4.5 Zoektocht overheid
Vanaf 1993 worden door de Tweede Kamer vragen gesteld over de lading
van de El Al Boeing. De eerste vragen over de lading gaan over de
gevolgen voor de volksgezondheid van het verbranden van de lading van
de El Al Boeing.
[67]
De vragen kunnen worden
beantwoord aan de hand van de in het kader van de oorzaaksvinding
verzamelde vrachtdocumenten.
In 1995 wordt, in het kader van de bespreking het rapport van de
RvdL en de reactie daarop van het ministerie van V&W, gesproken over de
lading in het relatie tot de oorzaak van de ramp. De nadruk ligt op de
vraag of er sprake is van overbelading.
Vanaf 1996 neemt de behoefte aan een meer volledige en gedetailleerd
inzicht in de samenstelling van de lading toe. De Tweede Kamer legt de
nadruk op inzicht in de volledige lading van de El Al Boeing. De
vragen worden met name ingegeven vanuit de vraag of er sprake is van
malversatie met de vrachtbrieven.
Minister Jorritsma tijdens het openbaar verhoor over de vragen
vanuit de Kamer over de lading:
Mevrouw Jorritsma: Er wordt steeds gezegd dat er nooit
complete informatie was, maar de vraag om het soort informatie
verschoof elke keer. Eerst was het de belading, toen de vracht, toen de
vraag of het wel klopte wat er op het air cargo manifest staat, toen
zijn wij gaan zoeken naar de master airway bills dat zijn dingen die
ook bij luchtvaartmaatschappijen zijn en dus te vinden zijn en
uiteindelijk bleven er nog steeds vragen over en kwam de relatie tussen
gezondheidsklachten en de lading intensiever naar voren te komen met
daarbij de veronderstelling, dat er dus iets anders in moet hebben
gezeten. Toen hebben wij gezegd dat echt moest worden geprobeerd om die
house airway bills boven water te krijgen, die overigens niet behoren
tot papieren die vijf jaar bewaard moeten worden, want bij klanten
hoeven ze niet een jaar bewaard te worden.
[68]
Naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 mei 1996 begint de
minister van V&W haar speurtocht naar de ontbrekende ladingbrieven.
Vanaf dat moment worden op verschillende momenten in de tijd drie
sporen bewandeld.
Spoor 1: diplomatieke druk op Israël en El Al.
Het diplomatieke spoor resulteert uiteindelijk een pakket vrachtbrieven
dat op 28 augustus 1996 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Naar
aanleiding hiervan onstaat discussie over de juistheid en volledigheid
van deze vrachtbrieven (par. 4.5.1).
Spoor 2: het verzamelen van vrachtdocumenten door de ECD (par. 4.5.2).
Spoor 3: strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van
de heer Plettenberg (par. 4.5.3).
4.5.1 Onderzoek naar juistheid en volledigheid
De minister stuurt vrachtdocumenten naar de Tweede Kamer
Op 28 augustus 1996 stuurt de minister van V&W de volgende
vrachtdocumenten naar de Kamer:
Alle vrachtbrieven NY-AMS-TLV en AMS-TLV
De ondertekende Notoc NY-AMS-TLV en AMS-TLV
Het Cargo-manifest NY-AMS-TLV en AMS-TLV.
In de begeleidende brief schrijft de minister dat het nieuwe
materiaal is bestudeerd en overeenkomt met de reeds beschikbare
gegevens. Er wordt verder geen inhoudelijke toelichting gegeven op de
documenten.
[69]
De heer P.
Rosenmöller in die periode woordvoerder Verkeer en Waterstaat van
GroenLinks, hierover:
Mevrouw Augusteijn-Esser: De minister zegt op 28
augustus dat zij de vrachtbrieven naar de Kamer zal sturen. Zij zegt
dat alles is nagegaan en dat het "exact" klopt. Dat exact was
iets minder "exact" dan het toen leek. Vervolgens komt er op 28 augustus
een heel pakket stukken, een stapel vrachtbrieven naar u toe. U zegt
dat de hele situatie u wantrouwend heeft gemaakt. Kunt u zeggen hoe
wantrouwend u die stukken hebt bekeken en wat uw conclusie was?
De heer Rosenmöller: We hebben die stukken bekeken.
Die hadden een hoog abracadabra-gehalte.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Waardoor was dat?
De heer Rosenmöller: Omdat ik gewoon niet begreep
wat precies de portee van de lading was. Je bent op zoek naar de inhoud
van de lading, de vracht. Verder zijn die vrachtbrieven vergezeld
gegaan van een begeleidende brief van de minister. Dat was op 28
augustus 1996. De minister trekt in die brief de conclusie dat de
vrachtbrieven sporen met het cargomanifest. Zij zegt vervolgens: Wat
ons betreft is er dus geen reden voor verdere actie. Ik heb dat op dat
moment ook voor waar gehouden. Ik kom daarmee op een voor mij
buitengewoon relevant punt. Op het moment dat wij feitelijke informatie
krijgen van het kabinet, hoort deze volledig en juist te zijn. Dat
raakt de vertrouwensregel tussen Kamer en kabinet. Als die informatie
niet volledig en juist is, kunnen wij de hoofdtaak van de politieke
controle op het kabinet niet meer uitvoeren en verworden wij van een
politiek controleorgaan tot een detectivebureau en dat zijn wij
niet.
[70]
Tijdens haar openbaar verhoor zegt minister Jorritsma hierover het
volgende:
Ik kan u zeggen dat ze met een reuzevaart naar de Kamer zijn gegaan.
