4.6 Zoektocht van de Commissie
In deze paragraaf legt de Commissie verantwoording af over de wijze
waarop haar zoektocht naar de resterende informatie over de lading van
de AXG is verlopen. Het verhaal begint bij het onderzoek van de
Commissie Informatiestroom Luchtvrachtdocumentatie (commissie Hoekstra)
die medio 1998 haar onderzoek naar de ladinginformatie uitvoerde. De
opdracht voor de Commissie verwijst onder meer naar de vragen die
resteerden na het rapport van de commissie Hoekstra. Eén van de
vragen betrof het resterende gedeelte van de ladingdocumentatie, de
zogenoemde "20 ton". Het vinden van detailinformatie over deze 20 ton
lading heeft de volle aandacht van de Commissie gekregen.
4.6.1 Commissie Hoekstra
De commissie Hoekstra is door de minister van V&W op 16 februari 1998
ingesteld met de bedoeling onderzoek te doen "naar de wijze waarop de
diverse uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot de lading zijn
uitgevoerd en de betrokken instanties daarbij hebben geopereerd". Deze
commissie rapporteert op 15 juli 1998
[79]
en geeft daarin aan dat zij niet zelf additionele
informatie heeft ingewonnen over de samenstelling, maar gebruik heeft
gemaakt van de informatie die door de onderzoekinstanties ter
beschikking was gesteld. De commissie Hoekstra wil geen uitspraak doen
over de juistheid van de beschikbare informatie. Van de
ladingdocumentatie van de AXG is, op het moment van publicatie van het
rapport van de commissie, bekend wat in het vliegtuig geladen is.
Uitzondering hierop vormt 34 ton lading verdeeld over 7 master
airwaybills. Deze 34 ton betreffen voornamelijk consolidatiezendingen
waarvan alleen de algemene ladingaanduiding van de master airwaybill
bekend is. Om beter inzicht in de aard van de lading te krijgen is een
zoektocht naar de house airwaybills gestart.
4.6.2 Ladinginformatie over 14 ton
Op het moment dat de commissie Hoekstra publiceert, overhandigt El Al
na herhaaldelijk aandringen alsnog detailinformatie over 14 ton lading
via haar advocaat in Nederland aan het ministerie van V&W, zo schrijft
de minister van V&W aan de Kamer in haar brief van 9 september
1998.
[80]
El Al laat bij die
gelegenheid weten dat alle informatie waarover zij de beschikking
heeft, in handen van de Nederlandse overheid zijn gesteld. De minister
schrijft verder: "Derhalve zijn met uitzondering van 20 ton op dit
moment documenten beschikbaar over wat het vliegtuig in detail aan
vracht heeft vervoerd. Zoals is aangegeven is de Economische
Controledienst nog doende om in het buitenland na te gaan of ook over
het ontbrekende resterende deel detailinformatie is te verkrijgen." De
minister haalt de conclusies van de RvdL aan, dat deze geen verband
aanwezig acht tussen de lading van het vliegtuig en de toedracht van
het ongeval. Zij haalt de rapportages van DGM en van de RVI aan, die
stellen dat het risico van de lading gevaarlijke stoffen voor de
gezondheid, gelet op de aard en de hoeveelheid, in verhouding tot
aanwezige hoeveelheid brandstof verwaarloosbaar geacht kan worden.
Hoewel de minister geen relatie ziet en het risico van de lading
verwaarloosbaar acht, krijgt de Commissie de opdracht volledig uit te
zoeken wat in het vliegtuig aan lading gezeten heeft en maximale
inspanning te verrichten om de detailinformatie over de resterende 20
ton lading boven water te krijgen. De Commissie is ervan overtuigd dat
alle informatie over de lading haar onder ogen dient te komen om vast
te kunnen stellen of er een relatie bestaat tussen de
gezondheidsklachten van omwonenden en hulpverleners en de lading aan
boord van de AXG. Om alle aanvullende informatie te krijgen heeft de
Commissie twee wegen bewandeld: via de Amerikaanse overheid met hulp
van de ECD, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, en via
de Israëlische overheid en El Al.
