4.4.1 Informatie over de gevaarlijke stoffen
De luchtvaartmaatschappij El Al beschikt over een wereldomvattend
computersysteem waarin vrachtgegevens zijn opgeslagen. Over een vlucht
die uit New York vertrekt, kunnen in Amsterdam papieren worden
opgevraagd. Ongeveer een kwartier na de ramp krijgt de heer H. Aaij van
El Al het verzoek informatie toe te sturen over de lading van het
vliegtuig. De heer Aaij bereikt het verzoek de Notocs te faxen in
verband met de rampbestrijding en het blussen van de brand door de
brandweer. Hij kan zich niet meer herinneren van wie hij dit verzoek
heeft ontvangen. Om 19.11 uur op 4 oktober 1992 wordt de heer Aaij gebeld door een medewerker van de LVB, de heer D. Hendriks. De heer Hendriks vraagt naar de lading aan boord van het toestel. De heer Aaij leest voor van een lijst: "Er zat een behoorlijke hoeveelheid explosieven aan boord, eh ....cartridges, er zat gif aan boord....., er zaten gassen aan boord eh... niet gevaarlijk, eh... brandbare gassen, eh...brandbare vloeistoffen...." [53] . De Commissie heeft de beschikking over de Notoc-delen die betrekking hebben op de vlucht van New York via Amsterdam naar Tel Aviv. In de loop van het onderzoek van de Commissie is gebleken dat de heer H. Aaij op de avond van de ramp de verkeerde Notoc heeft voorgelezen. Namelijk de Notoc van het gedeelte New YorkAmsterdam. De stoffen die hij noemt, zijn uitgeladen in Amsterdam en zijn niet aan boord op het moment dat het toestel neerstort. Wanneer de heer Aaij in zijn verhoor geconfronteerd wordt met de bandopname van het telefoongesprek met de luchtverkeersbeveiliging, bevestigt hij dat hij pagina één van de Notoc heeft voorgelezen. Pagina één heeft betrekking op de in Amsterdam uitgeladen goederen. Onder de pet houden van informatie
Tijdens het telefoongesprek tussen de heer Aaij en de heer Hendriks komt aan de orde dat bepaalde informatie niet verder verspreid moet worden: De heer Aaij: Maar..... d'r worden geen uitspraken gedaan over het aantal vrachtvluchten De heer Hendriks: Nee uiteraard niet, maar dat zullen ze ook niet van ons horen... De heer Aaij zegt in het openbaar verhoor over deze passage het volgende: Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt dus hier onder ede, ik zeg het in mijn eigen woorden: ik heb niet gevraagd om bepaalde zaken niet te vermelden? De Luchtverkeersbeveiliging begrijpt het gesprek als een verzoek om geen informatie te verstrekken over de lading. Zoals blijkt uit de volgende telefoongesprekken van de LVB. Binnen enkele minuten belt de supervisor ACC (chef van Hendriks) met de voorlichter van de LVB, de heer G.W. Knook: Supervisor ACC: Zeg, eh... ga even op je stoel zitten, want de cargo... die bestond uit explosieven, uit gif en gassen, maar ze zijn niet gevaarlijk en zijn ICAO vervoerbare stoffen. Maar daar moeten we maar geen... (ruchtbaarheid, niet goed verstaanbaar, red,) aan geven. En verder gewoon..., dat zat er dus gewoon ook bij..., maar El Al bidt ons uiteraard natuurlijk om dat onder de pet te houden. (...) Om 18.20.25 uur belt de heer Th.L. Croon, hoofd Schiphol tower/approach eveneens met voorlichter de heer Knook: Croon: En dan verder is het zo, maar dat is denk ik wijs om voor je te houden: de man had inderdaad zeer brandbare en ontplofbare toestanden aan b.. De LVB heeft tot het moment van de enquête de, foutieve, informatie over de aard van de lading achtergehouden. Wie houden het onder de pet
