4.1 Chronologie
4.1.1 4 oktober 1992 de belading
De El Al-vlucht LY 1862 arriveert om 14.31 uur op Schiphol vanuit New
York. Het toestel is een Boeing 747-vrachtvliegtuig met als
eindbestemming Tel Aviv. Het vrachtvliegtuig maakt een tussenstop op
Schiphol voor het lossen en laden van vracht en het wisselen van de
bemanning, om vervolgens door te vliegen naar de eindbestemming Ben
Goerion Airport Tel Aviv, Israël.
Bij de afhandelaar van El Al, Aero Groundservices (AG) wordt, samen
met El Al-cargo, gewerkt aan het laden en lossen van de vracht. Aan de
hand van ontvangen telexen, in dit geval uit New York, valt af te lezen
wat in Amsterdam van boord gaat en wat er aan boord blijft.
Figuur 4.1: de loadmessage geeft een overzicht met de positie,
palletnummer, gewicht en informatie over de soort pallet.
Op basis van deze informatie maakt de dienstdoende "weight and
balance officer" van AG een "offload", aan de hand waarvan de mensen
op het platform het vliegtuig lossen. In het geval van de LY 1862 wordt
op Schiphol 75 223 ton vracht bruto uitgeladen.
In deze uitgeladen vracht bevinden zich ook goederen die als
"gevaarlijke stoffen voor de luchtvaart" aangemerkt worden. Het gaat
hier voornamelijk om cartridges (explosieven), giffen en gassen. De
goederen die zijn uitgeladen op Schiphol worden opgeslagen in de loods
van AG en van daaruit naar de plaats van bestemming vervoerd.
[1]
Intussen staan in de vrachtloods van AG de goederen opgeslagen die
op Schiphol worden ingeladen om vervoerd te worden naar Tel Aviv. Omdat
het hier gaat om goederen die uitgevoerd worden, zijn de bijbehorende
vrachtpapieren (airwaybills) door de douane gecontroleerd. De
goedgekeurde papieren krijgen een douanestempel. Een kopie van de
goedgekeurde airwaybills gaat naar afhandelaar AG en
luchtvaartmaatschappij El Al.
[2]
In totaal wordt 71 980 ton bruto aan goederen op
Schiphol ingeladen voor Tel Aviv. Er zitten echter ook goederen in het
vliegtuig die doorgevoerd worden: in totaal 42 718 ton bruto. De op Schiphol ingeladen goederen worden op pallets en een container
geplaatst. Zowel de pallets als de container hebben nummers en kennen
een bepaald gewicht.
[3]
El Al-cargo verstrekt de lijst met palletnummers en gewichten, die
door de dienstdoende AG-medewerker in een beladingsprogramma wordt
verwerkt. Dit beladingsprogramma is erop gericht een zo goed mogelijke
verdeling te krijgen van de vracht aan boord van het vliegtuig. Op het
"balance chart" wordt vermeld hoeveel gewicht maximaal in bepaalde
posities aan boord van het vliegtuig geplaatst mag worden om te
voorkomen, dat het vliegtuig uit balance beladen wordt.
Figuur 4.2: de balance chart geeft aan
Het beladingsschema wordt gefaxt naar de AG-supervisor Huneker en
de El Al-operation manager J. Plettenberg op het beladingsplatform.
Beiden hebben vanuit hun eigen organisatie toezicht op het beladen van
de AXG.
Figuur 4.3: de Loading instruction
Op 4 oktober 1992 zijn er, vanwege de zondagmiddagdienst, in totaal
zes mensen op operationeel niveau betrokken bij het afhandelen van
vluchtnummer LY 1862. Deze personen zijn verdeeld over twee afdelingen
van El Al: El Al-cargo op Schiphol-Oost en El Al-operations op
Schiphol-Centrum. Vanuit El Al heeft de cargo supervisor de heer H.
Aaij de verantwoordelijkheid voor de planning en belading van de
vracht. De cargosupervisor wordt bijgestaan door een bij El Al
gedetacheerde medewerker van AG, de heer Keestra en een tweede
medewerker van AG, verantwoordelijk voor de "weight and balance", de
heer A. Goudsblom.
Bij El Al-operations is op dat moment aanwezig, de eerder genoemde
El Al-operations officer, de heer Plettenberg. Hij heeft de supervisie
over het laden en lossen van het vliegtuig en wordt bijgestaan door
twee medewerkers. De één, de heer Linnewiel, is verantwoordelijk
voor de catering. De ander, de heer R. Wijbrandi, is samen met de
voorman van AG, verantwoordelijk voor het fysiek laden van het maindeck
en lowerdeck van het vliegtuig en het fysiek controleren van de
juistheid van de palletposities aan de hand van nummers.
De heren Huneker en Plettenberg tekenen hun versie van de load
instruction, waarmee ze onafhankelijk van elkaar werken. De versie van
de heer Huneker kent een vergissing: positie 42P is door de heer
Goudsblom zowel voor het gewicht als voor het nummer met hetzelfde
getal ingevuld. De versie van de heer Plettenberg heeft het correcte
nummer en gewicht.
Voor het vertrek overhandigt de heer Goudsblom de benodigde papieren
aan gezagvoerder I. Fuchs. Deze zijn op Schiphol nieuw opgemaakt. Het
gaat hier om de "weight and balance"-papieren, het "loadsheet" en
een "Notification to the Captain" (Notoc) voor het traject
Amsterdam-Tel Aviv. De Notoc Amsterdam-Tel Aviv beslaat één pagina.
Deze papieren zijn nodig omdat in Amsterdam weer nieuwe goederen zijn
ingeladen. Hieronder bevinden zich als "gevaarlijke stoffen"
aangemerkte goederen. Deze "gevaarlijke stoffen" bestaan voor een
groot deel uit "cosmetica-artikelen".
Figuur 4.4: de load notification to the captain geeft aan welke
gevaarlijke stoffen met netto gewicht en aantal colli op welke positie
zich bevinden; het nummer van de luchtvrachtbrief, de stofcode en het
palletnummer worden eveneens vermeld.
De Notoc wordt door de gezagvoerder ondertekend en zit achter de
stoel bij de gezagvoerder. De verlader overlegt met de gezagvoerder
over wat in Amsterdam is geladen aan gevaarlijke stoffen, waarbij de
posities aangegeven worden.
De Commissie vraagt de heer Goudsblom welke papieren hij aan de
gezagvoerder overhandigd heeft:
De heer Van den Doel: Dus de NOTOC New York-Tel Aviv
was op dat moment in het vliegtuig en was niet ter beschikking in
Amsterdam?
De heer Goudsblom: Op dat moment niet, want dat was
niet nodig. Die was aan boord van de machine.
De heer Van den Doel: Dat is standaard?
De heer Goudsblom: Ja.
De heer Van den Doel: Wat in Amsterdam op dat moment
ter beschikking was, was alleen de NOTOC AmsterdamTel Aviv en die is
overhandigd aan de captain van het vliegtuig?
De heer Goudsblom: Ja.
[4]
De AXG is op tijd gereed voor vertrek. Aan boord van het vliegtuig
bevindt zich volgens het loadsheet 114 698 ton bruto vracht. Alles is
in orde bevonden. De Commissie vraagt de heer Plettenberg hiernaar in
het verhoor:
De voorzitter: "Hoe verliep het vertrek van de
LY1862?
De heer Plettenberg: Het vertrek van de LY1862
verliep, ook conform de voorgaande afhandeling, probleemloos.
De voorzitter: Geen bijzonderheden?
De heer Plettenberg: Neen.
De voorzitter: Had het toestel lang op Schiphol
gestaan?
De heer Plettenberg: Neen, de aangewezen grondtijd was
de standaard van drie uur. In die drie uur hebben wij op ons gemak ons
werk kunnen doen. Wij waren ruim voor de schemavertrektijd klaar met
lossen en laden. Vrijwel op hetzelfde moment dat de uitgaande bemanning
binnenkwam, kregen wij een berichtje van een zogenaamd ATC-delay. Voor
zover ik mij herinner was er een soort file in de buurt van Villach in
Zuid-Oostenrijk op de route Amsterdam-Tel Aviv. Toen kregen wij een
ATC-slot van een half uurtje ongeveer, dacht ik".
[5]
Uit het verhoor van de heer Wijbrandi blijkt dat hij onder leiding
van de heer Plettenberg toezicht heeft gehouden bij de belading van de
AXG op 4 oktober 1992. Met betrekking tot de belading en afhandeling
zijn de heer Wijbrandi geen opmerkelijke zaken opgevallen:
De heer Wijbrandi: Gedurende de operatie is mij niets
opgevallen. Wij hebben gewoon de belading gekregen en wij zijn vóór
aankomst van het vliegtuig naar buiten gegaan. Het is de bedoeling dat
je de pallets die buiten staan, van tevoren checkt. Bovendien moet je
de binnenkomende bemanning opvangen.
[6]
De AXG vertrekt van het beladingsplatform om 18.13.36 uur met een
belading volgens bijgaande figuur. Het totale gewicht op het platform
bedraagt 339 331 kilogram. Het take-off gewicht aan het begin van de
startbaan is 1000 kilogram minder. Dit is het gewicht van de kerosine
die het vliegtuig verbruikt bij het taxiën. Het beladingsgewicht
bedraagt volgens de onderstaande figuur 114 698 kilogram. Het maximale
beladingsgewicht voor die beoogde vlucht AmsterdamTel Aviv bedraagt
117 866 kilogram.
Figuur 4.5: de 4X-AXG in gewichten bij vertrek van het El Al
ladingsplatform Schiphol op 4 oktober 1992
Tweeëntwintig minuten later stort het vliegtuig neer in de
Bijlmermeer en boort zich in de flats Kruitberg en Groeneveen.
4.1.2 4 oktober 1992: de afhandeling van de ramp
Bij de afhandeling van de ramp zijn op Schiphol drie instanties
betrokken en verantwoordelijk. Het betreft
de Commissie van Overleg (CvO): dit is een
overlegvergadering van leidinggevenden in de continudienst op Schiphol
die bijeenkomt in geval van een calamiteit om maatregelen te nemen en
de diensten onderling te coördineren
het Bureau Vooronderzoek Ongevallen (BvO): dit bureau
ressorteert onder de Rijksluchtvaartdienst (RLD) en ondersteunt de
vooronderzoeker in zijn onderzoek naar de oorzaak van het
luchtvaartongeval
de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie: deze is bevoegd
tot het opsporen van strafbare feiten onder meer in verband met
luchtvaartongevallen en verleent bijstand aan de vooronderzoeker.
Hierna wordt het handelen van de Commissie van Overleg, het
Bureau Vooronderzoek Ongevallen en de Dienst Luchtvaart van de
Rijkspolitie op de avond van de ramp achtereenvolgens beschreven.