4.6.3 Amerikaanse overheid en ECD
In de zomer van 1998 zet de ECD haar zoektocht op verzoek van de RLD
naar de ladingsinformatie voort. Aan Israëlische zijde is, naar hun
eigen zeggen, na de overdracht van documentatie over de 14 ton geen
verdere informatie meer voorhanden. De ECD zoekt daarom, na haar goede
ervaringen met US Customs in 1992, via de Amerikaanse lijn verder. De
ECD legt tijdens een kennismakingsbijeenkomst op 15 december 1998
tussen de vertegenwoordigers van de ECD, de heren Stalenhoef en Moes,
en de Commissie uit dat US Customs, vanwege het verstrijken van de
bewaartermijn van vijf jaar, niet meer over de schriftelijke
documentatie beschikt. US Customs doorzoekt daarom de computerbestanden
die uit die tijd dateren, op zoek naar house airwaybillnummers die
nodig zijn om het traject terug via de shippers te vinden. Het zoekpad
via de Federal Aviation Autority en de National Transport Safety Board
levert niets op.
De Commissie besluit begin januari 1999 dat het onderzoek via de
Amerikaanse overheid versneld moet worden. Het definitieve antwoord op
de vraag wat er nu precies in de lading en met name in de 20 ton
gezeten heeft, dient in het eindrapport van de Commissie beantwoord te
worden. De Commissie vraagt de minister van Ecocomische Zaken op
6 januari dringend alles in het werk te stellen om de
ladingdocumentatie op te sporen en doet de suggestie extra menskracht
aan Customs ter beschikking te stellen.
Op 14 januari 1999 brengt de Commissie een bezoek aan de Amerikaanse
ambassade in Den Haag. Zij wordt ontvangen door de ambassadeur, mevrouw
Schneider, die een brief met vragen voor Amerikaanse instanties van de
commissie overhandigd krijgt. Mevrouw Schneider zegt geen grote
verwachtingen te hebben van de resultaten vanwege de lange tijd die
verstreken is. De Commissie voorziet de ambassadeur in de weken daarna
van informatie en nadere vragen over de lading.
De ambassadeur laat in een brief aan de Commissie weten welke
onderzoekstappen de Amerikaanse overheid onderneemt, maar dat tot dan
toe geen resultaat geboekt is.
De Commissie dringt op 1 februari 1999 bij de ECD er op aan om in
haar onderzoek ook het verzekeringstraject af te lopen. De ECD heeft in
de opdrachtverlening door de RLD van oktober 1998 voorgesteld om naast
drie andere mogelijkheden het verzekeringstraject (Lloyds in Londen) te
bewandelen. De ECD gaat ervan uit dat de eigenaren van de gecrashte
lading hun claims bij de verzekeringsmaatschappij neergelegd hebben. De
RLD wijst op 30 oktober 1998 dit gedeelte van het voorgestelde
onderzoek af:
De voorzitter: Op ambtelijk niveau is de afweging
gemaakt om het verzekeringstraject niet te volgen.
Mevrouw Netelenbos: Dat klopt.
De voorzitter: De ECD heeft geen toestemming van de
RLD nodig om onderzoek te doen.
Mevrouw Netelenbos: Ja, dat is absoluut zo.
De voorzitter: De toezeggingen in de brief van 9
september zijn gecontinueerd. Daarna is er pas op de plaats gemaakt
vanwege de enquête.
[81]
De ECD accepteert het verzoek van de Commissie om het
verzekeringstraject in het onderzoek te betrekken en legt contact met
de Lloyds verzekeringsmaatschappij in Londen. Dit onderzoekstraject
loopt echter dood op het probleem dat Lloyds weliswaar
verzekeringsinstantie is voor de lading, maar niet de enige. Allerlei
andere verzekeringsmaatschappijen zouden eveneens gezochte
detailinformatie moeten hebben, waarnaar de Commissie op zoek is. De
Commissie besluit dit traject, vanwege de tijd die het onderzoek naar
verwachting zal gaan kosten, niet te gebruiken en eerst de
mogelijkheden te benutten die US Customs biedt. Bovendien is op dat
moment bij de ECD al bekend dat voor de 20 tons master airwaybill er
maar één expediteur is en wie dat is. Dit traject lijkt vooralsnog
het snelste.