Daar ben ik vooral schuldig aan en mijn ambtenaren absoluut in mindere
mate. Omdat elke keer in de krant kwam dat die papieren er niet waren
en er door de Kamer zo dringend om was gevraagd, heb ik gezegd: klap ze
in een map en zo gauw mogelijk ernaar toe. Daarna heb ik daar grote
spijt van gehad en daarna hebben wij overigens nog enkele malen heen en
weer gecorrespondeerd. Men wilde zelf deze papieren hebben en die zijn
op zich al redelijk onleesbaar, dat wil ik graag erkennen. Uiteindelijk
hebben wij ze zelf ook nog allemaal bekeken en vergeleken met wat er
verder was, met wat er oorspronkelijk was en met het air cargo
manifest. Er zat geen verschil tussen en ook dat is de Kamer
gemeld.
[68]
De RVI krijgt de opdracht de vrachtbrieven te onderzoeken
In een uitzending van Nova van 12 september 1996 worden verschillen
naar voren gebracht tussen de documenten die aan de Kamer zijn
toegezonden en stukken in het bezit van Nova.
De volgende dag, op 13 september 1996, schrijft de minister een
brief naar de Tweede Kamer. Tot haar teleurstelling signaleert zij dat
er twijfels bestaan rond enkele vrachtbrieven die zij op 28 augustus
1996 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd: "Het spreekt voor zich dat
ook ik van mening ben dat er snel helderheid moet worden verschaft over
de nieuwe verwarring. Daarom heb ik opdracht gegeven om de gerezen
vragen zorgvuldig te bezien".
[71]
De RLD geeft de Rijksverkeersinspectie, onderdeel van het ministerie
van V&W, opdracht voor een nader onderzoek naar de gegevens zoals deze
staan vermeld op de vrachtdocumenten, met als doel, "de documenten
behorende bij vluchtnummer LY 1862, te controleren op onderlinge
consistentie".
[72]
De inhoud van deze opdracht wordt bevestigd door mevrouw
D.E. Raadgers, hoofd van de afdeling luchthavens van de
Rijksverkeersinspectie.
Mevrouw Raadgers: (...) Er is aangegeven: check of
alle documenten er zijn dat was de hoofdvraag en daarnaast of er
iets bijzonders opvalt.
[73]
Conclusie RVI: vrachtdocumenten zijn onderling niet consistent
Op basis van deze brede taakopdracht komt de RVI op 17 september 1996
met een rapport. De RVI constateert verschillen van uiteenlopende aard:
Van de gevaarlijke stoffen van de eerste bladzijde van de
Notoc zijn geen airwaybill, shippers declaration en cargo manifest
Er worden op verscheidene documenten verschillende
UN-nummers gebezigd danwel andere gewichten c.q. inhoud aangegeven
In veel gevallen zijn de shippers declarations niet aanwezig
Het aantal zendingen die vermeld worden op het cargo
manifest correspondeert niet met het aantal zendingen aangegeven op de
airwaybill
Op verschillende documenten is niet altijd de eenheid
(kilogram, liter of gram) vermeldt die getalsmatig aangegeven wordt
Kort samengevat: naast het in omloop zijn van verschillende
versies van hetzelfde document, zoals door Nova gesignaleerd,
constateert het RVI grote verschillen tussen de aiwaybills, het cargo
manifest en de Notoc. Op basis hiervan komt de RVI tot de volgende
algemene conclusies:
het niet mogelijk is om op basis van de aanwezige bescheiden
een sluitend antwoord te geven op de vraag welke gevaarlijke stoffen in
welke hoeveelheden daadwerkelijk in het vliegtuig aanwezig zijn geweest
Nu de UN-nummers en de aangegeven aantallen niet in alle
gevallen corresponderen, het voor de bemanning op basis van de Notoc
niet altijd mogelijk is adequate maatregelen te treffen in geval van
calamiteiten
Een matrix met een overzicht van de afwijkende documenten is
als bijlage bij het rapport gevoegd.
[74]
Bij het onderzoek neemt de RVI per abuis de Notoc New York-Amsterdam
mee in de analyse. De eerste conclusie, dat van de eerste bladzijde van
de Notoc geen airwaybill geen shippers declaration en cargo manifest
aanwezig is, is weliswaar juist maar heeft geen betrekking op de lading
die aan boord was ten tijde van de ramp. De overige vier conclusies
hebben wel betrekking op het deel van de lading dat aan boord was op
het moment van de ramp. De algemene conclusies staan dan ook nog steeds
overeind. En die conclusies zijn verstrekkend.
Conclusies RVI worden geschrapt
Op 17 september 1996 krijgt de RLD het rapport onder ogen en
constateert dat de RVI abusievelijk ook de Notoc van het traject New
YorkAmsterdam in de analyse heeft betrokken. Aan de RVI is
vervolgens gevraagd een rapport te leveren dat volstaat met een
verwijzing naar de opgestelde verschillenmatrix. De verstrekkende
conclusies van de RVI komen daarmee te vervallen. Zo gebeurt het dat er
twee rapporten van de RVI van 17 september 1996 bestaan: een
concept-rapport met conclusies èn een eindrapport zonder conclusies.
Op 19 september 1996 informeert de minister de Tweede Kamer over de
door Nova geconstateerde verschillen. In een bijlage wordt hiervoor een
uitgebreide verklaring gegeven. Voor enkele verschillen moet El Al
nadere informatie verschaffen. Conclusie van de minister na het
uitgevoerde onderzoek is, dat de documenten de al eerder bekende
informatie over de lading bevestigen welke gebruikt is bij het
onderzoek naar de oorzaak van de ramp en die eveneens van belang is
geweest met het oog op de gezondheidsaspecten. "Wel moet geconstateerd
worden dat er in de documentatie nog nader te verklaren verschillen
aanwezig zijn, die van administratieve aard lijken te zijn".