Commissie van Overleg
Om 18.28 uur worden de duty manager van Schiphol en een enkele
leidinggevenden uit de continudienst via de alarmtelefoon (een gesloten
alarmeringssysteem op de luchthaven) gewaarschuwd door de
verkeersleiding dat een zojuist opgestegen vliegtuig terugkeert
naar Schiphol. De duty manager kondigt daarop een "paraat vliegtuig"
af. Dit houdt in dat een aantal functionarissen op de luchthaven
gewaarschuwd wordt en dat de brandweer zich paraat stelt langs de baan
waar het vliegtuig zal komen. In dit geval is dat eerst baan 06, later
wordt dit gewijzigd in baan 27. Een paar minuten later krijgen duty
manager, J. Diepenbrock, en de dienstdoende brandweerofficier van de
luchthaven Schiphol, W.A. Ewoldt, van de luchtverkeersbeveiliging te
horen dat het vliegtuig gecrasht is "tussen Weesp en Amsterdam".
Daarop gaat een groep (drie grote schuimblusvoertuigen) van de
luchthaven Schiphol richting Weesp, een andere groep blijft achter op
de luchthaven.
Onmiddellijk na de crash (om 18.40 uur) komt op verzoek van de duty
manager de CvO bijeen in het gebouw van de duty manager:
De heer Diepenbrock: De Commissie van Overleg is een
overlegvergadering van leidinggevenden in de continudienst op Schiphol.
Op het moment dat er een calamiteit plaatsvindt of wordt verwacht,
wordt een aantal leidinggevenden via de paraatstelling gewaarschuwd.
Die zijn op dat moment natuurlijk aan het werk in hun eigen kantoor,
maar die komen dan zo snel als mogelijk is naar het kantoor van de duty
manager. Daar staat een zogenaamde CvO-tafel, waar zij ieder hun eigen
plaats hebben. Het zijn zeven of acht deelnemers, afhankelijk van het
soort calamiteit. Zodra de deelnemers die in zo'n geval noodzakelijk
zijn bij de CvO, aanwezig zijn, opent de voorzitter de bespreking. Van
daaruit worden de maatregelen genomen die nodig zijn om de calamiteit
te bestrijden.
[7]
Vanaf 18.45 tot 19.35 uur is de CvO op 4 oktober 1992 bijeen. Naast
de duty manager (tevens havenmeester) Diepenbrock zijn onder andere
aanwezig:
de heer Gerlach, terminal manager luchthaven Schiphol
de heer Kortekaas, vertegenwoordiger Verkeerszaken en
Toezicht Luchthaven Schiphol
de heer Wever, in- en externe communicatie luchthaven
Schiphol
de heer Ewoldt, officier van dienst van de
luchthavenbrandweer
de heer Goudsblom van Aeroground, de vrachtafhandelaar van
El Al
de heer A.J. van Neutegem van Aeroground, de
vrachtafhandelaar van El Al.
de heer D. Nix, Dienst Luchtvaart van de
Rijkspolitie.
[8]
Tijdens deze bijeenskomst wordt op basis van de documenten die door
AG overlegd zijn, inzicht verkregen in de gevaarlijke stoffen aan
boord. De weigth and balance-medewerker van AG die dienst heeft, wordt
kort na de ramp opgebeld door zijn collega die op dat moment vanuit
zijn functie bij de CvO aanwezig moet zijn
[9]
.
De weight and balance-officer
Goudsblom wordt door deze collega verzocht naar de CvO te komen met de
benodigde papieren
[10]
.
Het eindresultaat van de CvO is dat op basis van de aanwezige
vrachtdocumentatie geconstateerd wordt dat er geen gevaarlijke stoffen,
ofwel stoffen met een extra risico voor de gezondheid van personen aan
boord van het toestel zijn. Dit bericht wordt door de aanwezige
brandweerofficier de heer Ewoldt direct doorgegeven aan de
alarmcentrale op Schiphol. De alarmcentrale op Schiphol geeft ditzelfde
bericht vervolgens door aan de regionale alarmcentrale van de brandweer
Schiphol ter plaatse. Van hieruit wordt aan de brandweercommandant ter
plaatse meegedeeld dat er geen gevaarlijke stoffen zijn.
[11]
De vrachtdocumentatie die de CvO ter beschikking staat,
blijft achter bij de CvO.
[12]
Bureau Vooronderzoek Ongevallen
[13]
Om 19.30 uur neemt het Bureau Vooronderzoek Ongevallen (BVO) het
initiatief tot het onderzoek naar de oorzaak van de ramp. Het
BVO-coördinatiecentrum wordt ingericht in Hoofddorp. De Raad voor
de Luchtvaart, de directeur-generaal Rijksluchtvaartdienst (RLD), de
directeur Luchtverkeersinspectie (LVI) en de Directie Voorlichting van
het ministerie van V&W worden ingelicht. Ook is door het bureau contact
opgenomen met de Amerikaanse onderzoeksinstantie National
Transportation Safety Board (NTSB).
Om 20.00 uur op de avond van de ramp wordt de heer J.N.J.M. van der
Maat thuis gebeld door een inspecteur van de RLD. De heer Van der Maat
is specialist op het gebied van gevaarlijke stoffen en ter beschikking
van de RLD ingeval van calamiteiten en/of vragen over gevaarlijke
stoffen. De inspecteur heeft de Notoc voor zich liggen. Het gesprek
richt zich op het beantwoorden van de vraag op welke stoffen gelet moet
worden in verband met de gevaarlijke lading aan boord. De heer Van der
Maat vraagt of de gevaarlijke klasse van radioactieve, explosieve
stoffen op de Notoc staan. Dat blijkt niet het geval. Het gaat
voornamelijk om klasse 3 en klasse 89 stoffen. De heer Van der Maat
concludeert dat die gevaarlijke stoffen, in de hoeveelheden die in de
Notoc stonden, geen direct bijkomende gevaren zouden vormen voor de
rampbestrijding:
De heer Van den Doel: Als ik u goed heb begrepen, was
het die zondagavond de vraag of er gevaar voor de rampbestrijding kon
ontstaan.
De heer Van der Maat: Nee, de vraag of de gevaarlijke
stoffen aan boord de oorzaak van het ongeval waren, kwam pas de
volgende ochtend ter sprake. Op dat moment was dit niet een, twee, drie
te beoordelen. Aan de hand van de gevaarlijke stoffen aan boord die in
de Notoc stonden, stelde men mij de vraag of deze stoffen extra gevaar
opleverden. Naar mijn idee werd dit alleen gevraagd in het kader van de
bestrijding van de brand op zich. Aangezien het voornamelijk ging om
koolwaterstoffen, die je kunt vergelijken met de kerosine aan boord,
was mijn voorlopige conclusie dat er voor de rampenbestrijding geen
problemen waren. Er is niet over de volksgezondheid gesproken. De vraag
was puur: leveren de stoffen extra gevaar op voor de mensen die nu de
brand aan het blussen zijn?
[14]
Afgesproken wordt, dat de heer van der Maat de volgende ochtend naar
de afdeling Vliegtechnische Zaken van de RLD zou gaan om de Notoc te
vergelijken met de airwaybills en shippers declarations:
De heer Van den Doel: In dat zelfde telefoongesprek
heeft men u gevraagd, de volgende ochtend naar het gebouw van de RLD in
Hoofddorp te komen?
De heer Van der Maat: Ja, voor zover ik het mij kan
herinneren, is er toen meteen een afspraak gemaakt. Ik weet niet of het
expliciet zo gevraagd is of dat ik heb gezegd: "Wij moeten de papieren
nader bekijken, ik kom morgen vroeg wel naar Hoofddorp." Maar in mijn
herinnering is er die avond meteen afgesproken dat ik om acht uur bij
de afdeling Vliegtechnische zaken zou zijn.
Om 20.15 uur wordt een functionaris van de Dienst Luchtvaart
afdeling Luchtvaartonderzoeken, de heer J.P. de Rooij, aan het
coördinatiecentrum in Hoofddorp toegevoegd. Hij fungeert als liaison
tussen het BVO en de Dienst Luchtvaart. Deze functionaris van de Dienst
Luchtvaart krijgt bij aankomst het verzoek van de heer K.E. Beumkes om
de vrachtdocumentatie op te vragen. De heer De Rooij belt vervolgens
met het coördinatieteam van de Dienst Luchtvaart en verzoekt, namens
het BVO, om de vrachtdocumenten behorende bij de lading te verzamelen
bij El Al. Er wordt hem niet gemeld dat zijn collega Nix daar al mee
bezig is. In het openbaar verhoor verklaart de heer De Rooij over het
afleveren van de vrachtdocumenten:
De voorzitter: Volgens het journaal van de
rijkspolitie kwamen de papieren na 24.00 uur bij BVOI binnen.
De heer De Rooij: Niet volgens het journaal, maar wat
ik mij ervan kan herinneren. (...)
De voorzitter: Bij BVOI zijn geen kopieën, maar roze
doorslagen binnengebracht van de airway bills plus de operationele
papieren.
De heer De Rooij: Dat klopt.
[15]
De Dienst luchtvaart van de Rijkspolitie
Omstreeks 18.45 uur gaat adjudant Nix, lid van de Uniformdienst van de
Rijkspolitie, uit eigener beweging naar de CvO. Bij terugkomst op het
bureau om 19.35 uur meldt hij zich bij zijn directe chef, de luitenant
J.E.M. Bloemen:
De heer Oudkerk: U komt terug uit de Commissie van
Overleg. Wie waren op dat moment, voor zover u zich dat kunt
herinneren, op het kantoor van de rijkspolitie aanwezig?
De heer Nix: Er waren daar toen een hoop
functionarissen die zich inmiddels hadden gemeld naar aanleiding van de
alarmrol-alarmering. Ik had te maken met mijn directe chef, de heer
Bloemen. Die was inmiddels ook aanwezig. Van hem heb ik de opdracht
gekregen om naar het kantoor van El Al te gaan.
[16]
De heer Nix deelt zijn chef het resultaat van het overleg mee op het
moment, dat hij terugkomt bij de Rijkspolitie:
De heer Nix: Ik heb mijn chef, de heer Bloemen,
dezelfde mededeling (namelijk als in het overleg) gedaan, namelijk dat
er geen "high explosives" en dergelijke aan boord waren.
De heer Oudkerk: Geen "high explosives", geen
"dangerous goods".
De heer Nix: En geen "dangerous goods" of geen
radioactieve ... Bij ieder vliegtuig zijn uiteraard "dangerous goods"
aan boord. Het was niet van dien aard dat het gevaarlijk zou kunnen
zijn.
De heer Oudkerk: Gevaarlijk voor...?
De heer Nix: Ik neem aan de volksgezondheid. Maar daar
ben ik geen technicus in. Dit zijn puur de gegevens die ik van de AG
kreeg.