De rechercheurs Moes en Van der Lugt van de ECD gaan mede op
aandringen van de Commissie op donderdag 25 februari 1999 naar New
York. De Commissie besluit om zelf op dat moment niet te gaan, omdat
zij ervan uitgaat dat de expertise van de ECD voldoende waarborg is
voor succes. Als later mocht blijken dat formele blokkades opgeworpen
worden, wil de Commissie met meer politieke druk proberen een doorbraak
te forceren. Met de opdracht om bij het bedrijf Satin Air Freight in
New York, de expediteur van de 20 ton in de Verenigde Staten, de
administratie te bekijken op gegevens over de gezochte lading, gaan de
rechercheurs op reis. Aanvankelijk blijkt Satin niet erg bereidwillig.
Het gesprek verloopt voor de ECD-vertegenwoordigers via hun advocaat,
de heer Curran en de advocaat van Satin, de heer Faller, met de
vertegenwoordiger van Satin, mevrouw Mancke. Rechtstreekse vragen
blijken niet mogelijk, zelfs niet de meest elementaire. Elke poging
daartoe wordt onmiddellijk en onverbiddelijk terugverwezen naar de
advocaat. Kopieën van de vrachtbrieven mogen niet gemaakt worden. Wel
krijgen de rechercheurs van de ECD inzage in een doos met
vrachtpapieren, nadat de directeur van Satin, de heer Johnson, daarvoor
toestemming verleent.
Er is intensief telefonisch verkeer tussen de Commissie en de heren
Moes en Van der Lugt en ook is er contact met de Nederlandse
ambassadeur in Washington, de heer Vos. Aan hem is gevraagd het verzoek
tot het overhandigen van de house airwaybills kracht bij te zetten en
om alternatieven te bedenken op momenten dat de gekozen strategie op
weerstand stuit.
Op vrijdag 26 februari 1999 krijgen de heren Moes en Van der Lugt
inzage. Zij treffen in de doos een doorslag van de 20 tons master
airwaybill aan en een kopie van het cargo manifest met vermelding van
alle house airwaybillnummers, de gewichten en de goederenomschrijving.
Bovendien treffen zij in de doos aan 186 house airwaybills met
onderliggende facturen, shippers export declarations en correspondentie
over claims rond de gecrashte lading. Verder vinden zij tien master
airwaybills en één house airwaybill, waarvan de zending gevaarlijke
stoffen bevat.
Zij rapporteren op 26 februari 1999 tussentijds aan de Commissie wat
zij aantreffen en vernemen: van de lading die op het (break down) cargo
manifest vermeld staat, is een gedeelte verscheept. Ongeveer 18,5 ton
zou wel verscheept zijn met de AXG. Zij vernemen van mevrouw Mancke dat
El Al in het verleden al twee maal kopieën opgevraagd heeft van de
house airwaybills, éénmaal kort na de ramp en éénmaal later.
Na terugkomst van de ECD blijkt het air cargo manifest overeen te
stemmen met de lijst die de heer A. Yarkoni, hoofd van de Israëlische
Civil Aviation Administration, op 17 februari aan de Commissie
overhandigd heeft, maar beter leesbaar. Ook de aantekeningen op de
lijst blijken identiek. De 10 masters blijken later ook in bezit van de
Commissie. Zij waren al eerder in 1998 overhandigd aan de Tweede Kamer.
Het manifest blijkt voorzien van "vinkjes" die naar de verklaring van
mevrouw Mancke betekenen, dat deze met de vlucht van de LY 1862 op
4 oktober 1992 zijn verscheept. Het gaat om 189 house bills. Drie
daarvan zijn niet in de doos aanwezig maar zijn wel verscheept. Achter
100 billnummers staan geen "vinkjes" en zijn niet verscheept. Deze
zouden in een latere zending verscheept zijn.
De reden hiervoor is, aldus de vertegenwoordigers van El Al New York,
de heren Mayer, Kilstein, Sands en Smith, dat het hier de
zaterdagnachtvlucht, de kroonvlucht, van El Al betreft en dat daarom
het aanbod aan vracht te omvangrijk voor het vliegtuig is. Een deel van
de vracht, drie pallets, zou daarom later verscheept zijn. Zij kunnen
het zich echter niet meer letterlijk herinneren, maar achten dit
scenario erg waarschijnlijk. Wel kunnen zij zich herinneren dat
ongeveer twee uur na de crash de aanwezige flightfolder van de vlucht
in veelvoud is gekopieerd. Dit houdt in dat kopieën van de loadsheet,
de Notoc, de master airwaybills, de manifesten en dergelijke nog
diezelfde dag in ieder geval in enkelvoud naar El Al Amsterdam
verzonden zijn en in drie- of viervoud naar Tel Aviv. Ook enkele jaren
later zouden de kopieën nogmaals aan El Al overhandigd zijn.