[75]
Tijdens haar openbaar verhoor op 12 maart 1999 is het rapport van de
RVI uitgebreid besproken. Op dat moment is de Commissie nog in de
veronderstelling dat er slechts één versie van het RVI-rapport
bestaat, de versie inclusief conclusies.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat is later, ik kijk nu nog
even naar wat er naar de Kamer werd verstuurd. Dan komt er een analyse
van NOVA en daaruit blijkt dat niet alle documenten zijn verstuurd en
dat er verschillen zijn met andere documenten. De
Rijksverkeersinspectie maakt daar een rapport van op. Tot welke
conclusie komt men volgens u?
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: De Rijksverkeersinspectie?
Dan moet ik even kijken. Op 19 september heb ik een brief naar de
Tweede Kamer gestuurd met de verklaring en die is volgens mij gebaseerd
op het rapport van de Rijksverkeersinspectie.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat klopt, u schrijft
inderdaad op 19 september: De verkregen documenten bevestigen de al
eerder bekend zijnde informatie over de lading. Wel moet geconstateerd
worden dat er in de documentatie nog nader te verklaren verschillen
aanwezig zijn die van administratieve aard lijken.
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Die hebben wij vervolgens
toen naar de Raad voor de Luchtvaart gestuurd en daar is later ook weer
een reactie op gekomen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja, maar ik wil graag van u
een nadere kwalificatie van die verschillen van administratieve aard,
want het rapport hebben wij ook gekregen en ik zie dat blad 1 van de
Notocniet klopte, dat er verschillen zijn met de airway bills, de
shippers declarations en het cargo manifest, verschillende documenten
hebben andere UN-nummers en een airway bill behorende bij het cargo
manifest klopt niet, in veel gevallen zijn de shippers declarations
niet aanwezig, het aantal zendingen op het cargo manifest
correspondeert niet met de zendingen op de airway bill, verschillende
documenten kloppen niet wat betreft de gewichten, e.d. Dan denk ik:
enige administratieve verschillen?
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Ja, maar later is dat alles
wel weer rechtgezet. U moet zich goed realiseren dat ik er achteraf
buitengewoon veel spijt van heb gehad dat ik die blauwe map al op 28
augustus naar de Kamer heb gestuurd. Ik had die beter nog een paar
maanden kunnen laten analyseren en vervolgens een juiste map naar de
Kamer laten sturen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U concludeert dus nu met mij
dat de Kamer in ieder geval niet de complete, de juiste informatie had
waarom zij gevraagd had?
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Op zich was het de complete
map die wij ontvangen hadden. Ik heb de stukken eigenlijk niet genoeg
laten screenen op hun juistheid. Daar heb ik spijt van, maar dat
betekent ook dat wij er enkele maanden daarna op moesten terugkomen om
aan te geven waaraan die verschillen lagen. Dat is natuurlijk ook
gebeurd, want wij hebben het uiteraard niet achtergehouden als er iets
veranderd moest worden. Maar ook hier geldt weer of je dat nu elke keer
per nummer moest aangegeven. Vandaar dat ik zeg dat wij het nog eens
goed gingen bekijken en erop terug zouden komen en dat hebben wij ook
gedaan.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik constateer toch dat de
algemene conclusie van de Rijksverkeersinspectie is, dat het niet
mogelijk is "om op basis van de aanwezige bescheiden een sluitend
antwoord te geven op de vraag welke gevaarlijke stoffen in welke
hoeveelheid daadwerkelijk in het vliegtuig aanwezig zijn geweest." Dan
heeft zij nog een aantal andere conclusies, die ....
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Maar dat is daarna ook weer
opnieuw bekeken, voor zover mijn informatie strekt. Toen is men tot een
andere conclusie gekomen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja, maar ik constateer dus
een niet geringe opsomming ....
Mevrouw Jorritsma-Lebbink: Ja, er zaten op dat moment
behoorlijk wat slordigheden in en dat erken ik absoluut.
[68]
Op basis van het bovenstaande kunnen de volgende feiten worden
vastgesteld:
De brief van 19 september 1996 aan de Tweede Kamer is,
volgens de minister, gebaseerd op het RVI-rapport van 17 september 1996
De minister is van mening dat zij richting de Kamer een
nadere verklaring heeft gegeven van de door de RVI gesignaleerde
verschillen
De minister heeft er spijt van dat zij op 28 augustus 1996
zonder zorgvuldige screening vooraf vrachtdocumenten naar de Kamer
heeft gestuurd waarin behoorlijk wat slordigheden zaten.
Resteren twee vragen:
Op welke versie van het RVI-rapport baseerde de minister van
V&W haar constatering dat in de documentatie nog nader te verklaren
verschillen zijn, die van administratieve aard lijken te zijn
Komt de minister richting de Kamer terug op de door de RVI
gesignaleerde verschillen?
Hieronder wordt nader ingegaan op deze twee vragen.
Op welke versie van het RVI-rapport baseerde de minister van V&W
zich?
Op 24 maart 1999
[76]
informeert mevrouw
Jorritsma de Commissie over het bestaan van twee versies van het
RVI-rapport: een versie met conclusies en een versie zonder conclusies.