De heer Oudkerk: Ik neem aan dat u datgene wat u
gehoord heeft op de bijeenkomst van de Commissie van Overleg, misschien
in uw eigen woorden, doorverteld heeft aan uw superieur, de heer
Bloemen, en aan andere mensen die om hem heen stonden. U was de enige
die dit op dat moment wist.
De heer Nix: Ja, op dat moment wel.
[16]
De heer Nix gaat dan in opdracht van de heer Bloemen naar het
operations-kantoor van El Al om de vrachtdocumenten op te halen:
De heer Oudkerk: U komt daar bij benadering om 19.50
of 20.00 uur aan. Wie kwam u daar als eerste tegen?
De heer Nix: Nadat ik had aangeklopt, zag ik daar de
heer Plettenberg, als operations-officer.
De heer Oudkerk: U komt de heer Plettenberg daar
tegen. Wat vraagt u hem?
De heer Nix: Toen heb ik hem meegedeeld dat het mijn
missie was om alle papieren op te halen, aangaande vlucht LY 1862.
De heer Oudkerk: Alle papieren aangaande de vlucht van
El Al, dus niet alleen de vrachtpapieren, maar ook de operationele
papieren?
De heer Nix: Ook de operationele papieren.
De heer Oudkerk: Wat zei de heer Plettenberg tegen u?
De heer Nix: Die verwees mij naar een paar andere
heren die ook in het kantoor waren, waaronder de heer Chervin, die ik
helemaal niet kende, en verder de stationmanager, de heer Weinstein,
die net op Schiphol gestationeerd was. Die had ik al wel een paar keer
gezien en kende ik dus wel. Volgens mij waren er nog een paar andere
heren, maar die kende ik niet en aan hen ben ik ook niet
voorgesteld.
[16]
Om 22.10 uur, nadat alle vrachtbrieven gekopieerd zijn, vertrekt hij
van het El Al-kantoor weg. Hij brengt de vrachtbrieven, het
onderhoudsrapport, een lijst van gevaarlijke stoffen en de "weight and
balance"-documenten bij het coördinatiecentrum:
De heer Nix: (...) er is inmiddels een verbaal,
althans een stuk, boven water gekomen, waarin staat dat de heer
Plettenberg om 22.30 uur gehoord is door de collega's De Geus en Van
der Kuil. Dat is op het bureau van de rijkspolitie op Schiphol gebeurd.
Ik zal daar (op het El Al kantoor) zeker tot 22.10 uur hebben gezeten.
(...)
De voorzitter: U kreeg plusminus vier à vijf
centimeter oftewel enkele honderden velletjes A4 mee in een gesloten
envelop.
De heer Nix: Ik heb ze uiteraard niet geteld. Ik kreeg
die envelop mee.
De voorzitter: De heer Bloemen heeft de envelop niet
in het bijzijn van u opengemaakt.
De heer Nix: Dat is correct.
De voorzitter: De heer Bloemen heeft gezegd dat de
vrachtpapieren alsnog bij El Al-vracht moesten worden opgehaald en u
heeft zelf deze opdracht niet uitgevoerd.
De heer Nix: Dat is correct.
[16]
4.1.3 5 oktober 1992 extra vluchten
Op 5 oktober 1992 vinden vier vluchten van Schiphol naar Tel Aviv
plaats. Twee hiervan worden onder een El Al vluchtnummer uitgevoerd en
de twee anderen onder een vluchtnummer van Cargo Airlines.
De twee El Al-vluchten zijn:
Vlucht LY 1876, met een Boeing-747 vrachtvliegtuig van
El Al, een zustervliegtuig van de AXG, met registratie 4X-AXF. Het
gaat hier om een al eerder geplande vlucht. Het cargo manifest van deze
vlucht is opgevraagd en heeft geen bijzondere aard.
Een vlucht met een Boeing-737, met registratie 4X-ABN. Dit
is een passagierstoestel, dat geleased is van de Israëlische
maatschappij ARKIA.
De twee vluchten van Cargo Airlines
[17]
betreffen:
Een Boeing-747 van UPS, met registratie N68WP. Dit toestel
vliegt regulier voor El Al op de route Noord-Amerika-Amsterdam. Enkele
uren na de crash wordt het geleased van UPS. In Amsterdam wordt
bestemmingslading gelost en voor een deel El Al-lading voor Tel Aviv
aan boord genomen. Met het doorvliegen naar Tel Aviv wordt voorzien in
tijdelijke vervanging van het gecrashte toestel, zodat de retourvracht
naar Amsterdam geen vertraging ondervindt. Deze vlucht naar Tel Aviv
vindt plaats onder het Cargo Airlines vluchtnummer ICL 1505. Het cargo
manifest van deze vlucht is opgevraagd. De vracht heeft geen bijzonder
karakter.
Een Boeing-707 vrachtvliegtuig: dit vliegtuig wordt
gechartered van Avistar. Het arriveert vanuit Oostende op 5 oktober op
Schiphol
[18]
. Vervolgens vertrekt het dezelfde
dag onder vluchtnummer ICL 405 naar Tel Aviv en keert 's avonds terug
op Schiphol. Volgens een nota van de directeur-generaal van de RLD, de
heer Weck, aan de minister van V&W
[19]
is dit vliegtuig leeg naar Tel Aviv vertrokken. De
Commissie heeft het zogenaamde nul-cargo manifest, dat dit zou kunnen
bevestigen, echter niet kunnen achterhalen. Volgens de vice president
business development van El Al, de heer U. Sirkis, houdt deze vlucht
geen enkel verband met El Al.
[20]
4.1.4 De lading als onderwerp van onderzoek naar de oorzaak van de
ramp
Voor het onderzoek naar de oorzaak van de ramp is BVO als uitvoerder
van de vooronderzoeker verantwoordelijk. Het BVO heeft in dat kader
aandacht aan de lading besteed. Naast het onderzoek naar de oorzaak
loopt het strafrechtelijk onderzoek. De Rijkspolitie Dienst Luchtvaart
verricht het onderzoek dat dient ter beoordeling van de mogelijkheid
van een strafrechtelijk onderzoek. Het BVO heeft ten slotte de
Economische Controledienst (ECD) in het onderzoek betrokken, door te
verzoeken een extra zoekslag naar de lading uit te voeren.
Bureau Vooronderzoek Ongevallen (BVO)
Bij BVO wordt het onderzoek naar de oorzaak van de ramp een dag na de
ramp voortgezet. Het BVO wordt hierin ondersteund door de RLD met
speciale expertise. De vrachtdocumentatie die op de avond van de ramp
bij BVO is binnengebracht wordt door de heer Beumkes overgedragen aan
de heer R. Visser van de afdeling Vliegzaken van de directie
Luchtvaartinspectie van de RLD. De heer Visser geeft vervolgens de heer
Verstappen van zijn afdeling de opdracht om deze vrachtdocumentatie
door te nemen met een tweeledig doel: om na te gaan of de gevaarlijke
stoffen die aan boord zaten de oorzaak voor de ramp zouden kunnen zijn
en ten tweede om te bekijken of de gevaarlijke stoffen voldeden aan de
voorschriften van het vervoer van gevaarlijke stoffen van ICAO.
Tijdens dit onderzoek wordt de heer Verstappen geassisteerd door een
adviseur gevaarlijke stoffen van Dangerous Goods Management (DGM), de
heer J.N.J.M. van der Maat, die zich die ochtend volgens afspraak meldt
bij het kantoor van de afdeling Vliegzaken van de
Luchtverkeersinspectie (LVI) in Hoofddorp. Samen bekijken ze de
documentatie die door BVO ter beschikking is gesteld. De heer Van der
Maat maakt cross checks tussen de aanwezige documenten:
De heer Van der Maat: In ieder geval (waren aanwezig:
ECB) de Notoc's; de Notoc voor New York-Tel Aviv, dus de bladzijden 2
tot en met 5, en de Notoc voor Amsterdam-Tel Aviv. Verder een aantal
airway bills en een aantal shippers declarations for dangerous goods,
de specifieke formulieren die aanwezig zijn bij iedere zending die
gevaarlijke stoffen bevat.
De heer Van den Doel: U spreekt van een aantal airway
bills; betekent dit dat de documentatie op dat moment wellicht niet
volledig was?
De heer Van der Maat: Nee, ik meen dat ik ook in mijn
rapport verwoord heb dat de documentatie niet helemaal volledig was.
Wij hadden niet alle shippers declarations, maar afgaande op wat wij
wel hadden en gelet op de aard van de stoffen ik noemde het al:
voornamelijk verf, lijm, cosmetica was het niet zo relevant om op
dat moment te zeggen dat wij per se de airway bills moesten hebben om
een conclusie te kunnen trekken.
[14]
In de commissie Hoekstra is verklaard dat de volgende
vrachtdocumenten op 5 oktober 1992 beschikbaar zijn:
[21]
Computerprint van de Notoc New YorkAmsterdamTel Aviv
(niet ondertekend)
Fotokopie van de Notoc AmsterdamTel Aviv
Computerprints van de cargo manifesten voor beide routes
Shippers declarations dangerous goods voor beide routes
Loading instruction
Brandstof tankbon
het load distribution and limitations summary
Balance chart
Flight performance log
Een groot aantal airwaybills AmsterdamTel Aviv (3
ontbraken) zowel met betrekking tot gevaarlijke als niet-gevaarlijke
stoffen
Een beperkt aantal airwaybills New YorkTel Aviv. Met
betrekking tot gevaarlijke stoffen ontbreken er 8
airwaybills
[22]
.
In het kader van het zoeken naar de oorzaak wordt op de afdeling
Vliegzaken van de RLD tevens de beladingsberekening van het
verongelukte vliegtuig gecontroleerd. Op basis van de zogenaamde
"weegbriefjes" is het totaalgewicht van de vracht bepaald. Deze
weegbriefjes geven het gewicht van een pallet, container of pakket
goederen aan. Voor de lading, gewogen en geladen in Amsterdam/Schiphol,
wordt een gewicht vastgesteld van 71 980 kilogram, terwijl voor de
transitlading, zoals gewogen en geladen in New York (exclusief de
lading gelost in Amsterdam), een gewicht van 42 718 kilogram wordt
vastgesteld. Het totale gewicht van de vracht aan boord van het
verongelukte vliegtuig wordt hiermee bepaald op 114 698
kilogram. Door de afdeling Vliegzaken wordt in aanvulling
hierop geconstateerd dat het vliegtuig zowel binnen de grenzen van het
maximaal toegestane startgewicht als van het zwaartepunt was beladen.
De Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie
De andere instantie die ook formeel belast is met onderzoek naar de
ramp is de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie. De ze dienst werkt
hiervoor samen met de gemeentepolitie Amsterdam. In opdracht van de
coördinerend officier van justitie Luchtvaartzaken stellen deze
diensten een onderzoek in naar de oorzaak van het ongeval. Het doel van
dit onderzoek is vaststellen of er mogelijk sprake is van enig
strafbaar feit met betrekking tot de artikelen 168 (opzettelijk en
wederrechtelijk doen verongelukken van een luchtvaartuig) en 169
(schuld, dat een luchtvaartuig verongelukte) van het Wetboek van
Strafrecht. Op 16 oktober 1992 wordt het oriënterende onderzoek naar
strafrechtelijke invalshoeken van het ongeval afgerond. De conclusie
van het strafrechtelijk onderzoek is dat niet is gebleken dat er van
opzet of schuld bij het verongelukken van het El Al-vliegtuig sprake
was
[23]
. Op basis van de resultaten van dit
onderzoek ziet de coördinerend officier van justitie Luchtvaartzaken
geen aanleiding voor verder onderzoek.
Zowel in het technische onderzoek, onder leiding van de
vooronderzoeker, als in het strafrechtelijke onderzoek is de lading van
het vliegtuig op de tweede dag van de onderzoeksagenda verdwenen.
Afgezien van de acties gericht op het achterhalen van de
vrachtdocumentatie (op de avond van de ramp) en het beoordelen van de
inhoud van de gevaarlijke stoffen is er voor de onderzoekende
instanties geen reden actie te ondernemen om de vrachtdocumentatie
compleet te krijgen.
Een bewoner van de Bijlmermeer laat op 18 oktober 1992 in een
tv-programma een deels verbrande house airwaybill zien met daarop de
tekst: "military ordince eqp.
[24]
". Deze mededeling veroorzaakt nogal wat opschudding
in de pers. Naar aanleiding van deze vondst schakelt het BVO, in
opdracht van de vooronderzoeker, de heer De Rooij van de Dienst
Luchtvaartpolitie in. Hij krijgt de opdracht onderzoek te doen naar de
halfverbrande airwaybill. De heer De Rooij doet vervolgens een
schriftelijk verzoek aan de ECD om een onderzoek in te stellen naar de
legaliteit en samenstelling van de zending die betrekking heeft op de
gevonden house airwaybill en bijbehorende master airwaybill.
Economische Controledienst
De heer P.J. van der Lugt van de ECD laat al direct weten dit onderzoek
niet via de formele weg te kunnen bewandelen:
De heer Van der Lugt: De snipper van de house
airwaybill waarop "military ordnance equipment
[25]
" stond, maakte deel uit van een geconsolideerde zending
die werd getransporteerd van New York via Amsterdam naar Tel Aviv
zonder dat er sprake was van overlading. De goederen zijn het vliegtuig
niet uit geweest.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Betekent dit dat de ECD niet de
mogelijkheid heeft om fysiek te controleren, om de papieren te
controleren?
De heer Van der Lugt: Ik heb op dat moment geen
bevoegdheden. Ik kon mijn bevoegdheden dus niet aanwenden om deze
zending te controleren of op grond van deze zending administratief
onderzoek in te stellen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u dat de heer De Rooij
laten weten?
De heer Van der Lugt: Op het moment dat hij mij
vertelde dat het een airwaybill was van een zending die rechtstreeks
van New York via Amsterdam naar Tel Aviv ging, heb ik hem gezegd dat ik
formeel geen bevoegdheden had. Maar gezien de ernst van het ongeval en
de bezorgdheid die er was ontstaan naar aanleiding van de uitzending
van NOVA omtrent het military ordnance equipment heb ik gezegd dat ik
mijn best zou doen om te kijken of ik iets voor hem kon
betekenen.
[26]
Via de informele weg, namelijk via een verzoek aan collega's van US
Customs in Den Haag, zet de ECD de vraag van de heer De Rooij uit.
Op 18 november 1992 ontvangt de ECD vrachtdocumenten uit handen van de
US Customs attaché van de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Het
pakket betreft kopieën van 13 master airwaybills (MAWB) en 15 house
airwaybills:
MAWB-no
|
Omschrijving
|
Gewicht (kg)
|
114 3147 5065
|
Military ordince
equipment/consolidation*
|
1884,6
|
114 3145 9341
|
resin
solution
|
14
|
114 3145 9400
|
Petroleum
distillates
|
172
|
114 3147 4973
|
Nitrocellulose with
alcohol UN 2556
|
7
|
114 3147 4984
|
Paint
|
183
|
114 3147 5183
|
Toluene UN1294/flammable liquid UN1993
|
92
|
114 3147 5205
|
Paint UN1263
|
590
|
114 3147 4995
|
Paint UN1263
|
45
|
114 3147 5006
|
Paint UN1263
|
168
|
114 3147 5021
|
Consolidation**
|
204
|
114 3147 5043
|
Military ordince equipment
|
2045,6
|
114 3147 5113
|
Paint UN1263
|
29
|
114 3147 5194
|
Paint UN1263
|
9 |
* betreft een zending bestaande uit twaalf deelzendingen
** betreft een zending bestaande uit vier deelzendingen.
De vrachtdocumenten in het ECD-dossier hebben betrekking op
goederenzendingen afkomstig van één expediteur in de Verenigde
Staten. Het merendeel van de goederen is bestemd voor het Israëlische
ministerie van Defensie (met uitzondering van één zending met
goederen bestemd voor onder andere het Israëlische ministerie van
Volksgezondheid en The Hebrew University).
[27]
Het overzicht laat zien dat de door de Amerikaanse
autoriteiten overgedragen vrachtdocumenten onder andere betrekking
hebben op twee zendingen militaire goederen:
De goederen op de gevonden house airwaybill nummer 744743 zijn
onderdeel van een geconsolideerde zending van goederen onder master
airwaybill nummer 114.3147.5065. De master airwaybill vertegenwoordigt
een gewicht van 1884,6 kilo. Op de master airwaybill staat "this
shipment does not contain hazardous material". De tweede zending
militaire goederen die in de AXG aanwezig was, werd verzonden onder
master airwaybill nummer 114.3147.5043 en betreft een motor plus
reserve-onderdelen van een DC3-toestel met een gewicht van 2045,6
kilogram.
[28]
US Customs geeft aan dat de door het El Al-vliegtuig vervoerde
goederen de VS niet in strijd met de in dat land geldende wetgeving
hebben verlaten. Er is dus volgens hen geen sprake van enig strafbaar
feit of van enige onrechtmatigheid. De Amerikaanse autoriteiten melden
de ECD vervolgens dat kopieën van deze documenten ter informatie aan
de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie overgedragen mogen worden.
Op 24 november 1992 overhandigt de ECD het rapport, inclusief de van de
US Customs ontvangen vrachtdocumenten, aan de heer De Rooij. Hij doet
daarbij de heer De Rooij mondeling het voorstel dat de ECD bereid is
nader onderzoek te doen naar de coderingen op de vrachtdocumentatie en
eventueel, net als US Customs, bereid is een dergelijke vraag nog een
keer uit te zetten.
De heer Van der Lugt: Op het moment dat ik het dossier
aan collega De Rooij heb overhandigd, heb ik twee dingen aan hem
doorgegeven. Een aantal goederen was aangeduid door middel van codes.
Ik heb gezegd: wil ik echt kunnen aangeven welke goederen dat zijn
geweest, dan zal ik een vervolgvraag moeten stellen in de richting van
US Customs. Dat was niet nodig. Ik heb hem vervolgens, net als US
Customs overigens, aangegeven dat ik bereid was om verdere assistentie
te verlenen indien het nodig was om nog een keer een dergelijke vraag
uit te zenden.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Het onderzoek naar die codes
zou hebben betekend dat u beter op de hoogte kon worden gesteld wat die
spare parts precies waren?
De heer Van der Lugt: Er stonden heel veel spare parts
op die met een nummer waren aangeduid, maar dat waren over het algemeen
heel kleine onderdelen, gelet op het gewicht en de prijzen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Dus de heer De Rooij zei
tegen u: nee, laat maar zitten?
De heer Van der Lugt: De heer De Rooij zei dat het
niet nodig was.
[26]
De heer De Rooij bevestigt en motiveert de afwijzing:
De voorzitter: Naar aanleiding van het onderzoek naar
de lading in 1992 werd door de heer Van der Lugt collegiaal aangeboden,
verder onderzoek te doen.
De heer De Rooij: Dat klopt.
De voorzitter: Omdat er geen sprake was van een
strafbaar feit, was er geen aanleiding voor nader onderzoek.
De heer De Rooij: Dat klopt.
De voorzitter: Ook formele wettelijke maatregelen
ontbraken voor nader onderzoek.
De heer De Rooij: Ook dat klopt.
[15]
4.1.5 Nader onderzoek op verzoek naar de lading
19931995: nader onderzoek naar de lading
Op 16 september 1993 duiken er in de pers berichten op dat het
El Al-toestel gevaarlijke stoffen vervoerde. Een dag na de
krantenberichten stelt het Tweede Kamerlid R. van Gijzel vragen aan de
minister van V&W over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen aan boord
van het El Al-vliegtuig. De heer Van Gijzel vraagt naar mogelijke
gevaren voor de volksgezondheid.
Niet alleen in de Tweede Kamer maar ook in de gemeenteraad van
Amsterdam worden aan het college van burgemeester en wethouders vragen
gesteld over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de
El Al-Boeing.
[29]
Vervolgens worden ook aan de minister van VROM vragen gesteld over
eventuele aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in het gecrashte
vliegtuig
[30]
.
De minister antwoordt op 20 september 1993
[31]
met een overzicht van de
lading en de wijze waarop deze informatie is afgehandeld bij de
bestrijding van de ramp.
Naar aanleiding van deze kamervragen doet de vooronderzoeker, de
heer H.N. Wolleswinkel, een mondeling verzoek aan een
beleidsmedewerker van de Directie Luchtvaartinspectie, de heer R.J.
Putters, om binnen 24 uur een overzicht te geven van de gevaarlijke
stoffen aan boord van het toestel. De vrachtdocumentatie wordt uit de
kluis van BVO gehaald en vervolgens wordt wederom de heer Van der Maat
(DGM) gevraagd om te adviseren. De heer Van der Maat en de heer Putters
nemen gezamenlijk alle aanwezige vrachtdocumenten door, met als
belangrijkste uitgangspunt de Notoc New York-Tel Aviv en Amsterdam-Tel
Aviv. De airwaybillnummers op de Notoc worden gecheckt met de cargo
manifesten. Er is tevens gebruik gemaakt van de shippers declaration
for dangerous goods en de airwaybills voorzover die aanwezig
waren.