Binnen de LVB zijn diverse mensen die op 4 oktober 1992 iets weten over de aard van de lading van het ramptoestel zoals deze is verstrekt door El Al. Naast de heer Hendriks zijn ook zijn directe chef de heer Croon en de voorlichter de heer Knook op de hoogte. De heer Knook neemt vervolgens contact op de heer J.W. Weck, directeur generaal RLD op het ministerie van V&W. De heer Van den Doel: U heeft de heer Weck ook gebeld. Wat heeft u hem verteld? De heer Weck ontkent in zijn verhoor iets te weten over de melding van El Al van de lading: De heer Weck: Naar mijn beste herinnering heeft de heer Knook mij niet geïnformeerd over de lading van het vliegtuig. Het beeld dat ik van dat gesprek heb, is dat wij hebben gesproken over het vluchtverloop, de feiten die hij op dat moment beschikbaar had, en over een aantal procedures binnen de LVB die in gang waren gezet, waaronder het in verzekerde bewaring stellen van de tapes. [58] De heer Weck denkt dat de heer Knook zich vergist. De oud-minister van V&W, mevrouw H. Maij Weggen, zegt in haar verhoor dat ook zij niet op de hoogte is van de kennis van de Luchtverkeersbeveiliging: Mevrouw Maij-Weggen: Dat weet ik niet. Ik heb de informatie in elk geval niet ontvangen. De heer Weck heeft die ook niet ontvangen. ... [59] De Commissie heeft niet kunnen achterhalen of de informatie over de lading wel of niet door de LVB aan de heer Weck is doorgegeven. Zeker is wel dat dat de heer Knook en de heer Weck die avond contact hebben gehad met elkaar: De heer Weck: (...) Ook heb ik gesproken met de LVB. Verder geldt dat de LVB in 1992 onderdeel is van de RLD en de LVB in een hierarchische verhouding staat tot de directeur-generaal RLD. De heer Knook fungeert die avond niet alleen als woordvoerder voor de LVB, maar voor de gehele RLD. Binnen de LVB leeft op dat moment het idee dat er sprake is van belangrijke informatie. De Commissie verbaast zich erover dat de (achteraf foutieve) informatie over de lading van de LVB, de heer Weck niet bereikt zou hebben. Ook foutieve informatie onder de pet houden is onjuist
Tijdens het onderzoek door de Commissie is duidelijk geworden dat de
LVB jarenlang foutieve informatie onder de pet heeft gehouden. De
Commissie heeft onderzocht of de LVB op de avond van de ramp wist dat
ze foutieve informatie achterhield. Hier is de Commissie niets van
gebleken. 4.4.2 Commissie van Overleg: geen gevaarlijke stoffen
Onmiddellijk na de crash (18.45 uur) komt op verzoek van de duty manager de CvO bij elkaar. De weigth and balance medewerker van AG, de heer Goudsblom, wordt verzocht naar de CvO te komen met de benodigde papieren. De heer Goudsblom: Ton die was er al. Er was ook een mijnheer die ongetwijfeld thuishoorde in die CvO. Die vroeg meteen: wat zit er aan boord aan gevaarlijke stoffen. Er werd expliciet gevraagd of er radioactieve stoffen, de code RRY, aan boord zaten. Ik zei: nee, die zitten niet aan boord. Ik heb hier de Notoc Amsterdam-Tel Aviv, plus een kopie van mijn belading. Daarop staan ook codes van hetgeen in transit aan boord zat. Da hele setje papieren is achtergebleven en verder is mij niets meer gevraagd. (...) De heer Diepenbrock hierover: De heer Van den Doel: Ik neem aan dat u zich nog wel kunt herinneren dat die avond ook is gesproken over de lading en een eventuele aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. De commandant van de brandweer luchthaven Schiphol, de heer Ewoldt: Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wat was precies de mededeling die u kreeg over de lading van gevaarlijke stoffen aan boord?
Bericht over de aard van de lading
In het CvO concludeert men dat er geen gevaarlijke stoffen aan boord
zijn met extra risico's voor de rampbestrijding. De Commissie heeft
onderzocht of dit juist is. Gevaarlijke stoffen worden in de
luchtvaartwereld geclassificeerd. Sommige stoffen zijn voor de
luchtvaart slechts beperkt gevaarlijk. Andere zijn zeer gevaarlijk.
