrum (LCC). De taken van het LCC komen op het volgende neer:
• het verstrekken van inlichtingen aan de CvK's en burgemeesters en coördinatie van informatievoorziening over de openbare orde en veiligheid tussen de minister, de CvK en de burgemeesters
• het voorbereiden en uitwerken van aanwijzingen van de minister en voorzien in de uitoefening van de CvK of de burgemeester
• het coördineren van de bijstandsverlening
• het coördineren van maatregelen voor het bewaren van de openbare orde en veiligheid,
– voor zover de minister dit nodig oordeelt, onverlet de bevoegdheden van de CvK en de burgemeester,
– voor zover deze aan de minister zijn toebedeeld,
– in het kader van verdragen en andere internationale afspraken, voor zover deze aan de minister zijn toebedeeld
• het voorbereiden en uitwerken van eventueel door de minister toe te passen bevoegdheden overeenkomstig:
– de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag
– de Wet Verplaatsing Bevolking
– de Oorlogswet voor Nederland.

Op rijksniveau opereert niet alleen de minister van Binnenlandse Zaken. Ook de andere ministers hebben hun verantwoordelijkheden. Door Departementale Coördinatie Centra te laten functioneren in een netwerk met de LCC, dragen zij bij aan een gecoördineerd optreden op rijksniveau.

Luchtvaartongeval

Voorts wordt aangegeven welke soorten hulpverlenings- en bestrijdingsactiviteiten uit te voeren in het kader van rampenbestrijding, waaronder een lucht-/ruimtevaartongeval.
Voor luchtvaartongevallen zal in de meeste gevallen de normale ongevallenbestrijding opgeschaald moeten worden. Voorts zijn de volgende punten van belang:
• bij de uitvoering van bron-/effectenbestrijding moet rekening worden gehouden met het verbod verandering aan te brengen in de resten of de toestand van het object, zolang de vooronderzoeker (Dienst Luchtvaart) daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Ook dient extra aandacht te worden besteed aan afzetten/afschermen
• echter ongeacht het vooronderzoek van de Dienst Luchtvaart kunnen alle maatregelen getroffen worden om mensen en dieren uit het wrak te redden
• stoffelijke resten mogen niet worden verplaatst, anders dan voor het redden van in leven zijnde slachtoffers, zolang de Dienst Luchtvaart geen toestemming heeft verleend. Pas daarna komt de politie c.q. het Rampen Identificatie Team (RIT) in actie voor identificatie, dat gebeurt onder leiding van de Dienst Luchtvaart
• het specialistisch technisch onderzoek van de Dienst Luchtvaart is onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek
• bij lucht- en ruimtevaartongevallen berust de bestuurlijke coördinatie in principe bij de burgemeester
• wat betreft de operationele kant zal intensieve coördinatie nodig zijn met de Dienst Luchtvaart
• het dramatisch karakter van een vliegramp vereist extra aandacht voor geestelijke zorg, niet alleen voor nabestaanden maar ook voor hulpverleners
• de GGD zal een belangrijke beleidsbepalende rol spelen. Bij de uitvoering zullen diverse organisaties worden betrokken, waaronder vrijwilligersorganisaties (Rode Kruis, Bureau Slachtofferhulp).

Wat betreft de nazorg behandelt de Handleiding Rampenbestrijding als speciaal onderwerp "het voorkomen van een vervolgramp", hierbij is voor het onderzoek relevant het beoordelen van gezondheidsrisico's waarbij met name een beroep kan worden gedaan op het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en het Rijksinstsituut voor Volkgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Het onderwerp medische en sociale zorg voor slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners is eveneens van belang, waarbij nadruk wordt gelegd op deskundige hulp en speciale aandacht wordt gevraagd voor de psychosociale opvang. Met name de GGD zal hierbij een centrale rol vervullen door aan te geven hoe deze hulp georganiseerd zal worden in hun gebied en welke instellingen daaraan zullen meewerken.Vermelding wordt gemaakt van het feit dat, wanneer de psychosociale nazorg om centrale coördinatie of ondersteuning vraagt deze zal worden verzorgd door het verantwoordelijk ministerie (WVC).