Het gesprek van de ECD met El Al New York komt tot stand door
bemiddeling van de advocaat van El Al, de heer Polak.
Op 5 maart 1999 dringt Mayer (algemeen directeur van El Al voor
Noord- en Centraal-Amerika), zoals hij aan de ECD heeft toegezegd, er
bij Satins directeur Vena op aan de ECD rechercheurs kopieën van de
house airwaybills te geven. De heer Mayer wijst op de onrust die in
Nederland bestaat over de crash en de gevolgen ervan.
Op diezelfde dag legt de ECD Den Haag aan de advocaat van El Al de
vraag voor of hij kan bevestigen, dat El Al al eerder kopieën van de
house airwaybills van de lading van 20 ton van Satin heeft ontvangen.
In zijn brief van 12 maart ontkent Polak dit met klem. Hij verwijst
naar de twee schriftelijke en één mondelinge verzoek die El Al
vanaf oktober 1997 op aandringen van de RLD aan Satin had gedaan om
meer documentatie te krijgen. Satin zou toen een klein aantal house
airwaybills verstuurd hebben.
Op vrijdag 26 maart 1999 om 11.55 uur overhandigt de heer Moes de
kopieën van de house airwaybills, die per vliegtuig vanuit New York
naar Nederland verstuurd zijn, aan de Commissie. Voor de inhoud van de
lading van 20 ton wordt verwezen naar de kopieën die bij de Tweede
Kamer ter inzage zijn gelegd. Deze house airwaybills zijn daarnaast op
de website van de Tweede Kamer van het Internet gezet.
4.6.4 El Al en de Israëlische autoriteiten
De Commissie heeft er herhaaldelijk bij de vliegmaatschappij El Al,
een maatschappij waarvan de aandelen voor 100% in handen van de
Israëlische overheid zijn, en de Israëlische autoriteiten op
aangedrongen hun medewerking te verlenen op de zoektocht naar de
detailinformatie over de resterende 20 ton lading. De Israëlische
overheid van haar kant heeft herhaaldelijk benadrukt volledige
medewerking te zullen verlenen aan de werkzaamheden van de Commissie.
De contacten tussen Commissie en de Israëlische instanties hebben er
als volgt uitgezien.
Op 7 december 1998 vindt op de Israëlische ambassade in Den Haag
het kennismakingsgesprek plaats tussen de ambassadeur Gal en de
Commissie. Terwijl de ambassadeur zijn volledige medewerking aanbiedt,
geeft hij op het eind van het gesprek aan dat El Al bij nog meer
ongunstige berichtgeving zou kunnen besluiten Schiphol in te ruilen
voor een ander Europees vliegveld. De ambassadeur wil graag als
intermediair fungeren voor het onderzoek en de contacten in Israël.
Hij vraagt de Commissie schriftelijk vragen in te leveren.
In een brief eind december 1998
[82]
stelt de Commissie de eerste vragen over de militaire lading
en de aanpak van de Israëliërs tot nu toe om de ladingdocumentatie
op het spoor te komen, het doen en laten van de Israëlische overheid
of El Al op de avond van de ramp en over de bereidheid van Israël om
voor de Commissie te komen getuigen.
Op 10 januari 1999 antwoordt de president van El Al, de heer
Feldschuh, op gedetailleerde vragen van de Commissie. Over de vracht
zegt de vliegmaatschappij dat alle beschikbare informatie al aan de
Nederlandse autoriteiten ter beschikking is gesteld en dat er geen
verdere informatie meer voorhanden is.
Op verzoek van de Commissie overhandigt El Al Amsterdam op 18
januari 1999 een rapportje van 6 oktober 1992 van El Al-cargo, waarin
alle beschikbare vrachtdocumentatie van de AXG in orde bevonden werd.