Iedere klasse heeft een eigen nummer. Uit de bestudering van de Notoc
van de vlucht AmsterdamTel Aviv blijkt dat de AXG wel degelijk
gevaarlijke stoffen heeft bevat. Het betreft hier gevaarlijke stoffen
uit een mindere gevaarlijke categorie. Men interpreteerde in het CvO de
classificaties op de Notoc als ongevaarlijk. Dat wil zeggen: ze vormden
geen extra risico's voor de hulpverleners ter plaatse. De wijze waarop
de besluitvorming in het CvO heeft plaatsgevonden kan zes jaar na dato
niet meer afdoende worden gereconstrueerd. Het bericht over de afwezigheid van gevaarlijke stoffen wordt door
de brandweerofficier in het CvO, de heer Ewoldt, direct doorgegeven aan
de alarmcentrale op Schiphol. De alarmcentrale op Schiphol geeft
ditzelfde bericht vervolgens door aan de regionale alarmcentrale en aan
de bevelvoerder van de brandweer Schiphol op de rampplek. Tussen 19.00
en 19.30 uur is de berichtgeving vanuit het CvO op de rampplek dus:
geen gevaarlijke stoffen aan boord. 4.4.3 Inbeslagname ladingbrieven
De Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie, afdeling Luchtvaartonderzoek, neemt op de avond van de ramp een aantal papieren van het ramptoestel toestel in beslag. Over het tijdstip waarop dit is gebeurd en welke papieren precies in beslag zijn genomen, is veel discussie geweest. De Commissie heeft de inbeslagname van de ladingbrieven op de avond van de ramp gereconstrueerd. Taak van de Luchtvaartpolitie
De Luchtvaartpolitie onderzoekt ongevallen in de luchtvaart en bekijkt
bij die onderzoeken of er sprake is van een strafbaar handelen. Voorts
heeft de Luchtvaartpolitie de taak het strafrechtelijk onderzoek en de
mogelijk daaruit voortvloeiende vervolging uit te voeren, zodra er bij
een luchtvaartongeval sprake is van een strafrechtelijke
overtreding. Over de relatie tussen justitie en RvdL is in de
Luchtvaartongevallenwet (artikel 34, LVOW) opgenomen dat indien naar
aanleiding van een ongeval of van een incident een strafrechtelijk
onderzoek wordt ingesteld, de raad en de vooronderzoeker en de
justitiële autoriteiten verplicht zijn de beide onderzoeken
ongevalsonderzoek en strafrechtelijk onderzoek in goed overleg en
onderlinge samenwerking te doen verlopen
[61]
De rijkspolitie gaat naar El Al
De functionaris van de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie afdeling
Luchtvaartonderzoek, de heer Nix, verlaat om circa 19.35 uur de CvO.
Daar heeft hij te horen gekregen dat er geen gevaarlijke stoffen aan
boord zijn. Terug op het politiebureau krijgt hij van zijn baas de heer
Bloemen de opdracht om bij El Al de papieren van het neergestorte
toestel in beslag te nemen. Om 19.42 uur gaat de heer Nix naar El Al
voor het ophalen van de vrachtdocumentatie. In het logboek van de
Rijkspolitie staat vermeld: "Daan Nix gaat met El Al mee". Ten
overstaande van de Commissie heeft Nix verklaard dat dit feitelijk
onjuist is. Hij is niet met iemand meegegaan, maar is alleen naar
El Al gegaan. De heer Oudkerk: U bent dus tot ongeveer 22.10 of 22.15 daar geweest? De dienstdoende operations officer van El Al, de heer Plettenberg, verklaart echter dat Nix om ongeveer 20.00 uur is vertrokken uit het operationskantoor van El Al om op het vrachtkantoor de vrachtpapieren te halen: Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik wil u nog een keer vragen om, voorzover u zich dat nog herinnert, heel precies aan te geven hoe laat de heer Nix volgens u is vertrokken. De verklaring van de heer U. Danor, algemeen manager van El Al in Nederland, is weer in strijd met de verklaring van de heer Plettenberg: De heer Oudkerk: Hoe laat was u op het kantoor van El Al? Wanneer de heer Danor zijn kantoor verlaat is het ongeveer negen uur 's avonds: De heer Oudkerk: Voor alle duidelijkheid. De persoon die u aanwijst, is de heer Nix. De uitgezochte foto is die van de heer Daan Nix. Hoe lang is hij bij u op kantoor geweest? Ook de heer Wijbrandi is betrokken bij het kopieren van de vrachtdocumenten. Volgens de heer Wijbrandi betreft het niet alleen de operationele documenten maar ook de vrachtdocumentatie zelf: Mevrouw Augusteijn-Esser: (...) Op een zeker moment is er naar de ladingspapieren gevraagd. Er kwam bij u op kantoor een politieagent. Kunt u zich dat herinneren? Volgens de heer Wijbrandi betreft het een flinke stapel papieren die gecopieerd moet worden, en niet een paar blaadjes, zoals de heer Plettenberg in zijn verhoor aangeeft. Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u enig idee hoeveel papieren het waren? Ook geeft de heer Wijbrandi, in afwijking van de heer Plettenberg, aan dat de betreffende poltieagent, de heer Nix, langere tijd bij El Al aanwezig is geweest. Mevrouw Augusteijn-Esser: Weet u ook of de heer Nix daar aldoor bij is geweest? Tijdens de verhoren is een aantal tegenstrijdige getuigenverklaringen afgelegd over het tijdstip waarop de heer Nix het El Al kantoor verlaten heeft en het moment waarop hij terug is op het politiebureau. Deze verklaringen hebben voor de Commissie aanleiding gevormd het OM te benaderen. Het OM heeft besloten tot een onderzoek naar deze kwestie. Welke papieren neemt de politie in beslag?
