5.7 Rol ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport
5.7.1 Start inventariserend onderzoek
Op 30 september 1997 zegt de minister van VWS een inventariserend onderzoek toe naar gezondheidsklachten waarbij een verband wordt gelegd met de Bijlmerramp. Op 1 mei 1998, zeven maanden later, gaat het inventariserende onderzoek van start. Wat is de reden van deze late start? Een reconstructie van de gebeurtenissen vanaf 30 september 1997. 20 oktober 1997: eerste opzet inventariserend onderzoek
Naar aanleiding van de toezegging van de minister van VWS tijdens het
vragenuurtje van 30 september 1997, neemt hoofdinspecteur Verhoeff
contact op met professor Gerons, hoogleraar psychiatrie aan de
Universiteit van Amsterdam en verbonden aan het Academisch Medisch
Centrum. Op 20 oktober 1997 stuurt Gersons een eerste opzet naar de
Inspectie. De heer Gersons stelt voor om naast een literatuurstudie en
het raadplegen van secundaire bronnen (zoals bestanden van
zorgverzekeraars en GGZ-instellingen) gedurende een beperkte
periode een speciale polikliniek te openen voor slachtoffers en
ooggetuigen met gezondheidsproblemen. In deze polikliniek kunnen aan de
hand van een individueel gesprek, specifieke screeninglijsten en
-instrumenten en lichamelijk onderzoek lichamelijke en psychische
klachten in kaart worden gebracht. Hoofdinspecteur Verhoeff is tevreden
over de eerste opzet.
[62]
Mevrouw Borst-Eilers: De heer Verhoeff heeft mij op de hoogte gehouden van het steeds maar ontwikkelen van die onderzoeksplannen. Ik heb begrepen dat de heer Gersons gericht was op een onderzoek dat ook bloedonderzoek zou inhouden. In de onderzoeksgroep in het AMC dachten sommigen daar anders over en dat waren de mensen die verstand hebben van epidemiologie, statistiek en bevolkingsonderzoek. Zij hebben tegen de heer Gersons gezegd: wij kunnen wel bloed afnemen, maar wij hebben geen idee wat wij in dat bloed moeten nakijken. [16]
27 januari 1998: Nota aan de Directeur-Generaal Volksgezondheid
Begin januari 1998 is er nog steeds geen definitief onderzoeksvoorstel van het AMC. De vertraging van de start van het inventariserende onderzoek van het AMC is voor de directeur Gezondheidsbeleid aanleiding om op 27 januari 1998 aan de bel te trekken. In een nota aan de directeur-generaal Volksgezondheid maakt hij zijn zorgen kenbaar over de richting die met het onderzoek wordt ingeslagen en de vertraging van de start van het onderzoek. Hij doet een beroep op de directeur-generaal Volksgezondheid. "Indien u zich met mijn visie kunt verenigen, wil ik u verzoeken te bevorderen dat de IGZ het onderzoek zoveel mogelijk conform de toezegging aan de Tweede Kamer laat uitvoeren en er zo snel mogelijk een aanvang met het onderzoek wordt gemaakt." [63] 4 februari 1998: Memorandum aan de minister
De heer Verhoeff informeert de minister van VWS op 4 februari 1998 over
de stand van zaken met betrekking tot het inventariserende onderzoek.
In een memorandum refereert hij aan het poliklinische aanbod uit het
voorstel van professor Gersons van oktober 1997 en stelt hij voor om
het onderzoek te starten nadat de commissie Hoekstra haar rapport heeft
afgerond. Verwijzend naar een overleg hierover met het AMC, schrijft
hij het volgende: "Tevens achtten zij het verstandiger een onderzoek
naar de aard van de lading, zoals dat vermeld staat op de
ladingbrieven, af te wachten. Dit in verband met de betekenisverlening
aan de klachten. Bedoeld onderzoek zou opgedragen worden aan de
Staatsraad Hoekstra door de minister van V&W. Wij kwamen toen overeen
dat zulks verstandig beleid zou zijn".