[32]
Het resultaat van het bestuderen van de vrachtdocumentatie op
gevaarlijke stoffen door de heren Putters en Van der Maat wordt in een
samenvattend overzicht toegevoegd aan de beantwoording van de
kamervragen door de minister van
V&W:
Omschrijving
|
Gevaren
Klasse
|
Hoeveelheid/gewicht
|
Brandbare vloeistoffen (zoals
lijm, verf, nafta etc.)
|
klasse 3
|
2 634 liter
|
Brandbare vaste
stoffen (nitrocellulose met alcohol)
|
klasse 4.1
|
2,7 kg /
brutogewicht 7 kg
|
Brandbare gassen (spuitbussen)
|
klasse 2
|
13
kg
|
Bijtende stoffen
|
klasse 8
|
27,7 liter + 0,24 kg
|
Overige gevaarlijke stoffen
|
klasse 9
|
7 616 kg
|
Totaal
|
|
10 000 kg bruto
|
Geschat
|
|
6 500 kg netto |
De heer Van der Maat maakt op verzoek van de RLD een jaar na dato
een schriftelijk verslag van het onderzoek dat hij op 5 oktober 1992
heeft verricht. Daarin wordt nog eens schriftelijk bevestigd wat
mondeling al bekend was:
[33]
"het merendeel van gevaarlijke lading waren
koolwaterstoffen, welke chemisch vergelijkbaar zijn met de
vliegtuigbrandstof kerosine en in een brand gelijksoortige
verbrandingsreacties opleveren"
"de overige gevaarlijke stoffen aan boord waren in dermate
kleine hoeveelheden aanwezig, dat geen direct gevaar voor de omgeving
of volksgezondheid aanwezig was"
"de gevaarlijke lading aan boord voldeed (voorzover aan de
hand van de beschikbare documenten kon worden beoordeeld) aan de
voorschriften van ICAO Technical Instructions for the Safe
Transport of Dangerous Goods by Air."
Ook de Rijksverkeersinspectie (RVI) wordt door de RLD ingeschakeld
om een onderzoek uit te voeren naar de gevaarlijke stoffen aan boord
van het vliegtuig. Het onderzoek richt zich voornamelijk op de
Notoc's. Op 9 oktober 1993 bericht de heer Kapel van
de RVI:
welke klassen en divisies (ICAO) van gevaarlijke stoffen aan
boord geweest zijn
dat deze voldeden aan de voorschriften van de ICAO
dat de invloed van de gevaarlijke stoffen op de uitwerking
en bestrijding van het ongeval een te verwaarlozen factor was
dat de mate van gevaar van de vervoerde stoffen overeenkwam
met de gevaarseigenschappen van de aan boord zijnde vliegtuigbrandstof.
De conclusie van het onderzoek van de RVI luidt: "gezien de zeer
geringe hoeveelheden andere gevaarlijke stoffen was er geen gevaar voor
de volksgezondheid en het milieu te duchten en is dit ook niet te
verwachten".
[34]
De minister van V&W schrijft op 16 juni 1994 aan de voorzitter van
de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat een reactie op de brief
van de heer C. Boer over de lading en de ballast. De minister meldt de
Tweede Kamer het volgende:
uit het technisch onderzoek naar de oorzaak en de toedracht
van het ongeval is niet gebleken dat er munitie aan boord van het
toestel was
de ladingslijsten van het vliegtuig zijn vóór vertrek
van Schiphol door de ECD gecontroleerd in verband met de bestaande
internationale afspraken over het transport van militaire goederen.
De nieuw aangetreden minister van V&W, mevrouw Jorritsma, moet op 28
oktober 1994 het bericht van haar voorganger van 16 juni corrigeren.
Zij schrijft aan de voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en
Waterstaat dat de ECD de vrachtdocumenten niet vooraf gecontroleerd
heeft. Pas een maand ná de ramp blijken de vrachtdocumenten met
betrekking tot de lading militaire goederen te zijn opgevraagd.
Tijdens het algemeen overleg tussen de vaste commissie voor Verkeer
en Waterstaat en de minister van V&W van 26 april 1995 staan de
aanbevelingen uit het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart over
de Bijlmerramp op de agenda.
In het overleg stellen meerdere Tweede Kamerleden vragen aan de
minister van V&W en Waterstaat over de vracht van het verongelukte
vliegtuig. De heer Van Gijzel stelt de volgende vragen over de lading:
Kan de minister nu wel een compleet overzicht geven van
hetgeen er in het toestel heeft gezeten?
Kan zij ook een vergelijking overleggen van de
beladinginstructie en de vrachtpapieren?
De minister schrijft haar antwoord aan de Tweede Kamer op 15 mei
1995. De Raad voor de Luchtvaart (RvdL) heeft vastgesteld dat het
startgewicht van het vliegtuig circa 20 ton onder het maximaal
toelaatbare startgewicht heeft gelegen. Voor de minister staat het vast
dat er geen relatie is tussen de lading aan boord en het ontstaan van
het ongeval. Noch de lading, noch de belading van het vliegtuig heeft
volgens de minister iets met de oorzaak van het ongeval te
maken: "dat het vliegtuig, met een leeggewicht van 152 600 kilogram,
bij de start was beladen met 114,7 ton vracht en 71 000 kilogram
brandstof. Het startgewicht bedroeg daarmee 338 300 kilogram hetgeen
circa 20 000 kilogram beneden het toegelaten startgewicht van 359 300
ligt. Volgens de tankbon was 74 200 liter (= 59 200 kilogram)
brandstof op Schiphol bijgetankt, waarmee er in totaal 72 000 kilogram
brandstof aan boord was. Hiervan is circa 1 000 kilogram verbruikt
tijdens het taxiën. Van de bruto 114 700 kilogram vracht aan boord
bestond circa 10 000 kilogram bruto vracht uit goederen welke in het
luchtvervoer als gevaarlijke lading worden aangemerkt. De netto
hoeveelheid daarvan wordt geschat op 6 500 kilogram."
Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Verkeer en
Waterstaat met de minister op 22 juni 1995 komen de lading en de
vrachtbrieven van het verongelukte vliegtuig nogmaals aan de orde. De
heer Van Gijzel vindt het antwoord van de minister van 15 mei 1995 over
de mogelijke overbelading van het vliegtuig en de aandacht voor de
vergelijking tussen de vracht- en beladingpapieren onbevredigend. Naar
aanleiding hiervan heeft de minister zich in het algemeen overleg
bereid verklaard de belading- en vrachtpapieren ter inzage te
geven.
[35]
1996: nader onderzoek naar de lading
Naast de inzet van de diplomatieke lijn om vrachtdocumenten te
verzamelen wordt door de RLD contact opgenomen met de ECD. Er wordt de
ECD twee vragen gesteld:
1. Is de ECD bereid om alsnog eventueel ontbrekende
vrachtdocumenten op te vragen via US Customs?
2. Is de ECD bereid een verklaring af te geven ten behoeve van
de Tweede Kamer waaruit blijkt dat hetgeen op de vrachtbrieven staat
vermeld, malversatie wel of niet uitsluit?
De ECD verklaart zich bereid voor de beantwoording van de eerste
vraag een traject op te starten, maar niet voor de tweede vraag:
De heer Van der Lugt: Het antwoord op de eerste vraag
was dat de ECD eventueel bereid was om nog een keer via US Customs te
vragen naar de ontbrekende vrachtdocumenten. De tweede vraag gaf direct
wat problemen in het eerste contact met degene die ik daarover aan de
lijn had. Dat werd toch wel een erg moeilijk verhaal. Ik wil dat graag
toelichten. Op het moment dat de ECD ten behoeve van de Tweede Kamer
een verklaring afgeeft, waaruit blijkt dat malversatie middels
vrachtbrieven uit te sluiten is, is dat een beetje strijdig met onze
dagelijks praktijk, want wij doen onderzoeken naar misdescription
enzovoorts. Op het moment dat ik ga verklaren dat malversatie niet uit
te sluiten is, betekent het dat ik direct een hoop vraagtekens plaats
bij de lading die mogelijk in het vliegtuig heeft gezeten. Dan heb ik
een aantal vrachtbrieven en wat zijn die dan waard. Kortom, dat zou een
heel moeilijke verklaring worden. Ik heb toen aangegeven dat de ECD
daar niet zonder meer toe bereid was en dat ik dat graag wilde
bespreken. Dat heb ik ook gedaan. Ik heb daarover met mijn
teamcoördinator en met het hoofd van de hoofdafdeling internationale
economische recherche om de tafel gezeten. Wij hebben gezegd dat wij op
de eerste vraag volmondig "ja" konden antwoorden. Daartoe waren wij
bereid. Op de tweede vraag hebben wij gezegd dat wij daar niet zonder
meer toe bereid waren. Als men dat toch graag wilde, moest er een
schriftelijk verzoek komen van de toenmalige minister van Verkeer en
Waterstaat, mevrouw Jorritsma, aan de minister van Economische Zaken,
de heer Wijers. (...)
Mevrouw Augusteijn-Esser: De eerste vraag was in mijn
woorden: kijk nog eens of je bij US Customs iets naders te weten kunt
komen over de papieren die met de lading te maken hebben. Het antwoord
van de ECD daarop was?
De heer Van der Lugt: Dat de ECD daartoe bereid was.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u dat toen ook gedaan?
De heer Van der Lugt: Nee. Men was aan het
inventariseren wat er mogelijk nog gedaan moest worden en wie er
eventueel nog wat kon betekenen. Men zou ook daar op terugkomen. Dat
heeft men ook gedaan, maar dat was twee jaar later. (...)
De heer Van der Lugt: Wat de tweede vraag betreft, men
wilde het antwoord van de ECD bespreken. Mocht men daar gebruik van
maken, dan zou er een schriftelijk verzoek komen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat schriftelijk verzoek
heeft u niet bereikt?
De heer Van der Lugt: Dat schriftelijk verzoek heb ik
niet ontvangen, noch de ECD.
[26]
De RLD is van mening dat de ECD het onderzoek niet wilde doen in
verband met de door de RLD reeds gestarte diplomatieke lijn:
De heer Oudkerk: Gisteren spraken de heren Van der
Lugt en Moes over gemiste kansen. Zij zeiden dat zij het wel redelijk
gemakkelijk boven tafel zouden kunnen krijgen. Ik begrijp het niet.
De heer Putters: In 1996 zitten we vier jaar na het
ongeval. Voor alle autoriteiten de Amerikaanse en de Israëlische
is het een gesloten boek. De oorzaak is achterhaald. Het onderzoek
is afgesloten. Het is dan heel erg lastig om op dat moment de
Israëli's en de Amerikanen daarmee weer te confronteren. Dat is een
proces. Je moet dan gaan onderhandelen of die mensen achter de vodden
gaan zitten om die documenten boven tafel te krijgen. De ECD meende:
jullie hebben een heel hoog diplomatiek niveau ingezet. Jullie zijn
naar de luchtvaartmaatschappijen gegaan. Daar moeten wij niet tussen
gaan zitten. Wacht totdat je documenten krijgt langs die weg. Dat staat
mij helder voor het netvlies. Er staat zelfs nog op het netvlies dat de
ECD ook iets heeft gezegd in de trant van: wij zitten hier met een
beperkte hoeveelheid capaciteit. De mensen moeten wij heel efficiënt
inzetten. Dat is een ondertoon die ik duidelijk uit dat gesprek
proefde.