6.4.8 Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (WGHR, 1991)

Deze wet regelt de het wettelijk kader voor de geneeskundige hulpverlening bij rampen en de voorbereiding daarop. De burgemeester en wethouders dragen zorg voor geneeskundige hulpverlening in de gemeente. [9] Een belangrijke taak is weggelegd voor de (vaak geregionaliseerde) Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD's). Deze diensten vinden hun ontstaansgrond in de Wet Collectieve Preventie Gezondheidszorg. [10] Degenen die daarover de leiding hebben, de directeuren, zorgen voor de afstemming van de activiteiten die worden ondernomen door centrale posten voor het ambulancevervoer en ziekenhuizen enerzijds en anderzijds de activiteiten ter voorbereiding op het optreden bij rampen ingevolge deze wet.
De WGHR verplicht iedere gemeente deel te nemen aan een gemeenschappelijke regeling met als doel een gecoördineerde hulpverlening bij rampen. Daartoe hebben de GGD-directeuren bepaalde bevoegdheden richting Centrale Posten voor het Ambulancevervoer (CPA's) en ziekenhuizen. Voor buitengewone omstandigheden moeten de gemeenten er voor zorgen door de GGD te erkennen instellingen geneeskundige eenheden beschikbaar hebben; deze kunnen ook benut worden als de burgemeester dit noodzakelijk acht.
De erkenning van genoemde instellingen is bij de WGHR geregeld en moet voldoen aan de eisen te stellen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de minister van WVC.

6.4.9 Wet Ambulancevervoer

Deze wet geeft regels voor het vervoer van zieken en slachtoffers. Gemeenten hebben op grond van deze wet in het hele land CPA's ingesteld, welke belast zijn met de coördinatie van het ambulancevervoer binnen een bepaald gebied.

6.4.10 Besluit Rode Kruis (1988)

Hierin zijn de taken van het Rode Kruis omschreven, waarvan de exacte invulling vastgelegd is in de WGHR, artikel 13 WGHR bepaalt indien een instelling van het Rode Kruis een verzoek tot erkenning indient en voldoet aan de gestelde eisen, deze erkenning zonder meer verleend wordt, nadat het bestuur van het Rode Kruis gehoord is.

6.4.11 Verbetering voorbereiding op vliegtuigongevallen

Rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen

Sinds de Herculesramp in Eindhoven in 1996 zijn gemeenten, vliegvelden en hulpverleningsdiensten zoals politie, brandweer en ambulancediensten beter voorbereid op vliegtuigongelukken op luchthavens. [11] Er zijn vrijwel overal nieuwe of aangepaste rampenplannen, rampenbestrijdingsplannen, calamiteitenregelingen en alarmeringsregelingen opgesteld. Alleen in de gemeente Haarlemmermeer moet er nog een rampenbestrijdingsplan voor ongelukken op en rond Schiphol komen. Wel heeft Schiphol een eigen rampenplan. Bovendien is er een overeenkomst van kracht voor samenwerking tussen de gemeente Haarlemmermeer en de luchthaven voor vliegtuigongelukken. Omdat bij het sluiten van deze overeenkomst de Leidraad verkeersongevallenbestrijding (14 maart 1999) nog niet beschikbaar was, heeft de gemeente Haarlemmermeer besloten de regionale brandweer Amsterdam e.o. een nieuw rampenbestrijdingsplan te laten maken, waarin de leidraad wel is verwerkt.

Oefeningen

Terwijl gemeenten en luchthavens nu reeds verplicht zijn regelmatig oefeningen te houden ter voorbereiding op rampen of zware ongelukken heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigd bij AmvB gemeenten en luchthavens te verplichten gezamenlijke programma's op te stellen voor het regelmatig houden van grote interdisciplinaire oefeningen met hulpverleningsdiensten ter voorbereiding van vliegtuigongevallen.

Medische hulpverlening

Ook heeft de staatssecretaris aangekondigd een werkgroep in te stellen voor een onderzoek naar de huidige capaciteit voor medische hulpverlening bij rampen en zware ongelukken door ambulancediensten, EHBO en intensive care voorzieningen in ziekenhuizen en door "geneeskundige combinaties" verspreid over het land; dit vooral met het oog op de benodigde capaciteit voor de reguliere medische hulpverlening in samenloop met rampen een ramp of een zwaar ongeluk.


NRC Webpagina's © NRC Handelsblad