[64]
5 februari 1998: Nota aan de minister
In reactie op het memorandum van de heer Verhoeff aan de minister stuurt de directeur Gezondheidsbeleid, de heer S. van Hoogstraten, met spoed een nota aan de minister. In deze nota wijst de heer Van Hoogstraten er op dat de commissie Hoekstra geen onderzoek zal doen naar de samenstelling van de lading ten tijde van de ramp. "Informatie over de lading is bekend bij de Rijksluchtvaartdienst. Het betreft hier volledige informatie over de gevaarlijke stoffen die in de lading van het betreffende El Al-vliegtuig aanwezig waren. Daarnaast beschikt men over informatie over de hoeveelheid verarmd uranium dat in het bewuste vliegtuig aanwezig is geweest. Deze informatie lijkt mij in verband met de betekenis-verlening aan de klachten voldoende." [65] 23 februari 1998: Brief aan de Tweede Kamer
Op 23 februari 1998 stuurt de minister van VWS een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de vertraging van de start van het inventariserende gezondheidsonderzoek. "Voor het onderzoek is de rapportage van een door de minister van V&W op te dragen onderzoek met betrekking tot de lading van het El Al-vliegtuig van groot belang. De minister van V&W is voornemens een onafhankelijke commissie in te stellen (commissie Hoekstra) die zal onderzoeken hoe het verzamelen van, en de informatie-uitwisseling over, de vrachtdocumenten van het verongelukte El Al-vliegtuig is verlopen en welke partijen hierbij betrokken zijn geweest. Ik heb dan ook besloten dat het door mij toegezegde onderzoek te doen aanvangen nadat de resultaten uit het onderzoek van Verkeer en Waterstaat beschikbaar zijn." [66] 2 april 1998: Toezeggingen aan de Kamer
Op 2 april 1998 vindt naar aanleiding van het rapport van de Stichting
Visie een debat plaats over de afhandeling van de vliegramp in de
Bijlmermeer. Ter voorbereiding op het debat ontvangt de minister van
VWS een notitie van de heer Van Hoogstraten. Hij adviseert de minister
om de "Tweede Kamer der Staten Generaal toe te zeggen dat een
onderzoek onder omwonenden en hulpverleners op korte termijn van start
zal gaan." In de kantlijn bij de nota schrijft de minister: "en ik
zou toch wachten op uitslag V&W inzake de lading?"
[67]
Mevrouw Borst-Eilers: in het voorjaar van 1998 zei mevrouw Jorritsma tegen mij: reken er maar niet op dat die nog nieuwe gegevens over de lading zelf naar buiten zal kunnen brengen. Ik dacht toen: nu, dan hoeven wij er ook niet meer op te wachten, dan gaan wij gewoon maar eens beginnen. [16]
Tijdens het debat van 2 april 1998 zegt de minister van VWS dat het
inventariserende onderzoek onmiddellijk van start kan gaan, want "het
is geheel voorbereid". Op 2 april 1998 is er echter nog steeds geen
definitief onderzoeksvoorstel van het AMC. Op 5 maart 1998 heeft de
Inspectie voor de Gezondheidszorg een nieuw onderzoeksvoorstel
ontvangen dat binnen het ministerie van VWS aanleiding is voor een
discussie tussen de Hoofdinspectie voor de Gezondheidszorg en de
directie Gezondheidsbeleid. Het voorgestelde onderzoek is een
inventariserend onderzoek "dat een eerste indicatie kan geven op basis
waarvan beslissingen kunnen worden genomen over de wenselijkheid van
een vervolgonderzoek".
[69]
In het voorstel is geen
poliklinisch aanbod meer opgenomen. De heer Van Hoogstraten is van
mening dat het voorgestelde onderzoek in strijd is met de toezeggingen
van de minister aan de Tweede Kamer: "De minister heeft toegezegd een
inventariserend onderzoek te doen onder bewoners, hulpverleners en
vrijwilligers naar al die lichamelijke klachten die men in verband
brengt met de Bijlmerramp. Naar mijn mening is door die toezegging als
duidelijke stellingname genomen over de wenselijkheid van een
onderzoek."
[70]
10 april 1998: Brief aan de Tweede Kamer
Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Oedayraj Singh Varma met
betrekking tot het feit of bewoners daadwerkelijk onderzocht zullen
gaan worden antwoordt de minister: "In mijn antwoord van 6 april jl.
op vragen gesteld door mevrouw Varma, heb ik aangegeven dat het AMC
bereid en gereed is te starten met het eerste deel van het onderzoek
onder huisartsen. Daarnaast zou nader overleg plaatsvinden tussen de
Inspectie Gezondheidszorg en het AMC over de verdere invulling van het
onderzoek. Dit overleg is thans nog niet afgerond."
