Terug naar inhoudsopgave rapport
Terug naar Dossier Bijlmerenquête, NRC Handelsblad


3.9 Bijlmermeer: zijn er mannen in witte pakken op de rampplek?

3.9.1 Het verhaal van de mannen in witte pakken

In juni 1993 verschijnt in het dagblad Trouw een artikel over de aanwezigheid van "mannen in witte pakken" op het rampterrein. In dat artikel, van de hand van journalist de heer V. Dekker, wordt bewoner de heer H. Prijt aangehaald. Deze ziet op 5 oktober 1992 rond vijf uur 's ochtends een twintigtal mensen in witte pakken, die de resten van het vliegtuig doorzoeken. Een agent vertelt hem dat het Israeliërs zijn. De heer Dekker legt in zijn boek een relatie tussen de mensen die door de heer Prijt zijn gezien en het verdwijnen van de CVR. Dit verhaal keert terug in zijn boek, dat een jaar later verschijnt. [16] In dat boek worden een radiojournalist, bewoner de heer A. Bos en brandweerman de heer P. Woestenburg als getuigen van de mannen in witte pakken opgevoerd. Naast een relatie met het verdwijnen van de CVR legt de heer Dekker in zijn boek ook een relatie tussen de mannen in witte pakken en het mogelijk afvoeren van overblijfselen van militaire lading en het verarmd uranium dat als contragewicht in de staart van het vliegtuig was aangebracht.

Verhaal dat bij de ramp hoort

Na het verschijnen van het boek van Vincent Dekker pikken andere media het verhaal van de mannen in witte pakken op. Er wordt druk gespeculeerd over wie de mannen in het wit geweest kunnen zijn. Veel genoemde gegadigden zijn de Mossad en een geheimzinnige Franse bergingsploeg. Ook de vraag hoe deze personen zo snel in de Bijlmermeer kwamen intrigeert. In diverse berichten wordt gemeld dat het om een helikopter zou gaan. Het verhaal van de mannen in witte pakken is als één van de onopgeloste mysteries blijvend bij de Bijlmerramp gaan horen. Om die reden heeft de Commissie deze kwestie uitgebreid bestudeerd.

3.9.2 Witte pakken in de Tweede Kamer

Het verhaal van de mannen in witte pakken komt als gevolg van de aanhoudende berichtgeving in de media in 1997 in de Tweede Kamer aan de orde. Tijdens het interpellatiedebat van 8 oktober dat jaar wordt door Kamerlid Meijer gesteld dat ook deze kwestie opgehelderd moet worden. Minister A. Jorritsma van Verkeer en Waterstaat zegt in dat debat over het verhaal van de mannen in witte pakken: "Ik kan daar niets mee. Het is nooit aangetoond. Helaas is daar geen verslag van. Ik vermoed dat sprake is van misverstanden". Ze geeft aan dat ze zich niet kan voorstellen dat men heel snel na het ongeval in staat is om iets te organiseren of iets weg te nemen. De minister noemt het al met al "een zeer vervelende kwestie". [17]

Consultatieronde

Een half jaar later, op 1 april 1998, reageert minister E. Borst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op het verhaal van de mannen in witte pakken in haar brief over gezondheidsklachten die in verband worden gebracht met de Bijlmerramp. Verwijzend naar het debat van 8 oktober 1997 geeft de minister aan dat hoewel nooit is aangetoond dat het verhaal juist is, niettemin de uitkomsten van eerdere onderzoeken op dit punt opnieuw zijn geverifieerd. Vervolgens wordt verslag gedaan van een consultatieronde bij de gemeente Amsterdam (brandweer en politie), het ministerie van Binnenlandse Zaken, het BVOI en de luchthavenbrandweer. Deze ronde "leverde een bevestiging op van het bestaande beeld dat uit niets blijkt waarop de berichten over een groep "geheimzinnige" personen in witte, ruimtevaartachtige pakken berusten. Een uitzondering hierop was een recente verklaring van een medewerker die daarvan afwijkt. Dit laatste vormt voor de minister van Verkeer en Waterstaat aanleiding om via de minister van Justitie het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken deze verklaring na te trekken.