Tot op dat moment is de Commissie in de veronderstelling dat de twee
versies gezamenlijk één rapport vormen. Niet zo verwonderlijk, want
de rapporten hebben hetzelfde rapportnummer en datum en er is nergens
het woord "concept" te vinden. Bovendien staat in het rapport zonder
conclusies de volgende zin: "Voor de bevindingen verwijzen wij naar
het rapport en de bijlagen."
De Commissie is, wat dit misverstand betreft, in goed gezelschap van
de commissie Hoekstra en mevrouw Raadgers van de RVI. De commissie
Hoekstra geeft op p. 61 en 62 van haar rapport een weergave van de
conclusies van de RVI. Deze conclusies zijn afkomstig uit, wat volgens
de minister van V&W, de concept-versie van het rapport is. Mevrouw
Raadgers van de RVI spreekt tijdens haar openbaar verhoor niet over
twee versies van het RVI-rapport en verwijst naar de versie met
conclusies.
Mevrouw Raadgers: Het rapport is overgegeven aan de
Rijksluchtvaartdienst. Daar staan conclusies in, waarin letterlijk
staat: niet alle documenten zijn aanwezig; op basis van deze papieren
kunnen wij niet aangeven wat er allemaal aan boord was. Dat rapport
hebben wij als zodanig uitgebracht. Voor het overige is ons niet
gevraagd om dat nog nader uit te zoeken. Wij kunnen niet op eigen
houtje een onderzoek opstarten.
[71]
De Commissie is van oordeel dat het er in feite niet toe doet welke
versie de minister heeft gebruikt voor de brief van 19 september 1996
aan de Tweede Kamer. Ook zonder de conclusies in een begeleidend
rapport vormt de verschillenmatrix een duidelijk signaal: de
vrachtdocumenten zijn onderling niet consistent. Naar het oordeel van
de Commissie een alarmerend signaal.
Geeft de minister een reactie op de RVI-verschillen?
In de bijlage bij de brief van 19 september 1996 aan de Tweede Kamer
zegt de minister toe dat zij voor de verklaring van een aantal
verschillen nadere informatie moet worden opgevraagd bij El Al.
Luchtvaartpolitie onderzoekt door Nova geconstateerde verschillen
Op 1 oktober 1996 stuurt de RLD het dossier met El-Al vrachtdocumenten
zoals dat op 28 augustus 1996 naar de Kamer is gestuurd en de
verschillenmatrix van de RVI naar de Luchtvaartpolitie. Onder
verwijzing naar de door Nova gesignaleerde verschillen en de bijlage
bij de brief van 19 september 1996 verzoekt de RLD de Luchtvaartpolitie
om aan El Al de volgende vragen te stellen:
Wat is de verklaring voor het feit dat er twee verschillende
versies bestaan voor de luchtvrachtbrief met airwaybill nummer
114-00222213?
Wat is de betekenis van de paraaf en datumaanduiding op
kopie 2 van de luchtvrachtbrief met airwaybill nummer 114-00222213?
Wat zijn de redenen voor de verschillen tussen de informatie
aangegeven op de luchtvrachtbrief met airwaybill nummer 114-0222213,
het cargo manifest en de Notoc, voor wat betreft benoeming van de
gevaarlijke stoffen, UN-nummer en aantallen?
Wat is de verklaring voor het feit dat er twee verschillende
versies bestaan voor de luchtvrachtbrief met airwaybill nummer
114-31675921?
Wat is de verklaring voor het feit dat er twee verschillende
versies bestaan voor het cargo manifest NYC-AMS-TLV?
[77]
De vragen hebben alleen betrekking op de door Nova gesignaleerde
verschillende versies van hetzelfde document. De vragen hebben geen
betrekking op de door de RVI geconstateerde verschillen tussen
airwaybills, cargo manifest en Notoc.
Op 15 augustus 1997 informeert de minister van V&W de Tweede Kamer
over de antwoorden van El Al op de door de Luchtvaartpolitie gestelde
vragen naar aanleiding van nog openstaande verschillen zoals die door
Nova waren gesignaleerd. Voor het antwoord wordt verwezen naar pagina
35 van bijgevoegde procesverbaal van de Luchtvaartpolitie.
Met betrekking tot vragen 1, 2 en 3 constateert de Luchtvaartpolitie
dat op de verschillende versies van de vrachtbrief de aard van de
goederen anders wordt omschreven. De zending is vervoerd als vlambare
vloeistof van de klasse 3 en staat ook als zodanig vermeld op de Notoc.
Alleen staan op de Notoc meer colli en minder liters. Als verklaring
geeft de Luchtvaartpolitie aan dat de vervoerde goederen mogelijk pas
na aanmelding voor vervoer zijn aangemerkt als gevaarlijke stof.
Daardoor moet de zending, conform de wettelijke voorschriften, in
kleinere eenheden verpakt worden.
De verschillende versies van de vrachtbrief genoemd in vraag 4
worden verklaard doordat de zending waarmee deze vrachtbrief verbonden
is, na aankomst in delen gereed is gemaakt voor verzending naar Tel
Aviv. Alleen het eerste deel is ingeladen.
Ten aanzien van vraag 5 constateert de Luchtvaartpolitie de
verschillende versies van het cargo manifest alleen in een andere
volgorde zijn opgemaakt. Inhoudelijke verschillen worden niet
aangetroffen. De LVP kan het verschil in versies alleen verklaren door
een ander tijdstip van uitprinten van het manifest.
In het proces verbaal wordt, voorzover geen deel uitmakend van de
aangifte van de heer Plettenberg, geen aandacht besteed aan de door de
RVI gesignaleerde verschillen tussen airwaybills, cargo manifest en
Notoc.
