3.17 Hangar 11: Identificatie slachtoffers
Om politie en brandweer te helpen bij het identificeren van
slachtoffers wordt het RIT ingeschakeld. Op de avond van de ramp wordt
het RIT om 18.46 uur gealarmeerd door de meldkamer van de rijkspolitie
in Driebergen. De leider van dat team, de heer Van der Pols, zat op dat
moment in Nepal in verband met identificatiewerkzaamheden bij een
vliegramp aldaar en waarbij 30 Nederlanders waren omgekomen. Zijn
plaatsvervanger arriveert vanuit Vlieland tegen 23.00 uur op Schiphol
en vertrekt naar de rampplek. Eerder op de avond waren leden van de
stafgroep van het RIT daar reeds aangekomen. 3.17.2 Lichamen van de rampplek naar Schiphol-Oost
Wanneer de bergers op de rampplek op een slachtoffer stuiten, wordt het puinruimen gestopt. Er worden dan foto's genomen en de omgeving van het lichaam wordt onderzocht. Vervolgens wordt het lichaam afgevoerd naar een legertent op het rampterrein waar een lijkschouwer van de GG&GD op last van het OM de doodsoorzaak vaststelt. Daarna wordt het lichaam afgevoerd naar Hangar 11. Daar vindt onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie de uiteindelijke identificatie van stoffelijke overschotten plaats, waarbij ook informatie over de vermisten (uiterlijke kenmerken, gebit, sieraden) wordt betrokken. Gewerkt wordt met een team van deskundigen, waaronder mensen van de technische recherche, een patholoog anatoom, gerechtelijk pathologen en (militaire) tandartsen. In totaal zijn tijdens de ramp 158 personen direct bij de identificatiewerkzaamheden betrokken. [85] 43 slachtoffers geïdentificeerd
Een groot aantal lichamen is zwaar verminkt. Bijna de helft van de
lichamen is incompleet. Uiteindelijk zijn 51 "post mortem dossiers"
aangelegd, gerelateerd aan 29 complete en 9 incomplete stoffelijke
overschotten en 13 lijkdelen. Door onderlinge vergelijking van deze
(delen van) stoffelijke overschotten is onder meer via DNA-onderzoek
het definitieve aantal slachtoffers vastgesteld. Op 27 oktober 1992
wordt een overzichtproces-verbaal opgemaakt over de werkzaamheden van
het RIT, waarna het verdere onderzoek aan de gemeentepolitie is
overgedragen.
[86]
Op dat moment is de identiteit
van 39 slachtoffers definitief vastgesteld en de vermoedelijke
identiteit van 4 andere slachtoffers. Met behulp van DNA-onderzoek in
de Verenigde Staten wordt later de identiteit van deze laatste
slachtoffers definitief vastgesteld.
Schematisch overzicht De heer Van der Pols: Op basis van het onderzoek dat ik u zojuist beschreef: feitelijk uitgaan van hoeveel appartementen er zijn verdwenen en hoeveel appartementen er zijn beschadigd, de grote lijst van vermiste personen doorlopen, aansluiting zoeken bij die diegenen die op basis van de al dan niet telefonisch gegeven informatie het meeste zouden kunnen vertellen. Uiteindelijk zijn we zo door gaan rechercheren. Dan gaat de zaak heel snel door de trechter en dan kom je op die 43 uit. [7] De werkzaamheden van het RIT in de hangar worden op 12 oktober 1992 beëindigd. Op 20 en 21 oktober 1992 wordt door leden van het RIT gezocht op stortplaatsen om na meldingen tussen het aldaar gestorte puin te zoeken naar lijkdelen van dodelijk verongelukte slachtoffers. Er worden alleen zeer kleine fracties stoffelijke resten gevonden, waarvan niet is vast te stellen of het om menselijke of dierlijke resten gaat. De heer Van der Pols zegt in het openbare verhoor: "Het misverstand dat er dreigt te ontstaan, is dat er lichaamsdelen gevonden zouden zijn op de vuilstort. Dat bestrijd ik dus ten stelligste" [7] 3.17.3 De mogelijkheid van meer slachtoffers onderzocht
Het aantal van 43 dodelijke slachtoffers verwondert ook nu nog velen.
Verschillende redenen waarom sprake zou zijn van meer dan 43 doden,
heeft de Commissie nader bestudeerd. De mogelijkheid dat de berging
onzorgvuldig is verlopen is hierboven weerlegd. De mogelijkheid dat de
identificatiewerkzaamheden onzorgvuldig zijn verlopen is niet aan de
orde. De kwaliteit van de identificatiewerkzaamheden moet zeer hoog
worden geacht. Dat blijkt ook uit de uitvoerige verslaglegging door het
RIT.
[87]
De mogelijkheid dat lichamen compleet kunnen
verassen is in de dagen na de ramp reeds aan de orde geweest. Toch nog vermisten?
De Commissie heeft tijdens haar onderzoek verschillende malen signalen
ontvangen over een mogelijk hoger aantal slachtoffers. Deze signalen
kwamen van individuele personen en bereikten de Commissie via brieven
of tijdens gesprekken. Daarnaast heeft de Commissie signalen ontvangen
van bewonersgroepen en allochtone groepen uit de Bijlmermeer . De
signalen bestonden soms uit nogal vage aanduidingen. In andere gevallen
werden namen verstrekt, of huisnummers van de flats Kruitberg en
Groeneveen. Ook heeft de Commissie kopieën van paspoorten en
bankpasjes ontvangen, die gevonden zouden zijn achter een keukenkastje
tussen de puinhopen op de rampplek.
Foto De vier kisten op begraafplaats Sint Barbara
Het dagblad Trouw meldt op 3 september 1999 dat op de begraafplaats Sint Barbara in Amsterdam vier kisten ter aarde zijn besteld met daarin vier onbekende slachtoffers van de Bijlmerramp. De Commissie heeft dit gerucht onderzocht. Er blijken inderdaad vier kisten te zijn begraven op Sint Barbara in Amsterdam-West. Verlof daartoe is gegeven op 8 april en 28 april 1993 door de burgemeester van Amsterdam. Het betreft hier echter kisten met kleine menselijke resten, die toebehoren aan de 43 geïdentificeerde slachtoffers en deels gebruikt zijn voor DNA-identificatie. Oud-burgemeester Van Thijn bevestigt dit in het openbare verhoor. Normaal gesproken worden dergelijke resten gecremeerd, maar uit respect voor de slachtoffers uit culturen waar crematie niet aanvaardbaar is, zijn ze begraven. Om verdriet van nabestaanden bij heropenen van de graven te besparen zijn de resten anoniem begraven.
|
|