Volgens het journaal van de Rijkspolitie op Schiphol brengt de
functionaris van de Luchtvaartpolitie de vrachtbrieven, het
onderhoudsrapport, een lijst van dangerous goods en weight and
balance-documenten binnen bij het coördinatiecentrum. De heer
Plettenberg heeft verklaard dat hij inderdaad deze papieren heeft
gekopieerd voor de heer Nix. De heer Oudkerk: Voordat ik het kwijtraak, u had het zojuist over de doorslagen, maar u heeft het nu weer over kopieën. Het moet helder worden, want ik probeer het te snappen. U krijgt een envelop van ongeveer vijf centimeter dik. Die envelop bevat kopieën van de operationele papieren. Is dat juist? De heer Beumkes neemt de envelop met papieren in ontvangst en legt deze in een brandkast. De heer Beumkes: .....Die documenten heb ik in een brandwerende kast die bij ons op kantoor stond gedaan. [63]
Ook de commissie Hoekstra heeft onderzocht welke papieren in handen
zijn gekomen van BVO in de nacht van 4 op 5 oktober 1992. Hoekstra
constateert:
De commissie Hoekstra constateert dat een aantal airwaybills op 5 oktober 1992 ontbreken. Het gaat om minimaal 11 airwaybills: 3 van de vlucht AmsterdamTel Aviv en 8 van de vlucht New YorkTel Aviv [64] Functioneren van de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie afdeling Luchtvaartonderzoek
Tijdens het onderzoek van de Commissie zijn vragen gerezen over het
functioneren van de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie, afdeling
Luchtvaartonderzoek. Deze vragen hebben betrekking op het leiderschap
binnen de dienst, de kwaliteit van de logboeken en de handelwijze op de
avond van de ramp. Al deze punten zijn tijdens de openbare verhoren
uitgebreid aan bod gekomen. De heer Maurer: Op 4 oktober 1992 was ik commandant van de Dienst luchtvaart van het Korps rijkspolitie. [65] De heer Maurer is er echter niet meer zeker van of hij die avond op Schiphol is geweest: Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijnheer Maurer, u bent dus wel naar Schiphol gegaan? De heer Nix: De heer Nix: Mijn functie was coördinator bij de rijkspolitie van de afdeling uniformdienst. In die hoedanigheid was ik op dat moment de hoogste in rang. [16] De heer Bloemen: Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U was op dat moment piketofficier. Wie was uw baas of uw chef? De heer de Rooij: De voorzitter: Ik ga met u naar de avond van 4 oktober 1992. Wie had volgens u op de avond van de ramp en de periode erna de leiding over de Dienst luchtvaart? De heer Houtman: De voorzitter: U bent de enige die het werk opknapt?
De Commissie heeft op 18 maart 1999 een brief ontvangen van het
ministerie van Justitie. Uit de brief blijkt dat op 4 oktober 1992 ook
kolonel Pinckaers in uniform aanwezig is op het kantoor van de
Rijkspolitie Schiphol. De heer Maurer: Dat klopt. In de periode van 17 september tot ergens halverwege oktober is de kolonel Pinckaers echter aangewezen om rust te creëren binnen de Dienst luchtvaart. Hij bemoeide zich toen ook nogmaals, ik heb dat gehoord in verhalen; ik heb dat natuurlijk niet zelf meegemaakt, want ik ben niet met hem mee geweest op die pieren met het reilen en zeilen van de uniformdienst in die dagen. Hij liet zich daar ook over informeren. Hij was wel duidelijk aangetrokken om een afbouw te plegen en een splitsing te maken. Daarnaast waren er gekwalificeerde officieren, ook bij de recherche, die dat heel goed enige weken konden runnen. Hetzelfde geldt voor de heer Clement. Ook al wilde hij niet overstappen, hij was wel in staat om een uniformdienst te runnen. Dus in die sfeer is daar een dag of veertien tot drie weken gehandeld. Inmiddels heeft het OM in Amsterdam een onderzoek gestart naar de werkwijze van de Rijkspolitie Schiphol ten tijde van de vliegramp. De resultaten van dit onderzoek zijn ten tijde van het gereedmaken van de publicatie van dit rapport nog niet bekend. |
|