Verklaring verschil conclusies RVI en Luchtvaartpolitie
Zowel RVI als de Luchtvaartpolitie hebben de opdracht te kijken naar de
volledigheid en consistentie van de ladingbrieven van de LY 1862.
Desondanks komen ze tot verschillende conclusies. Hoe vreemd het ook
klinkt: beide conclusies zijn juist. In onderstaand schema is
aangegeven hoe door RVI en Luchtvaartpolitie de begrippen volledigheid
en consistentie zijn ingevuld en welke antwoorden hierop zijn
gegeven.
|
RVI
|
Luchtvaartpolitie
Volledigheid
|
Zijn alle airwaybills van de
vlucht New YorkAmsterdam aanwezig?
Nee, de airwaybills
New YorkAmsterdam ontbreken
|
Zijn alle airwaybills van de
lading in de El Al Boeing ten tijde van de ramp aanwezig?
Ja
|
Consistentie
|
Zijn de airwaybills-cargo
manifest-Notoc van de vlucht LY 1862 onderling consistent?
Nee, een grote lijst met verschillen (Zie verschillenmatrix
17/9/96)
|
Zijn de dossiers van de Tweede Kamer
RLD-El Al-douane van LY 1862 onderling consistent?
Ja
| |
De Commissie Hoekstra onderzoekt de verschillen in conclusies
Ook de commissie Hoekstra constateert in het voorjaar van 1998, de op
het eerste gezicht, sterk uiteenlopende conclusies van de RVI en de
Luchtvaartpolitie. De commissie Hoekstra vraagt aan de RVI en de
Luchtvaartpolitie om een verklaring voor deze verschillen. Op 25 mei
1998 voeren RVI en Luchtvaartpolitie hierover overleg. In een brief aan
het secretariaat van de commissie Hoekstra geeft mevrouw Raadgers,
hoofd van de afdeling Luchthavens van de Rijksverkeersinspectie
antwoord op de vraag van de commissie Hoekstra. Mevrouw Raadgers
schrijft over de volledigheid van de airwaybills het volgende: "Dit
verschil is te verklaren vanuit de gedachte dat de ontbrekende
documenten behoren bij de vracht die met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid in Amsterdam uitgeladen is. (...) De zendingen
waarvan geen documenten aanwezig zijn, zoals aangegeven in
bovengenoemde matrix, zijn door de RVI en Luchtvaartpolitie op maandag
25 mei 1998 nagekeken. Allen hadden op nadere gegevens de aanduiding
"AMS", welke staat voor bestemming Amsterdam." Tot slot concludeert
mevrouw Raadgers: "De uitkomsten van het onderzoek van zowel de RVI
als de Luchtvaartpolitie zijn juist, maar worden gedaan vanuit een
verschillende perspectief." Op de door de RVI gesignaleerde
inconsistenties tussen airwaybills, cargo manifest en Notoc wordt niet
ingegaan.
De brief van mevrouw Raadgers wordt vrijwel integraal overgenomen in
het rapport van de commissie Hoekstra.
4.5.2 Strafrechtelijk onderzoek naar de lading
Op 9 mei 1996 is er een uitzending van Nova over de ramp. Daarin komt
aan het woord de heer Plettenberg. Hij spreekt in de uitzending over
een ordner die hij had ingezien bij El Al, waarin hij
onregelmatigheden had aangetroffen. In het Kamerdebat op 14 mei 1996
worden door Kamerlid Van Gijzel daarover vragen gesteld aan minister
van V&W. De minister geeft in dat debat aan dat de heer Plettenberg
zich had moeten melden bij de RvdL. In het debat zegt de minister dat
ze er "verdomd weinig" voor een nader onderzoek naar de lading, omdat
ze geen reden heeft om aan te nemen dat er gemalverseerd is door
El Al. Ze zegt wel toe de minister van Justitie te zullen vragen om de
heer Plettenberg te horen en spoort de heer Plettenberg aan om aangifte
te doen.
Aangifte van valsheid in geschrifte gepleegd door El Al
Op 25 juli 1996 doet de heer Plettenberg aangifte bij de politie
Amsterdam-Amstelland van verduistering en valsheid in geschrifte,
gepleegd door El Al voor wat betreft de vrachtdocumenten van het
verongelukte vliegtuig. Omdat de politie van Amsterdam niet over de
benodigde kennis beschikt, wordt de aangifte op 21 augustus 1996
overgedragen aan de Luchtvaartpolitie op Schiphol.
Onderzoek op basis van de aangifte van Plettenberg
Door de luchtvaartofficier van het Haarlemse parket, de heer Van de
Rivière, wordt vervolgens opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren
naar de vrachtdocumenten. Op 10 en 11 september 1996 wordt de heer
Plettenberg uitvoerig gehoord door de Luchtvaartpolitie. Doel van de
aangifte was het achterhalen van de waarheid over de correctheid en
authenticiteit van de vrachtdocumenten van de ongevalsvlucht. De heer
Plettenberg had in de diverse dossiers bij de RvdL en de Tweede Kamer
onjuistheden opgemerkt en hij had ernstige twijfel over de gewichten.
Het onderzoek wordt afgesloten op 25 november 1996. Op 30 juli 1997
bericht de luchtvaartofficier per brief de heer Plettenberg over de
bevindingen van het onderzoek. De conclusie luidt dat nergens blijkt
dat stukken zijn vervalst of achtergehouden of dat op een andere wijze
zou zijn gesjoemeld met de papieren. Er is niets gebleken van een
strafbare feiten.