[72]
1 mei 1998: Start inventariserende onderzoek
Op 1 mei 1998 gaat het inventariserende onderzoek van start. Het
telefonisch meldpunt is vanaf 3 juni 1998 bereikbaar. De heer Van den Doel: Dan gaat uiteindelijk in mei 1998 het onderzoek van het AMC van start. (...) Kunt u uitleggen waarom het zo lang geduurd heeft?
Conclusies 5.7.2 Onderzoek naar de gezondheidsrisico's van de ramp
In antwoord op vragen van het kamerlid Van Gijzel, op 17 september
1993, over gevaar voor de volksgezondheid die direct herleidbaar is tot
de lading van het toestel, antwoordt de minister van Verkeer en
Waterstaat "dat er geen volksgezondheidsrisico's in relatie tot de
lading aanwezig waren, met uitzondering van de risico's die aan een
grootschalige vliegtuigbrand verbonden zijn."
[75]
Conclusie: Er zijn
gezondheidsrisico's die worden veroorzaakt door de brand die volgde op
het neerstorten van de El Al-Boeing. Mevrouw Borst-Eilers: Nee, daar was ik niet van op de hoogte. Ik raakte daarvan pas op de hoogte toen het RIVM dat uitgebreide toxicologische rapport opstelde naar aanleiding van de gedetailleerde vrachtbrieven. Dat rapport betrof een onderzoek naar de stoffen in het vliegtuig waarvan bekend is dat zij gezondheidsklachten kunnen geven. Bij de bijlage vond ik een brief uit 1993. Die zag ik toen voor het eerst. Ik hoorde daar toen ook voor het eerst van. Blijkens onderstaande uitspraak van minister Borst tijdens haar openbaar verhoor, erkent zij in 1996 het belang van een gedetailleerd inzicht in de ladingbrieven voor het inschatten van de gezondheidsrisico's. Mevrouw Borst-Eilers: Ik heb gedurende het hele jaar 1996 geregeld contact gehad met mevrouw Jorritsma over de lading, en haar ambtenaren met mijn ambtenaren. Het verhaal van de lading, het belang van volledige informatie daarover, ook voor het publiek, kwam in dat jaar heel duidelijk naar voren. (...) Op dat moment hebben wij echter geen afschriften van die papieren gekregen. [16] Mevrouw Jorritsma ontvangt tot het voorjaar van 1998 geen signalen van het ministerie van VWS dat er behoefte is aan gedetailleerde informatie over de lading voor het inschatten van de gezondheidsrisico's. Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Ik heb daarvoor nooit begrepen, dat wie dan ook uit de volksgezondheidwereld behoefte had aan de papieren over de normale ingrediënten, de normale lading van het vliegtuig. Ik heb altijd gedacht, dat ze zich met name richtten op dat deel wat gevaarlijk was. Toen heb ik op een gegeven moment tegen mevrouw Borst gezegd, dat er nu net werd gedaan alsof wij niet wisten wat er in het vliegtuig zat. Wij hadden geen enkele aanwijzing dat er iets anders in het vliegtuig zat dan wat er op de papieren stond. Dan kan het toch niet zijn, dat men wacht op het bewijs van het tegendeel? Dat vond ik raar. [78] Ondanks de vragen vanuit de Kamer en de samenleving over de gevolgen van de lading voor de volksgezondheid is dit voor de minister van VWS geen aanleiding om door middel van een gezamenlijke inzet van het ministerie van VWS en het ministerie van V&W de ladingbrieven te achterhalen. Mevrouw Borst-Eilers: Wat ik persoonlijk ondernomen heb, is in ieder geval niet het werk van mevrouw Jorritsma overnemen, want zo werken wij niet met elkaar, maar wel herhaaldelijk met belangstelling vragen hoe het ermee stond en of er iets kwam dat bruikbaar zou zijn om een nadere inschatting te kunnen maken van gezondheidsrisico's. [16] In het voorjaar van 1998 geeft de minister van VWS het RIVM de opdracht om een onderzoek te doen naar Gezondheidsrisico's van de brand met de El Al-Boeing. Conclusie 5.7.3 (Re)actie op signalen voor auto-immuunziekten