[36]
Op 8 mei 1996 is er een ordedebat in de Tweede Kamer waarin het
kamerlid Van Gijzel naar aanleiding van de tv-uitzending vragen stelt
aan de minister van V&W over originele vrachtbrieven, de originele door
de piloot ondertekende Notoc (NY-TLV), de munitie en militair geschut.
Het Kamerlid vraagt de minister hoe het mogelijk is dat zij in het
debat van 22 juni 1995 verklaart, dat alles exact klopt gelet op het
eventueel ontbreken van stukken.
[37]
De minister antwoordt dat de relevante documentatie, ofwel het
samenvattende overzicht van de lading (met bijbehorende informatie over
het gewicht van de lading), immers niet heeft ontbroken. De vragen
kunnen daarom volgens de minister zowel over de belading als de
aanwezige gevaarlijke stoffen beantwoord worden.
De minister van V&W beschrijft op 7 juni 1996 aan de Tweede Kamer de
stand van zaken voor het verkrijgen van vrachtdocumenten uit Israël.
De minister geeft aan, dat langs diplomatieke weg wordt geprobeerd
documenten in handen te krijgen en dat El Al inmiddels alle
medewerking heeft toegezegd.
[38]
De heer Plettenberg doet op 25 juli 1996 aangifte bij de politie
Amsterdam-Amstelland van verduistering en valsheid in geschrifte
gepleegd door El Al, dan wel door medewerkers van El Al. Eerder in
1996 heeft hij in het tv-programma Nova verklaard dat El Al
vermoedelijk een overtreding heeft begaan met de vrachtdocumenten van
het verongelukte vliegtuig.
Op 28 augustus 1996 stuurt de minister van V&W het dossier met
El Al-vrachtdocumenten naar de Voorzitter van de Tweede Kamer. De RLD
overhandigt aan de Tweede Kamer de volgende, van El Al verkregen,
vrachtdocumenten:
alle vrachtbrieven (airwaybills en shippers declarations)
voor de route New York-Amsterdam-Tel Aviv (NY-AMS-TLV)
de ondertekende Notoc voor de route NY-AMS-TLV en AMS-TLV
het cargo manifest voor de routes NY-AMS-TLV en AMS-TLV.
Aangezien de inhoud van de extra ter beschikking gestelde
vrachtbrieven in overeenstemming is met het cargo manifest en ook de
ondertekende Notoc NY-AMS naar de mening van de minister niet afwijkt
van de reeds eerder beschikbare en bij het ongeval gebruikte print,
ziet de minister geen aanleiding voor verdere acties.
[39]
De minister van V&W vraagt aan de voorzitter van de RvdL of de raad
in het aanvullend materiaal aanleiding ziet voor verdere acties. De
minister van V&W concludeert, dat de raad geen aanleiding ziet voor
verdere acties.
Naar aanleiding van een tv-uitzending zegt de minister van V&W op
13 september 1996 toe de Tweede Kamer zo snel mogelijk helderheid te
geven over de verschillen, die er kennelijk bestaan tussen bepaalde
luchtvrachtbrieven. De RvdL zal worden betrokken bij het onderzoek. De
RLD geeft aan de RVI opdracht de vrachtdocumenten van de El Al-vlucht
te verifiëren op onderlinge consistentie.
In haar rapport van 17 september 1996 concludeert de RVI dat de
onderzochte documenten niet met elkaar corresponderen:
voor een aantal op de Notoc vermelde zendingen gevaarlijke
stoffen wordt geen airwaybill/shippers declaration aangetroffen. Ook
geen vermelding op het cargo manifest
wat betreft het gebruik van UN-nummers op een aantal
samenhangende documenten. Deze zijn namelijk verschillend ook wat
betreft gewicht en inhoudsaanduiding
in veel gevallen zijn shippers declarations niet aanwezig
verschil tussen aantal zendingen aangegeven op cargo
manifest en aantal aangegeven op airwaybill.
De RVI trekt de conclusie, dat het niet mogelijk is om op basis van
de aanwezige documenten een sluitend antwoord te geven op de vraag
welke gevaarlijke stoffen in welke hoeveelheden daadwerkelijk in het
vliegtuig aanwezig zijn geweest.
De RVI geeft aan, dat nu de UN-nummers en de aangegeven aantallen niet
in alle gevallen corresponderen, deze niet snel inzichtelijk zijn en
het voor de bemanning op basis van deze Notoc niet altijd mogelijk is
om snel adequate maatregelen te treffen in geval van calamiteiten. Het
rapport van de RVI is doorgezonden aan de LVI.
De minister van V&W brengt de Kamer op 19 september 1996 op de
hoogte over de verschillen tussen een aantal vrachtdocumenten. De
minister concludeert dat de documenten de bekende informatie over de
lading bevestigen die is gebruikt bij het onderzoek naar de oorzaak van
de ramp en die eveneens van belang is geweest met het oog op de
volksgezondheid. Nog nader te verklaren verschillen tussen documenten
lijken van administratieve aard te zijn, zo schrijft de minister. Zij
verwijst naar het door het Openbaar Ministerie (OM) gestarte onderzoek
naar de vrachtbrieven naar aanleiding van de door de heer Plettenberg
ingediende strafklacht.
De RvdL concludeert dat de documenten geen aanleiding geven om terug
te komen op de vaststelling in het eindrapport dat de oorzaak van de
ramp een vermoeiingsbreuk in een borgpen van de ophanging van motor 3
is.
[40]
De raad houdt vast aan de constatering dat het vliegtuig niet zwaarder
was dan het toegestane maximum en dat er geen andere gevaarlijke
stoffen aan boord waren dan zoals genoemd op het ladingmanifest en de
Notoc. De raad wenst zich van verder commentaar te onthouden. In de
eerste plaats omdat de raad niet kan inzien hoe verdere
ladingsdocumenten verandering kunnen brengen in de met volledige
zekerheid vastgestelde oorzaak van de ramp. In de tweede plaats krijgt
de raad de indruk dat degenen die over die documenten de publiciteit
zoeken, telkens weer gegevens achterhouden zodat commentaar daarop
steeds onvolledig zal zijn.
De minister van V&W belooft schriftelijk dat zij op verzoek van de
vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat de house airwaybills met
betrekking tot de lading toe zal zenden. De minister
schrijft dat een aantal house airwaybills zijn opgenomen in het
ECD-dossier en dat het lopende justitiële onderzoek mogelijkerwijs de
juridische gronden kan leveren om meer house airwaybills op te vragen.
De RLD stuurt de Luchtvaartpolitie het dossier met
El Al-vrachtdocumenten en de verschillenmatrix (opgesteld door de
RVI) dat op 28 augustus 1996 door de minister van V&W aan de Tweede
Kamer is gezonden. De RLD verzoekt de Luchtvaartpolitie om El Al
informatie te vragen over onduidelijkheden en administratieve
verschillen tussen bepaalde vrachtdocumenten.
De Luchtvaartpolitie doet eind 1996 verslag van de resultaten van
hun onderzoek en constateert dat er geen verschillen zijn tussen het
dossier van de RLD (zoals overhandigd aan de Tweede Kamer) en het
dossier van El Al. Tevens constateert de Luchtvaartpolitie geen
verschillen tussen deze twee genoemde dossiers en het zogenaamde
douane-dossier. Dat dossier is vóór de vlucht afgeleverd bij de
douane. Alleen de lay out van een aantal documenten verschilt
[41]
.
Het OM van het parket Haarlem stuurt op 13 december 1996 het
proces-verbaal, dat is opgemaakt naar aanleiding van de aangifte van de
heer Plettenberg, naar de directeur-generaal van de RLD en naar de
voorzitter van de RvdL. Het OM overweegt geen vervolging in te stellen
en acht nader onderzoek niet nodig:
De heer Van den Doel: Waarom heeft de officier van
justitie toen gezegd: daar beginnen wij niet aan?
De heer Houtman: Wat mij ervan bijstaat, is dat de
heer Van de Rivière op basis van het Wetboek van Strafvordering
stelde: er zijn geen gronden om verder te gaan, dus wij kunnen niet
verder.
De heer Van den Doel: Er is waarvoor geen aanleiding?
De heer Houtman: Er is geen aanleiding om dat soort
zaken te onderzoeken, ondanks het feit dat al duidelijk was dat mensen
een verband legden tussen ziek zijn en het ongeval.
[42]
Het OM geeft twee argumenten om geen nader onderzoek te doen: ten
eerste is het de vraag of de house airwaybills bestaan en zo ja, of
deze beschikbaar zijn; ten tweede is de verwachting dat dit veel
politiecapaciteit zou vergen gezien de benodigde tijd om deze
documenten te verkrijgen. Bovendien zouden de house airwaybills veel
desinformatie opleveren. De Luchtvaartpolitite concludeert, dat er nog
steeds niets is gebleken van een strafbaar feit.
[43]
Diplomatieke actie 1996
17 april
Het ministerie van Buitenlandse Zaken verstuurt een code
aan de Nederlandse Ambassade in Israël met verzoek tot actie. De
minister wordt hierover per nota (1 mei 1996) geïnformeerd.
6 mei 1996
De minister van V&W stuurt een brief aan de heer Van
Gijzel, waarin zij meedeelt dat getracht wordt de bedoelde informatie
langs diplomatieke weg beschikbaar te krijgen.
13 mei 1996
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt een
bevestiging vanuit Tel Aviv dat de Israëlische overheid bereid is mee
te werken. Vanwege de politieke urgentie in Nederland wordt de
Israëlische overheid nadrukkelijk verzocht de gevraagde documenten
met spoed te verzamelen en over te dragen aan de RLD.
15 mei 1996
Het ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt nogmaals
een verzoek aan Israël de gevraagde stukken toe te zenden. Dit naar
aanleiding van een Kamerdebat op 14 mei.
21 mei 1996
BVO faxt de Luchtvaartinspectie kopieën van
correspondentie tussen BVO en El Al. BVO deelt mee dat alle documenten
in Israël liggen en daar aangevraagd moeten worden. De
Luchtvaartpolitie en de ECD beschikken alleen over de vrachtbrieven met
betrekking tot de militaire uitrusting die in 1992 bij US Customs
zijn opgevraagd.
24 mei 1996
De directeur-generaal van de RLD stuurt een faxbericht
aan de directeur-generaal van de Israëlische luchtvaartdienst
(Sharon), waarin het verzoek helder wordt geformuleerd en de politieke
urgentie voor spoedige levering van de documenten wordt onderstreept.
28 mei 1996
Het ministerie van BuZa informeert de RLD over de
welwillende medewerking van de directeur-generaal van de Israëlische
luchtvaartdienst (Sharon).