In het onderzoek van de Luchtvaartpolitie wordt niet in detail
onderzocht waaruit de lading van het vliegtuig bestond. Uit de brief
aan de heer Plettenberg blijkt dat de luchtvaartofficier het niet nodig
vond om een oordeel te krijgen over de door de heer Plettenberg geuite
beschuldigingen. De luchtvaartofficier acht het bovendien niet erg
aannemelijk dat een gedetailleerd onderzoek mogelijk zou zijn, omdat
ervaring met onderzoek naar house airwaybills leert dat de praktische
complicaties daarvan zeer groot zijn. Ook geeft de luchtvaartofficier
aan dat zelfs als gebleken zou zijn van strafbare feiten, vervolging
niet haalbaar lijkt omdat het Nederlandse recht niet toepasbaar is.
De minister wordt door het College van procureurs-generaal over de
uitkomsten ingelicht en verzocht om de brief aan de heer Plettenberg
door te geleiden naar de minister van V&W.
Nieuwe vragen
Ondanks de conclusie van het OM dat niet sprake is van een strafbaar
feit, blijven er vragen bestaan. In een televisie uitzending van Nova
op 4 oktober 1997 komen Duitse ex-medewerkers van El Al aan het
woord die spreken over een dubbele boekhouding van de
luchtvaartmaatschappij op de luchthaven Keulen-Bonn. Op 7 oktober 1997
worden daarover in een interpellatiedebat door Kamerlid Van Gijzel
vragen gesteld aan minister van V&W. De minister geeft aan dat zij het
buitengewoon onbevredigend vindt dat er nog altijd zoveel vragen naar
aanleiding van de ramp onbeantwoord zijn, dat door de ECD nooit een
volledige set vrachtpapieren (inclusief house airwaybills) is
opgevraagd, dat het reeds verricht onderzoek naar de lading geen
schoonheidsprijs verdient en dat het er naar uiziet dat alleen het
vermoeden van een strafbaar feit verdere actie mogelijk maakt. De dag
na het debat vraagt de minister van V&W aan haar collega van Justitie,
mevrouw Sorgdrager, om de mogelijkheden te onderzoeken om het
strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van de heer
Plettenberg te heropenen.
Onderzoek naar heropening van het strafrechtelijk onderzoek
Het onderzoek naar de mogelijkheden het strafrechtelijk onderzoek te
heropenen start op 17 oktober 1997. Op 23 april 1998 dringt de
secretaris-generaal van het ministerie van Justitie aan op spoed. Op 17
juni 1998 rond de luchtvaartofficier zijn onderzoek af. Hij komt in een
nota tot de conclusie dat verder onderzoek naar de lading via het horen
van getuigen niet zinvol is. Hij acht het praktisch uitgesloten dat
vrachtdocumenten in Nederland zijn vervalst, dat dit kan zijn gebeurd
in de Verenigde Staten maar dat het dan buiten het bereik van het
Nederlandse recht valt en dat de verklaringen van Duitse
El Al-medewerkers niet kan worden getoetst omdat Nova de namen niet
wil verstrekken. Deze beweringen zijn door de Nederlandse overheid
onderzocht en hieruit blijkt dat deze op onwaarheid berusten.
Naast het vaststellen van valsheid in geschrifte via
getuigenverklaringen, is ook een andere methode denkbaar, namelijk een
diepgravender onderzoek naar de lading: house aitway bills kunnen
worden verzameld, per onderdeel van de lading zou informatie kunnen
worden ingewonnen bij expediteurs of opdrachtgevers en gegevens kunnen
worden verkregen via de verzekeraar. De heren Houtman, Moes en Van der
Lugt verklaren dat in het openbaar verhoor eveneens. De heer Houtman
van de Luchtvaartpolitie heeft gezegd: "geef mij een budget en
reismogelijkheden, dan zoek ik het uit".
In zijn nota noemt de luchtvaartofficier een diepgravender onderzoek
naar de ladingspapieren een "fishing expedition". Hij ziet praktische
problemen bij het uitvoeren van zo'n onderzoek. Hij betwijfelt of de
papieren nog wel bestaan, of ze wel te vinden zijn, en als ze te vinden
zijn, of ze wel zekerheid bieden. Ook geeft hij aan dat het onderzoek
veel tijd zal kosten (duizenden manuren, het onderzoek in 1996 kostte
al 400 uur). Bovendien zal een rechtshulpverzoek zal nodig zijn, maar
dat kan bij een "fishing expedition" niet verkregen worden.
Oud-minister Sorgdrager beaamt dit in het openbare verhoor. De
luchtvaartofficier meldt dat de minister van V&W betere kansen lijkt te
hebben om de stukken te verkrijgen.
Heropening van het strafrechtelijk onderzoek in de Tweede Kamer
De minister van Justitie ontvangt de nota van de luchtvaartofficier via
het College van procureurs-generaal. Minister Sorgdrager bericht de
Tweede Kamer op 23 juni 1998 over de bevindingen van de
luchtvaartofficier. Daarin schrijft ze dat er volgens het OM in
redelijkheid geen sprake is van een strafbaar feit. De minister deelt
de conclusie van het College van procureurs-generaal dat heropening van
het strafrechtelijk onderzoek niet zinvol is. Het verkrijgen van meer
inzicht in de precieze samenstelling van de lading van het neergestorte
vliegtuig kan volgens de minister niet langs de lijn van strafbare
feiten worden bereikt. Die conclusie is overigens niet dezelfde
conclusie als die van de luchtvaartofficier. Deze acht een diepgravend
onderzoek niet haalbaar (te moeilijk, te onzeker, te arbeidsintensief).
Nergens meldt hij dat diepgravend onderzoek met het srafrecht
onverenigbaar is.