In oktober 1998 legt professor Weening voor het eerst een verband tussen auto-immuunziekten en de Bijlmerramp. Aanleiding is de eerste tussenrapportage van het inventariserende onderzoek van het AMC, onder leiding van de heer IJzermans. De heer Weening: (...) uit het rapport van de heer IJzermans (...) bleek dat er veel patiënten waren met soortgelijke klachten. Zij hadden heel specifieke huidklachten, specifieke gewrichtsklachten. Toen ik dat las, ben ik naar de directie van het ziekenhuis gegaan en heb gezegd: wij hebben deze zomer twee patiënten gehad met die betrekkelijk zeldzame auto-immuunziekten. Het bijzondere van de patiënt met SLE was dat hij een man was. Ik heb toen gevraagd: moeten wij niet nu, nu wij weten dat er meer mensen met klachten zijn, dit melden? De directie heeft gezegd: dat moeten wij meteen doen. Dus toen hebben wij dat bij de inspectie gemeld. [4]
De heer Weening schrijft de Hoofdinspectie: "Gelet op het feit dat
systematische auto-immuunziekten kunnen ontstaan na wisselende
intervalperioden na blootstelling aan toxische stoffen, lijkt het mij
aangewezen om bij individuen die afkomstig zijn uit het rampgebied en
die systematische klachten hebben, onder coördinatie van de GG&GD
onder meer bloedonderzoek te laten verrichten naar allergische en
auto-immuun fenomenen. Het bij uitstek daarvoor aangewezen instituut is
het Centraal Laboratorium voor de Bloedtransfusiedienst. Omdat deze
auto-immuunziekten vaak sluimerend beginnen en lang onopgemerkt of
ongediagnostiseerd kunnen blijven, kan weefselschade optreden, die bij
vroege diagnostiek wellicht kan worden beperkt."
[79]
Mevrouw Borst-Eilers: Ik vraag hem eigenlijk: wat vind je daarvan? Zo erg overtuigd was ik niet dat het op grond van twee gevallen al verantwoord was. Hoofdinspecteur Verhoeff zei: ik vind dit op grond van twee gevallen heel veel onrust creëren; als dit echt iets is, zullen ze in het kader van het onderzoek nog meer gevallen vinden; laten wij dat even afwachten; als het bij die twee blijft, is het niet verantwoord, als het er meer worden wel. Hij koos dus voor oplettend afwachten of er meer gevallen zouden komen. Ik was dat wel met hem eens. Ik had ook aarzelingen of je op grond van twee gevallen alle huisartsen brieven moest sturen. [16]
De minister besluit tot oplettend afwachten. De melding van de heer
Weening is voor haar wel aanleiding om de vaste kamercommissie voor VWS
vertrouwelijk te informeren over de twee geconstateerde
gevallen.
[80]
De heer Oudkerk: Ik zal niet die hele rapportage met u doornemen, maar op blz. 30 is een tabel opgenomen waarin in de categorie endocriene auto-immuunziekten 34 meldingen zijn opgenomen, terwijl even verderop in een schema 16 systemische aandoeningen genoemd worden. Ik noem ze even: SLE, vasculitis, sarcoïdose en de Ziekte van Reynaud. Op 20 januari zijn er in de tussenrapportage van het AMC dus al 16 gevallen van auto-immuunziekten aangegeven die ik blijf er voorzichtig mee mogelijk een relatie met de Bijlmerramp hebben. Er is echter nog niets van bewezen. Waarom is er toen door het ministerie geen nadere actie overwogen?
Het signaal is dan wellicht opgepikt, er wordt niet naar gehandeld.
Uit onderzoek van de Commissie is niet gebleken dat er naar aanleiding
van de tweede tussenrapportage alarm wordt geslagen. Mevrouw Borst-Eilers: (...) dat artikel heb ik uitgebreid met de inspecteur besproken. Naar mijn beste weten heeft hij toen ook contact met het AMC gehad. Hij was toen trouwens ook steeds aanwezig bij de besprekingen in die adviesgroep. [83]
Feit is dat er door de Inspectie vervolgens weer geen contact wordt
gezocht met het AMC. De heer IJzermans: Zoals ik al tegen u zei, heb ik op uw verzoek versneld deze aandoeningen bij de huisartsen gecheckt. Een aantal gevallen werd bevestigd, een aantal gevallen werd niet bevestigd. Maar er waren ook een aantal gevallen bij, zoals ik u net al zei, waar de patiënt het zelf niet gemeld had maar waarvan de huisarts zei: dit is die en die diagnose. En die rangschikken wij onder het hoofdstuk auto-immunziekte.
Het AMC informeert de dag voor het openbaar verhoor van de heer
IJzermans, de Hoofdinspectie over deze nieuwe cijfers. Conclusies |
|