30 mei 1996
De Israëlische luchtvaartdienst stuurt een fax
aan de directeur-generaal van de RLD met Notocs, echter geen
ondertekend exemplaar.
6 juni 1996
De RLD ontvangt een fax van de ambassade en het
ministerie van Buza, te weten een kopie van de brief waarin zij de
Israëlische autoriteiten verzoeken opnieuw de juiste documenten aan
El Al te vragen.
De RLD ontvangt een fax van de ambassade en het
ministerie van Buza over het gesprek met de assistente van Sharon.
Gezocht is bij El Al, Israëlische CAA en de onderzoekscommissie, geen
Notoc. Contact met Sharon blijkt nodig.
Code aan ambassade over eventuele enquête.
Verzoek van BVO aan de National Transport Safety Board
(NTSB) in Washington om een kopie te verkrijgen van de ondertekende
Notoc bij de grondafhandelingsagent van El Al in New York.
7 juni 1996
De minister van V&W stuurt een brief aan de Tweede
Kamer, waarin informatie wordt gegeven over de stand van zaken met
betrekking tot het verkrijgen van vrachtdocumenten uit Israël. De
minister schrijft dat langs diplomatieke weg wordt getracht documenten
in handen te krijgen en dat El Al inmiddels alle medewerking heeft
toegezegd.
11 juni 1996
De Ambassade in Tel Aviv stuurt een code dat de directeur-generaal van
de Israëlische Luchtvaartdienst onthand is, dat er nog geen resultaat
is geboekt en dat hij zich bewust is dat de documenten dringend
verlangd worden.
De NTSB stuurt een e-mail aan BVO over de ondertekende Notoc. Daarin
staat dat El Al op het vliegveld van New York zelf de grondafhandeling
verzorgt en dus ook zelf de Notoc opmaakt. Alleen El Al zou dus moeten
beschikken over de ondertekende Notoc. De NTSB kan niets meer doen en
verwijst BVO terug naar El Al.
24 juni 1996
BVO stuurt een fax aan de RLD met de reactie van de NTSB ten aanzien
van de Notoc. Aangezien de NTSB de ondertekende Notoc niet kan
achterhalen, wordt door BVO voorgesteld om El Al te vragen of zij
inderdaad alle documenten uit New York hebben opgevraagd, en zo niet,
of zij deze alsnog bij El Al in New York willen opvragen.
27 juni 1996
Het ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt een code aan de ambassade
in Tel Aviv waarin de Israëlische autoriteiten wordt verzocht om bij
El Al na te vragen of de bedoelde documenten (Notoc) in New York zijn
opgevraagd en door El Al zijn ontvangen. Tevens wordt informatie
gegeven over het opeisen van de vrachtbrieven door Van der Goen
Advocaten.
28 juni 1996
RLD stuurt een e-mail aan RLD/LI waarin wordt meegedeeld dat de
woordvoerders van El Al een inventarisatie van vraagpunten maken en dat
na indiening van de vraagpunten bij de griffier een bijeenkomst wordt
belegd.
8 juli 1996
De minister van Buitenlandse Zaken, H.A.F.M.O. van Mierlo, vraagt
tijdens een kort bezoek van de Israëlische premier Netanyahu aandacht
voor de gevraagde vrachtdocumenten.
[44]
12 juli 1996
De ambassade in Tel Aviv stuurt een code naar het ministerie van
Buitenlandse Zaken dat 160 kopie-vrachtdocumenten van de Israëlische
luchtvaartdienst zijn ontvangen alsmede het aanbod om naar Israël te
komen voor verdere naspeuringen. Navraag naar de ondertekende Notoc in
New York heeft niets opgeleverd.
21 juli 1996
De RLD ontvangt 160 kopieën van vrachtdocumenten afkomstig van El Al.
BVO beschikt op 3 vrachtbrieven na reeds over deze documenten. De
ondertekende Notoc bevindt zich niet onder de gestuurde documenten.
23 juli 1996
RLD stuurt een e-mail aan RLD/LI waarin wordt overwogen om af te reizen
naar Israël, zodat gericht kan worden gezocht naar documenten.
31 juli 1996
De ambassade in Tel Aviv stuurt een code aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken, waarin wordt gesteld dat de Israëlische
luchtvaartdienst kenbaar heeft gemaakt niet te beschikken over de
verlangde vrachtdocumenten en dat deze destijds, voor zover haar
bekend, aan de bevoegde Nederlandse (politie)autoriteiten zijn
overgedragen.
De RLD stuurt een fax aan het ministerie van Buitenlandse Zaken met de
uitkomsten van het onderzoek naar de 160 kopie-documenten; de RLD
herhaalt de vraag van de Tweede Kamer en verzoekt om het bezoek aan
Israël voor te bereiden.
1997: nader onderzoek naar de lading
De minister van V&W stuurt op 15 augustus 1997 aan de commissie voor
Verkeer en Waterstaat een verklaring van de verschillen tussen
vrachtdocumenten en verwijst daarbij naar het proces-verbaal, dat is
opgesteld door de Luchtvaartpolitie. Dit is het proces-verbaal dat al
door de minister van Justitie aan de Kamer is gestuurd op 30 juli 1997.
Televisieberichtgeving is voor de Tweede Kamer, tijdens het
interpellatiedebat van 8 oktober 1997, aanleiding voor de vraag of de
ontbrekende house airwaybills alsnog moeten worden verzameld en
onderzocht. De minister van V&W zegt de Tweede Kamer tijdens dit debat
toe dat zij haar collega van Justitie zal vragen waarom de house
airwaybills van de hele vracht niet zijn betrokken in het onderzoek van
de Luchtvaartpolitie. De minister van V&W belooft ook een poging te
doen de ontbrekende house airwaybills te krijgen.
Tijdens het debat in de Tweede Kamer verwijst de heer Van Gijzel naar
een besloten bijeenkomst van de vaste commissie voor Verkeer en
Waterstaat op 1 oktober 1997. Naar aanleiding van een gesprek met onder
andere medewerkers van de Luchtvaartpolitie tijdens deze besloten
commissiebijeenkomst constateert hij dat onderzoeksinstellingen op
cruciale onderdelen tegenstrijdige verklaringen hebben
afgelegd.
[45]
De volgende dag, 9 oktober 1997, verzoekt de minister van V&W haar
collega van Justitie om heropening van het justitieel onderzoek naar de
Bijlmerramp. Ze kondigt daarin aan dat er een commissie zal worden
ingesteld die de procedures rond de inzameling van vrachtdocumenten
nader moet onderzoeken. Op 27 februari 1998 wordt het
Instellingsbesluit Commissie Informatiestroom Luchtvrachtdocumentatie
geplaatst in de Staatscourant
[46]
.
Diplomatieke actie in 1997
2024 oktober 1997
Het ministerie van Buitenlandse Zaken verzoekt de
Israëlische ambassade om house airwaybills toe te zenden. De
Israëlische Ambassade verzoekt El Al vervolgens om alle mogelijke
inspanningen te verrichten om de zogenoemde house airwaybills en andere
relevante documenten op te vragen.
29 oktober 1997
De Israëlische ambassade stuurt een faxbericht aan de
Verkeersadviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken met de
reactie van El Al op het verzoek van het ministerie van V&W om house
airwaybills en andere vrachtdocumenten te sturen. El Al geeft aan zelf
niet te beschikken over de house airwaybills en zegt toe alle relevante
vrachtagenten aan te zullen schrijven met het verzoek om house
airwaybills te sturen. Daarnaast zal El Al de vrachtagenten vragen om
toestemming voor beschikbaarstelling van de documenten aan de
Nederlandse autoriteiten.
6 november 1997
De verkeersafdeling van de Nederlandse ambassade in
Washington schrijft in een fax dat het Amerikaanse Department of
Commerce en het State Departments Defense Trade Control op grond van
bepaalde regelingen toestemming moeten geven om informatie vrij te
geven met betrekking tot verlader, ontvanger en dergelijke. De
verkeersafdeling meldt dat toestemming niet snel of misschien helemaal
niet rond te krijgen is.
10 november 1997
De verkeersafdeling van de Nederlandse ambassade in Washington verzoekt
de Luchtverkeersinspectie/VZ per fax om toezending van het volledige
ECD-dossier.
11 november 1997
De Israëlische minister van Transport bezoekt de minister van V&W.
De RLD stuurt het volledige ECD-dossier (24 november 1992) met
diplomatieke post naar de verkeersafdeling van de Nederlandse ambassade
in Washington met het verzoek om de Amerikaanse autoriteiten te vragen
in te stemmen met openbaarmaking.
26 november 1997
De Israëlische ambassade stuurt ter informatie een fax aan de
verkeersadviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken met als
bijlagen de schriftelijke verzoeken die El Al stuurde naar 23
vrachtagenten.
Uitwisseling van faxen tussen RLD/LI/VZ en de verkeersafdeling van de
Nederlandse ambassade in Washington over de aanbieding van de
vrachtdocumenten door de US Customs attaché van de Amerikaanse
ambassade in Den Haag in 1992 aan de ECD (het zogenaamde ECD-dossier).
De US Customs attaché (Krueger) heeft destijds benadrukt dat indien
de Nederlandse autoriteiten officieel gebruik zouden willen maken van
de gestuurde vrachtdocumenten (bijvoorbeeld openbaarmaking) een verzoek
aan de Amerikaanse autoriteiten zou moeten worden gericht.
1998: nader onderzoek naar de lading, niet alleen door de
Nederlandse overheid
Tijdens de speurtocht van de Commissie naar de vrachtdocumenten van de
AXG heeft een zekere heer Hamstra contact gezocht met de Commissie. De
heer Hamstra is een neef van de heer Wijbrandi. De heer Wijbrandi is op
4 oktober 1992 werkzaam bij El Al op Schiphol als verkeersofficier en
in die hoedanigheid is hij betrokken bij het beladen van de AXG.
De heer Hamstra heeft tegenover de Commissie verklaard dat de heer
Wijbrandi hem, eind 1997, twee dozen met documenten ter bewaring heeft
gegeven. Het gaat om een aantal documenten, die de heer Wijbrandi van
El Al mee naar huis heeft genomen. Het betreft onder andere een
beladinginstructie voor de AXG op 4 oktober 1992 en een aantal
rapporten over incidenten die zich bij El al hebben voorgedaan.
De heer Hamstra heeft de Commissie meegedeeld dat in maart 1998 een
tweetal Engels sprekende personen zijn huis zijn binnengedrongen en
zijn huis hebben doorzocht. Volgens de heer Hamstra hebben zij daarbij
een aantal documenten van de heer Wijbrandi meegenomen.