Het gaat alleen om de operationele papieren. Tevens wordt een kopie van
het cargo manifest voor de transit lading New YorkTel Aviv van 4
oktober 1992 bijgesloten.
Op 21 januari 1999 komt ambassadeur Gal met de ambassadesecretaris
Boker bij de Commissie op bezoek. Hij overhandigt een lijvige map met
vrachtdocumentatie en een antwoordbrief op de schriftelijke vragen. De
map bevat, zo blijkt na bestudering, alleen bekende informatie. Ook de
militaire gegevens waren reeds in de dossiers van de RLD bekend en aan
de Tweede Kamer overhandigd. Het gaat om lijsten waarin met name het
begrip "spare part" voorkomt, met soms een nadere aanduiding van een
onderdeel ("sidewinder, F-16, torpedo").
In de brief herhaalt de ambassadeur wat de president-directeur van
El Al ook al schreef: alle beschikbare informatie is al aan de
Nederlandse autoriteiten overhandigd. Verdere vragen en verzoeken om
informatie zouden door de ambassade naar de directeur van de
Israëlische RLD, de Civil Aviation Administration, Yarkoni geleid
worden. Ook El Al verzoekt de Commissie met schriftelijke vragen te
komen. Gal nodigt de Commissie namens El Al uit om op bezoek te komen
in Tel Aviv voor discussies en consultaties. Dit is het antwoord op de
vraag van de Commissie naar de bereidheid om in Den Haag te komen
getuigen.
De heer Yarkoni bezoekt in aanwezigheid van Gal op dinsdag 9
februari 1999 de Commissie. De Commissie spreekt haar teleurstelling
uit over de informatie die zij tijdens de vorige bijeenkomst ontvangen
heeft: alle informatie is reeds in handen van de Commissie. De
Commissie krijgt van de Israëlische delegatie te horen, dat de
bekende informatie overhandigd is om er zeker van te zijn dat de
Commissie alles heeft. Wanneer kopieën van vrachtbrieven moeilijk
leesbaar zijn, kan de heer Yarkoni de Commissie betere kopieën laten
bezorgen.
De heer Yarkoni geeft dan aan mee te willen werken aan het zoeken naar
de house airwaybills van de resterende 20 ton. Bij de overhandiging
door de Commissie van de desbetreffende kopie van de master airwaybill
beklaagt hij zich over de slechte kwaliteit van de kopie, waarvan de
laatste twee cijfers van het billnummer niet leesbaar zijn. Hij ziet er
een bevestiging in van de emotionele en weinig rationele discussie die
in Nederland gevoerd wordt.
De Commissie geeft met veel klem aan dat vóór de aanvang van de
verhoren over de lading, binnen 48 uur, meer informatie over de 20 ton
verwacht wordt. Israël zou geen belang hebben bij negatieve
publiciteit.
De heren Yarkoni en Gal bezoeken de Commissie opnieuw op 16 en
17 februari 1999. De heer Yarkoni geeft tegenover de Commissie aan dat
de lading geen gevaarlijke stoffen bevat en alleen "general cargo"
behelst. De Commissie maakt duidelijk niet met dit antwoord tevreden te
zijn en tot op de details de aard van de lading te willen kennen. De
heer Yarkoni belooft zijn medewerking.
Op 17 februari 1999 overhandigt de heer Yarkoni tot ieders verrassing
de Commissie een cargo manifest van de lading onder master airwaybill
114 2913 6251, de zogenoemde 20 tons zending. Ondanks eerdere
verklaringen dat El Al alle documentatie heeft overhandigd die zij in
bezit heeft, komt zij toch nog met een cargo manifest te voorschijn. De
heer Yarkoni heeft het manifest gekregen, naar eigen zeggen, van
El Al. El Al heeft het via de expediteur Dafna in Tel Aviv (een
bedrijf voor 50% in handen van de Israëlische staat) en die krijgt
het weer van een expediteur genaamd Satin in New Jersey, Verenigde
Staten. Dafna is de holding maatschappij van de expediteur in New
Jersey.