Een beperkt strafrechtelijke optiek
In het openbare verhoor reageert oud-minister Sorgdrager op de
opmerking van de heer Houtman om het verder uit te zoeken. Zulk
onderzoek is niet verricht.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: (...) Weet u waarom hij
die reismogelijkheden en dat budget niet heeft gekregen om uit te
zoeken wat er aan de hand is?
Mevrouw Sorgdrager: Nee. Ik weet ook niet waarom hij
dat zo verklaart. Als een officier van justitie op een gegeven moment
de hele zaak bekeken heeft dat is uiteindelijk toch degene die de
leiding heeft over het onderzoek en daar in eerste instantie
verantwoordelijk voor is en dat niet ziet, dan ben ik niet iemand
die dat nog eens een keer gaat overdoen en daar nog iets anders van
gaat vinden. Zo is ook de functie van de minister van Justitie niet.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: De officier zegt dat hij
niet verder kan. Andere mensen zeggen ook dat die weg niet verder kon
worden gevolgd, maar dat er wel andere mogelijkheden waren om alles
boven water te krijgen. Dat gaat om drie mensen. Zij noemen
verschillende methodes. Eén van die methodes was: geef mij een budget
en reismogelijkheden. Wat hij bedoelde, was: ik ga naar Amerika, ik ga
langs al die wegen die er zijn en ik zoek het helemaal uit. Dat is niet
doorgegaan.
Mevrouw Sorgdrager: Nee, dat kan zijn. Maar het is ook
geen strafrechtelijk onderzoek wat hij dan bedoelt. Als je iemand een
reisbudget geeft en hij gaat in Amerika allerlei instanties af, dan
doet hij dat niet met strafvorderlijke middelen. Dan is het ook niet
iets van Justitie.
[78]
De opmerking van de luchtvaartofficier dat het ministerie van V&W
betere kansen lijkt te hebben als het om het achterhalen van de
ladingdocumenten gaat dan justitie, komt ook in het openbaar verhoor
aan de orde. Een overleg daarover tussen beide ministers blijkt niet te
hebben plaatsgehad: Ook met de minister van VWS is niet gesproken:
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft er ook niet met
een collega die er wel over zou kunnen gaan, bijvoorbeeld de minister
van Economische Zaken via de ECD of de minister van V&W, overleg over
gehad: het kan niet via het strafrecht, maar er zijn andere
mogelijkheden; hoe pakken wij dat aan?
Mevrouw Sorgdrager: Nee, ik heb daar geen overleg over
gehad. Men wist natuurlijk wel dat er, strafrechtelijk gezien, geen
mogelijkheden meer waren. Als was gevraagd om een reisbudget, hadden ze
dat ook niet van Justitie gekregen.
(...)
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Bij uw ministerie
speelde de zoektocht naar papieren, maar er zaten ook andere ministers
met die papieren in hun maag. De minister van V&W zat met die papieren
in haar maag. De Kamer constateert keer op keer problemen met die
papieren. Bovendien zat de minister van Volksgezondheid ook met die
papieren in haar maag, vanwege de commotie over de gezondheidsklachten.
Was er dan geen aanleiding, als die twee andere ministers niet met u
erover gepraat hebben, dat u met die twee andere ministers om de tafel
bent gaan zitten of het initiatief hebt genomen: laten we nu eens een
keer met z'n drieën we zitten alle drie met die papieren
kijken wat we gezamenlijk kunnen doen? Was dat geen aanleiding voor u?
Mevrouw Sorgdrager: Nu, dat was het niet. U kunt nu zich afvragen
waarom het geen aanleiding was geweest, maar ik vond steeds dat niet de
minister van Justitie hier degene was die het voortouw moest nemen. Ik
heb alles gedaan op het gebied van het strafrecht wat in mijn vermogen
lag. Dat heb ik ook willen doen. Ik heb zelfs nog meer gedaan dan dat,
maar op een gegeven moment loopt het strafrecht dood. Dat weet men ook.
Ik denk ook dat als je komt met een andere benadering, het zelfs
misschien wel kansrijker was geweest om die papieren boven tafel te
krijgen. Het hangt er een beetje van af waar ze uiteindelijk gevonden
worden. Als het bij autoriteiten ligt, heb je weer een andere
invalshoek dan wanneer het bij een verlader ligt of hoe dan ook. Dat
maakt natuurlijk wel verschil.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft vanuit het
strafrecht uitgelegd dat u die weg niet zag, maar wat ik probeer aan te
geven, is die hele commotie, die hele 6,5 jaar: de kranten schrijven
erover, de mensen schrijven brieven naar de Kamer, de Kamer blijft
iedere keer praten over die papieren, er zijn nog meer ministeries die
daarmee te maken hebben en toch komt er vanuit het kabinet geen
gezamenlijk initiatief. Heeft dat te maken met de verkokering, met
ieder op z'n stekje, in de zin van: het is niet mijn
verantwoordelijkheid?
Mevrouw Sorgdrager: Nu, onbewust misschien; dat zou
kunnen. Bij mij speelt dat niet, maar ik heb natuurlijk wel gezegd: ik
kom niet verder met het strafrecht. Ik heb natuurlijk toch altijd
dat heb ik al eerder gezegd een beetje op de achterhand gezeten in
deze zaak.