De heer Wijbrandi bevestigt tijdens zijn verhoor dat er inderdaad twee
personen bij zijn neef zijn binnengedrongen, maar hij kan geen
duidelijkheid verschaffen over wat deze personen meegenomen zouden
kunnen hebben:
De heer Van den Doel: (...) Er is een inval gedaan en
deze mensen hebben de documenten wederrechtelijk tot zich genomen.
Daarvan bent u op de hoogte?
De heer Wijbrandi: Ik weet absoluut niet wat voor
documenten het betrof. Van de heer Hamstra weet ik dat hem verzocht is,
op de bank plaats te nemen. Twee engelssprekende mensen zijn
binnengevallen. Zij hebben de heer Hamstra verzocht, op de bank te
blijven zitten. Een van de mensen heeft mijn administratie doorgenomen.
De heer Van den Doel: Zij hebben uw administratieve
documenten meegenomen.
De heer Wijbrandi: Volgens de heer Hamstra zijn er wat
documenten meegenomen, maar die kunnen absoluut geen betrekking op de
vlucht hebben. Ik heb nooit originele of andere papieren meegenomen.
Het ging om mijn emotionele betrokkenheid bij de vlucht.
[6]
Op basis van het verhoor van de heer Wijbrandi kan de Commissie niet
exact vaststellen welke documenten zijn ontvreemd. De Commissie besluit
daarom in maart 1998 de zaak verder in handen te geven van het OM om
zodoende de onrechtmatige inval bij de heer Hamstra en de mogelijke
relatie met de rampvlucht van de AXG verder te onderzoeken.
De Commissie is echter van mening dat ten aanzien van de lading van de
AXG dit naar alle waarschijnlijkheid geen nieuwe informatie zal
opleveren. Dit omdat de complete vrachtdocumentatie door de Commissie
is achterhaald.
De vaste commissie voor V&W stelt op 8 april 1998 een Parlementaire
Werkgroep Vliegramp Bijlmermeer samen. De opdracht van deze werkgroep
is om de witte vlekken rond de toedracht en de afwikkeling van de
Bijlmerramp in kaart te brengen en de Tweede Kamer te adviseren over
het eventueel instellen van een parlementair onderzoek. Zo'n onderzoek
heeft volgens de werkgroep tot doel een zo volledig mogelijk beeld te
krijgen van de toedracht en de afwikkeling van de ramp. Het gaat om
waarheidsbevinding en het trekken van lessen voor de toekomst. De
werkgroep heeft een vragenlijst opgesteld waarvan de beantwoording door
de regering mede bepalend is voor het al dan niet instellen van een
parlementair onderzoek. De door de werkgroep opgestelde vragenlijst
bevat onder andere vragen met betrekking tot de lading van het
verongelukte vliegtuig, zoals:
Welke lading bevatte het vliegtuig en welke risico's
bracht die lading met zich mee? Wat is er met het materiaal
gebeurd?
Is met betrekking tot de lading onjuiste en/of onvolledige
informatie verstrekt? Welke informatie betreft het? Gebeurde dit bewust
en zo ja, wat waren de beweegredenen?
Hebben onregelmatigheden plaatsgevonden met betrekking tot
de ladingdocumenten en zo ja, welke? Waren die documenten juist en
volledig?
Is na de crash, gelet op de aard van (een deel van) de
lading, adequaat gereageerd met betrekking tot de gezondheidsrisico's
voor de personen die zich tijdens of na het ongeval in de omgeving
bevonden?
Konden de verantwoordelijke autoriteiten en de hulpdiensten
beschikken over de benodigde informatie om adequaat te reageren?
De minister van V&W voert op 21 april 1998 overleg met de
Israëlische minister van Transport tijdens een bezoek van de minister
aan Nederland. De Israëlische minister wordt vergezeld door de
chairman of the Board of Directors van El Al. De minister van V&W
overhandigt de Israëlische minister een lijst met een overzicht van
dat gedeelte van de lading waarover geen detailinformatie beschikbaar
is.
[47]
Deze lijst heeft
betrekking op circa een kwart van de lading ter grootte van circa 29
ton. Het gaat hier om zogenaamde consolidatiezendingen, waarbij door
een expediteur verschillende zendingen zijn samengebracht op één
airwaybill.
Na afloop van het overleg overhandigt de Israëlische minister 22
vrachtdocumenten afkomstig van het Israëlische ministerie van
Defensie, die betrekking hebben op de militaire goederen aan boord. De
Israëlische minister zegt toe dat ook de van de andere drie
"forwarding agents" ontvangen documenten zo spoedig mogelijk
overhandigd zullen worden. Voor de overige 19 aangeschreven bedrijven
hebben de Israëlische autoriteiten aangegeven dat deze of niet meer
in bezit zijn van de house airwaybills of dat deze bedrijven de
toestemming nodig hebben van de eigenaars van de lading om de
documenten ter beschikking te kunnen stellen.
De RLD ontvangt op 25 mei 1998 informatie van de advocaten van
El Al in Nederland over de 23 aangeschreven expediteurs over de
consolidatie van in totaal 29 ton. Voor wat betreft de vrachtdocumenten
concludeert de RLD dat nieuwe informatie (house airwaybills) is
verkregen over de zending met airwaybill nummer 114.2913.6251 (de 20
tons-consolidatiezending). Deze zending is onderdeel van het totaal
van 29 ton goederen waarover de minister van V&W op 21 april 1998 heeft
gesproken met haar Israëlische collega. Daarnaast ontvangt de RLD
nieuwe informatie (facturen en zogenaamde purchase order inquiries) van
een aantal master airwaybills, die in augustus 1996 overhandigd zijn
aan de Tweede Kamer. De overige ontvangen documenten blijken ofwel
reeds in bezit van de RLD danwel onderdeel te zijn van het zogenaamde
ECD-dossier.
Over de nieuw verkregen informatie informeert de minister van V&W de
Tweede Kamer.
[48]
Zij schrijft,
dat verschillende soorten vrachtdocumenten zijn ontvangen (master
airwaybills, house airwaybills, facturen en zogenaamde "purchase order
inquiries"). Volgens de minister is op basis van eerste onderzoek
gebleken dat een groot aantal documenten al was opgenomen in de bundel
die op 28 augustus 1996 aan de Tweede Kamer is verstuurd en in het
dossier dat de ECD in 1992 van US Customs heeft ontvangen.
De minister concludeert dat de toegestuurde vrachtdocumenten slechts in
beperkte mate nieuwe detailinformatie bevatten. De minister kondigt in
deze brief aan dat zij de bedoeling heeft een dossier aan de Tweede
Kamer aan te bieden, waarin alle beschikbare vrachtdocumenten
overzichtelijk geordend zijn bijeengebracht.
Op basis van de op 25 mei en 3 juni 1998 van El Al verkregen
informatie trekt de RLD onder andere de conclusie dat een groot aantal
documenten al opgenomen is in het genoemde dossier en in het
ECD-dossier van 1992. Een aantal nieuwe documenten waaronder house
airwaybills, facturen en purchase order inquiries, is nog niet in het
bezit van de RLD.
De Commissie Informatiestroom Luchtvrachtdocumentatie, de commissie
Hoekstra, biedt op 15 juli 1998 de resultaten van haar onderzoek aan de
minister van V&W aan. De minister van V&W stuurt het rapport van de
commissie aan de Tweede Kamer.
Bij het rapport is een overzicht opgenomen van alle bij de RLD van het
ministerie van V&W beschikbare master en house airwaybills behorende
bij de lading van het vliegtuig. In dit overzicht zijn niet de
vrachtdocumenten opgenomen van de goederen die in Amsterdam op 4
oktober 1992 van boord zijn gegaan.
Het totaalgewicht van de aangegeven goederen voor de route New
YorkAmsterdamTel Aviv is niet het totaalgewicht van de lading aan
boord van het verongelukte toestel.
[49]
De verklaring die de commissie hiervoor geeft is dat de
gewichtaanduiding op de master en de house airwaybills niet het gewicht
bevat van de pallets, de containers en het stuw- en opbouwmateriaal,
die wel bij de gewichtsbepaling van de gehele lading tijdens het
beladen van het toestel worden meegerekend.
Op 15 juli 1998 heeft de RLD geen detailinformatie (de house
airwaybills) over circa 34 ton aan goederen detailinformatie.
Op 29 juli 1998 overlegt de RLD met El Al en haar advocaat over het
vrachtdossier, de nog ontbrekende documenten en over nadere
detailinformatie over de vracht. Tijdens het overleg worden door El Al
een aantal shippers declarations en een aantal house airwaybills
overhandigd. El Al heeft de ontbrekende shippers declarations in bezit
en zegt toe deze spoedig te zullen nasturen. El Al laat weten dat het
niet waarschijnlijk is dat de resterende ontbrekende house airwaybills
nog boven tafel zullen komen.
De advocaat van El Al stuurt de RLD in augustus 1998, zoals toegezegd
tijdens het overleg op 29 juli 1998, de shippers declarations die nog
ontbraken in het vrachtdossier, en een consolidatie manifest. Met deze
documenten is de hoeveelheid lading waarover geen gedetailleerde
informatie beschikbaar was teruggebracht van 34 ton (zoals genoemd in
het rapport van de commissie Hoekstra) naar ruim 20 ton.
De minister van V&W stuurt op 9 september 1998 een geordend
vrachtdossier, inclusief de recentelijk van El Al ontvangen
vrachtdocumenten, naar de voorzitter van de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat. Zij stuurt een afschrift van dit vrachtdossier
naar het ministerie van VWS. Tevens geeft de minister een reactie op
het rapport van de commissie Hoekstra.
[50]
De RLD geeft op 11 september 1997 de ECD formeel opdracht om de
ontbrekende vrachtdocumenten en ontbrekende detailinformatie over de
inhoud van de resterende 20 ton vracht boven tafel te krijgen.
De vaste commissie van Verkeer en Waterstaat besluit op 30 september
1998 tot het voorstel voor het instellen van een parlementaire
enquête naar de Bijlmerramp.
In de pers verschijnt die dag een artikel, waarin wordt aangegeven
dat dimethyl methylfosfonaat (DMMP), een grondstof voor het gifgas
Sarin, aan boord van het El Al-vliegtuig is vervoerd. De RLD neemt
telefonisch contact op met DGM en het Prins Maurits laboratorium om de
gevaarlijke eigenschappen van DMMP te verifiëren. Bij de ECD wordt
nagevraagd of DMMP een strategisch goed is en of het onderhevig is aan
uitvoervergunningplicht. De RLD geeft de verkregen informatie door aan
V&W: DMMP is een niet-giftige brandbare stof, die gebruikt zou kunnen
worden als grondstof voor de productie van het gifgas Sarin. Op 2
oktober 1998 beantwoordt de minister van VWS schriftelijke vragen van
de vaste commissie voor V&W over risico's van de lading voor de
volksgezondheid.
[51]
De minister
voegt daarbij de informatie over de gevaarseigenschappen van
DMMP.
|