Het manifest bevat een opsomming van de daaronder vallende house
airwaybills, de omschrijving van de ladingscomponenten, het aantal
colli en het gewicht in Engelse ponden. Hij ziet hierin een bevestiging
van zijn eerdere stelling, dat de 20 tons lading geen gevaarlijke
stoffen bevat. Het manifest roept bij nadere bestudering wel vragen op
bij de Commissie, omdat het totaal gewicht (26 ton) veel hoger is
dan de master airwaybill aangeeft. Het aantal house bills op dit
manifest bedraagt 289.
In een memorandum (18 februari 1999) aan de Commissie legt de heer
U. Sirkis, vice-president business development van El Al, uit wat de
Israëlische maatschappij allemaal gedaan heeft om meer
detailinformatie over de 20 ton te vinden. Volgens de heer Sirkis heeft
El Al druk uitgeoefend op het bedrijf Dafna en dat bedrijf oefende
weer druk uit op het expeditiebedrijf in New Yersey. Het cargo manifest
is op 17 februari 1999 om 17.31 uur Nederlandse tijd naar het
Amsterdamse kantoor van El Al gefaxt. "The sudden receipt of this
document surprised, if not baffled, the company's management", zo
schrijft de heer Sirkis. El Al ziet in deze documentatie de
bevestiging van wat zij altijd gesteld hebben: er zitten geen
gevaarlijke stoffen in de lading. El Al hoopt dat de Commissie de
kwestie spoedig zal oplossen.
Toch is de Commissie nog niet tevreden. Uit nadere bestudering van
de ladinginformatie blijken allerlei verschillen tussen gewichten uit
de operationele papieren en de vrachtbrieven. De Commissie bestookt
El Al in de volgende weken met vragen om meer helderheid te geven in
de vragen die de eerder en pas gekregen informatie oproepen. El Al
doet dan via haar advocaat in Nederland, de heer Polak, het aanbod om
een open gesprek aan te gaan: een werkbijeenkomst "schouder aan
schouder", zoals hij het uitdrukt. De Commissie gaat op het voorstel
in, maar wel onder de uitdrukkelijke conditie dat het gesprek een
vertrouwelijk karakter zal krijgen. In zijn fax van 15 maart 1999
bevestigt de heer Polak dit. Aan de pers zal wel meegedeeld kunnen
worden, dat het gesprek plaats heeft gevonden, maar niet wat er
besproken is. Op 16 en 17 maart 1999 vindt het gesprek plaats tussen
leden van de staf met de heer Levy, manager van de Insurance and Claims
Unit en deskundig op het gebied van vrachtdocumentatie, en andere
vertegenwoordigers van El Al. Na de inleidende woorden en herhaling
van afspraken van twee zijden worden allerlei onduidelijkheden, met
name gewichten die niet overeenstemmen maar dat wel zouden moeten doen,
doorgeëxerceerd.
Op 23 maart 1999 maakt de heer Polak in een brief aan de Commissie, die
hij aan de pers overhandigt, zijn ongenoegen duidelijk over uitlatingen
van de Commissie. In de brief geeft hij in strijd met de afspraak onder
meer het resultaat van de werkbespreking weer. Met haar brief van
25 februari 1999 maakt de Commissie haar ongenoegen bekend over deze
handelwijze.
Op 18 maart 1999 overhandigt ambassadeur Gal de vertaalde verslagen van
de Knesseth-discussie over de Bijlmercrash. De Commissie vraagt Gal nog
eens nadrukkelijk zijn invloed aan te wenden om de house airwaybills
van het bedrijf Satin Air Freight in New York naar Den Haag te krijgen.
Hij wijst op de invloed die de Israëlische regering heeft op Satin,
doordat dit bedrijf voor 75% in handen is van ZIM Israel Navigation
Company, gevestigd te Haifa Israël, dat op zijn beurt voor 48,6% in
handen is van het Israëlische ministerie van Financiën. Op donderdag 25 maart 1999 kondigt de ambassadeur Gal het aanbieden
van de house airwaybills per maandag 29 maart 1999 aan, die
gedetailleerd weergeven wat in de 20 ton lading gezeten heeft.
Op maandag 29 maart 1999 overhandigt de Israëlische delegatie onder
leiding van de heer Sirkis in aanwezigheid van de advocaat van El Al
het pakket house airwaybills aan leden van Commissie dat El Al van de
expediteur Dafna in Tel Aviv verkregen heeft. De Commissie op haar
beurt overhandigt nog enkele vragen over onduidelijkheden uit de 20
tons documentatie, die in de bijeenkomst van 9 april 1999 eveneens
beantwoord worden.