[73]
4.5.3 Onderzoek van de Economische Controledienst
Naar aanleiding van een gevonden snipper van een house airwaybill doet
het BVO in oktober 1993 het verzoek aan de ECD om een onderzoek in te
stellen naar de zending militaire goederen. Aangezien het hier om een
transitlading ging was de ECD alleen informeel in staat nadere
informatie in te winnen wat lukte via de US Customs. Conclusie van de
zoektocht was, dat de vervoerde goederen niet in strijd met de
Amerikaanse wetgeving geexporteerd waren. De ECD is verrast door de
hoeveelheid informatie die de zoektocht oplevert, maar toch niet
volledig in staat te beoordelen wat de militaire lading bevatte door de
summiere aanduidingen in de vrachtpapieren. Daardoor aangespoord doet
zij het voorstel nader onderzoek te verrichten naar de vrachtpapieren.
Van dit aanbod wordt door het BVO geen gebruik gemaakt. Het BVO vindt
een nader onderzoek niet noodzakelijk, omdat geen sprake was van een
strafbaar feit.
In mei 1996 komt het tot een herhaald verzoek tot onderzoek door de
ECD. De RLD vraagt aan de ECD of zij bereid is alsnog tot een onderzoek
via US Customs om de ontbrekende vrachtdocumentatie op te vragen.
Tevens vraagt de RLD of de ECD bereid is een verklaring af te geven
waaruit blijkt dat wat op de vrachtbrieven staat malversatie wel of
niet uitsluit.
Op de eerste vraag geeft de ECD een direct positief antwoord, maar deze
zoekslag leidt pas in 1998 tot een actief zoeken. Voor de tweede vraag
wil de ECD een formeel verzoek van de minister; dat schriftelijk
verzoek is er nooit gekomen. Volgens de RLD is de ECD niet bereid het
onderzoek te doen in verband met de reeds gestarte diplomatieke lijn.
Beide vragen leiden niet tot actie.
In juni 1998 leidt het overleg met El Al alsnog tot
detailinformatie over 14 ton lading. De levering van de vrachtpapieren
valt samen met de publicatie van het rapport van de commissie Hoekstra.
Van de zijde van El Al wordt daarop meegedeeld, dat zij niet
verwachten, dat nog meer vrachtpapieren over de resterende 20 ton
lading te voorschijn zullen komen. Deze mededeling leidt in juni 1998
tot een herhaald verzoek aan de ECD om een onderzoek te doen naar de
onderliggende house airwaybills. Door de ECD zijn daarop vier
voorstellen gedaan tot nader onderzoek. Een daarvan, het
verzekeringstraject, wordt door de eerder in het leven geroepen
stuurgroep onder leiding van de secretaris-generaal van V&W afgewezen.
Het verzekeringstraject gaat uit van de veronderstelling dat verzenders
of ontvangers van lading die door de crash gedupeerd zijn, hun claims
bij verzekeringsmaatschappijen zullen neerleggen. Op basis van het
onderzoek van de ECD kan zo nadere informatie over de lading verkregen
worden. De stuurgroep motiveert haar besluit met een verwijzing naar de
aanstaande enquêtecommissie uit de Tweede Kamer: de stuurgroep wil de
enquêtecommissie niet voor de voeten lopen.
4.5.4 Conclusies zoektocht van de overheid De Commissie signaleert op basis van bovenstaande feiten
dat de minister van V&W de Tweede Kamer niet heeft geïnformeerd over
de door de RVI gesignaleerde verschillen tussen de informatie op de
airwaybills, het Cargo manifest en de Notoc. De Commissie is van mening
dat dit wel had moeten gebeuren.
Op 17 september 1996 is de RLD op de hoogte van de
alarmerende conclusies van de RVI. Op 19 september 1997 schrijft de
minister de Kamer dat er in de documenten verschillen zitten "die van
administratieve aard lijken te zijn." Naar de mening van de Commissie
is dit onjuist.
De Commissie constateert dat de minister van Justitie
slechts vanuit een strafrechtelijke optiek naar het ladingdossier heeft
gekeken, waar naar het oordeel van de Commissie een bredere kijk
mogelijk en wenselijk was geweest.
De Commisie is van oordeel dat er een overleg tussen diverse
bewindspersonen had moeten zijn over een gecoördineerd onderzoek naar
de lading, waarbij ook de inzet van andere middelen had kunnen worden
betrokken.
Het aanbod van de ECD tot nader onderzoek in 1993 wordt door
de RLD afgewezen op grond van de dan bestaande sterk strafrechtelijke
benadering van het ladingsprobleem. De Commissie signaleert dat het
punt van de lading vooral werd benaderd vanuit de invalshoek van het
zoeken naar de oorzaak van de crash. De Commissie is van mening dat
dit, achteraf beschouwd, een gemiste kans is.
Het verzoek van de RLD aan de ECD in 1996 tot nader
onderzoek naar de vrachtpapieren stuit naar het oordeel van de
Commissie op een weinig actieve houding van de RLD en ECD om meer
duidelijkheid te krijgen in de vraag waaruit de lading bestaan heeft,
temeer daar in die periode de relatie tussen de lading en de gevolgen
voor de volksgezondheid steeds meer gelegd wordt. De Commissie is van
mening dat beide partijen het belang van snel onderzoek onvoldoende
onder ogen hebben gezien.
De afwijzing door de stuurgroep onder leiding van de
secretaris-generaal van V&W van het verzekeringstraject voor nader
onderzoek met een verwijzing naar de komende enquêtecommissie van de
Tweede Kamer beschouwt de Commissie in de toenmalige fase van de
groeiende maatschappelijke aandacht voor de Bijlmerramp en de daaruit
voortvloeiende gevolgen als een te formeel standpunt. De Commissie
waardeert de intentie van de stuurgroep, maar had een nader overleg
over de mogelijkheden tot nader onderzoek op dat moment beter op zijn
plaats gevonden.
|