4.6.5 Twintig ton
Onder master airwaybill met het nummer 114 2913 6251 wordt in de AXG
op de 4e oktober 1992 18,7 ton lading vervoerd. Deze lading
gaat in de zoektocht naar de vrachtdocumenten van de AXG door het leven
als "de 20 ton". Uit de verkregen house airwaybills blijkt, dat de
lading uit de volgende componenten bestaan heeft:
Electrisch materiaal
Computer onderdelen
Gedrukt materiaal, boeken
Reserve-onderdelen
Electronica
Laboratorium materiaal
Transformatoren
Gelijkrichters
Verbindingsonderdelen
Software
Integrated circuits
Sensoren
Labels
Optica
Draadmateriaal
Onderdelen voor brandalarm
Antennes
Telecommunicatie-apparatuur
Naaimachines
Pompen en pomponderdelen
Verwarmingsmateriaal
Chirurgisch materiaal
Pakkingen
Vliegtuigonderdelen
Ventielen
Halfgeleiders
Weerstanden.
De Commissie constateert op basis van de house airway bills die de
commissie ter inzage heeft gekregen, dat de "20 ton lading" uit
"general cargo" bestaat en geen gevaarlijke stoffen bevat.
Voor een overzicht over house airwaybills van de lading van 20 ton
verwijst de Commissie naar de kopieën die bij de Tweede Kamer ter
inzage zijn gelegd. Deze house airwaybills zijn daarnaast op de website
van de Tweede Kamer van het Internet gezet.
4.6.6 Lading AmsterdamTel Aviv
De vrachtpapieren van deze lading zijn al in 1996 en in 1998 aan de
Kamer overhandigd. De Commissie wil echter ook het douanedossier inzien
en nagaan of daaruit wellicht conclusies te trekken zijn. Op 9 december
1998 overhandigt de directeur douane-aangelegenheden op verzoek van de
Commissie het enige exemplaar van dit dossier. Bij het strafrechtelijk
onderzoek van het OM, parket Haarlem, in 1996 is van dit dossier
gebruik gemaakt. Van het dossier zijn alleen nog kopieën aanwezig.
Het bevat 32 airwaybills met bijbehorende consolidatiemanifesten,
douanedocumenten en shippers declarations.
4.6.7 Lading New YorkAmsterdam
Tijdens de verhoren van de medewerkers van de vaste afhandelaar van
El Al op Schiphol, Aero Groundservices (AG) komt naar voren, dat AG de
lading met bestemming Schiphol heeft gelost en overgedragen aan degenen
voor wie volgens de vrachtbrieven de lading bestemd was. Het blijkt dat
24 vrachtbrieven, veelal in originelen met ontvangstbonnen van AG en
house airwaybills, op 15 februari 1999 door AG overhandigd zijn aan de
Commissie.
Deze ladingpapieren zijn, afgezien van de reguliere douanecontrole,
voor-dat de Commissie ze ingezien heeft niet eerder door andere
onderzoeksinstanties onderzocht. In het onderzoek vóór de enquête
stond altijd de gecrashte lading centraal, aanvankelijk met de vraag of
de lading de oorzaak van de ramp kon zijn, later met de vraag of in de
lading stoffen gezeten hebben die de oorzaak voor de
gezondheidsklachten van omwonenden en hulpverleners zouden kunnen
verklaren. Omwille van de volledigheid, maar vooral om te kunnen
controleren of alle gevaarlijke stoffen in Amsterdam van boord zijn
gegaan, heeft de Commissie ook naar deze vrachtpapieren gezocht.
4.6.8 Conclusie
De Commissie concludeert dat de Israëlische autoriteiten en El Al
pas na de druk van de Commissie en de daarmee samenhangende
publiciteit, bereid is geweest volledige inzage te geven in de
resterende detailinformatie over de lading van 20 ton. Zij is na
bestudering van deze house airwaybills tot de overtuiging gekomen dat
deze lading van een dergelijke samenstelling is dat deze geen extra
risico's voor de volksgezondheid na de crash met zich mee heeft
gebracht voor hulpverleners en omwonenden.