Afwijkende verklaring

Bij de behandeling van deze brief, op 2 april 1998, wordt door Kamerlid de heer R. van Gijzel gevraagd wanneer de verklaring van de betreffende medewerker is gedaan en waarom deze naar het OM is gezonden en niet naar de minister van Binnenlandse Zaken als "rampenminister". Minister Jorritsma verklaart dat zij enkele weken voor het debat een brief had gekregen van de heer B. van der Goen, advocaat van enkele Bijlmerbewoners, met het verzoek duidelijkheid te verschaffen over de mannen in witte pakken. Naar aanleiding daarvan vond genoemde consultatieronde plaats. In die ronde bleek dat er een medewerker was die meende toch mannen in witte pakken te hebben gezien. Om deze verklaring na te gaan is justitie ingeschakeld. Minister Jorritsma zegt toe de minister van Justitie te vragen om de Tweede Kamer over de uitkomsten van het onderzoek te informeren. [18]

Uitgelekt rapport

De witte pakken komen dezelfde maand terug in de Tweede Kamer. Op 8 april 1998 lekt een voorlopig rapport van de Rijksrecherche uit via de Geassocieerde Persdienst (GPD). Kamerlid Rosenmöller stelt daarover op 6 mei 1998 schriftelijke vragen aan minister W. Sorgdrager van Justitie. [19] De minister betreurt dat er gelekt is en zegt de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk te berichten over de definitieve uitkomsten van het onderzoek.

Vragen over witte pakken uit helikopters

Intussen worden op 22 april 1998 door de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat schriftelijke vragen gesteld aan de minister over extra vluchten op Israël direct na de ramp en het landen van een helikopter op het rampterrein. In één van de vragen wordt gerefereerd aan berichten over mannen in witte pakken. Volgens het Algemeen Dagblad van 3 april 1998 zouden er uit de helikopter mannen in witte pakken zijn gestapt. Trouw van 13 april 1998 meldt echter dat de mannen in witte pakken uit een auto kwamen met een Frans kenteken. De vaste commissie vraagt de minister over welke getuigenverklaringen zij beschikt en of deze met elkaar overeenkomen. De minister verwijst in het verslag van 22 juni 1998 naar het lopende feitenonderzoek van de Rijksrecherche. [20]

3.9.3 Onderzoek van de Rijksrecherche naar mannen in witte pakken

Op 30 maart 1998 krijgt de Rijksrecherche van de fungerend hoofdofficier van justitie in Amsterdam, mr. J. Koers, het verzoek een onderzoek in te stellen naar: "De aanwezigheid van vreemde personen (mannen in witte pakken) bij de Bijlmermeer ramp in 1992". Over deze kwestie zou ondermeer advocaat de heer Van der Goen benaderd kunnen worden. Deze geeft aan in het bezit te zijn van ongeveer een dozijn getekende verklaringen over de mannen in witte pakken, maar wil die pas verstrekken na toestemming van de betreffende personen. De verklaringen waren opgetekend door de journalist P. Heijboer. De heer Heijboer biedt aan de Rijksrecherche in contact te brengen met de getuigen, maar dit lukt niet voor de deadline die door de hoofdofficier was opgelegd.

De Rijksrecherche sluit het onderzoek op 3 april 1998 af en heeft op dat moment 3 getuigen gehoord en enkele personen telefonisch gesproken. [21] Op 8 april 1998 bericht hoofdofficier van Justitie de heer J.M. Vrakking de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie over de uitkomsten: "Uit het proces-verbaal blijken twee dingen. Enerzijds dat de mannen in witte pakken geneeskundigen van het Rode Kruis (GG&GD) zijn geweest. (...). Daarnaast blijkt dat er een groep Israëlische mensen is geweest op de plaats van de ramp. Het onderzoek richtte zich op de eerste vaststelling".

Vervolgonderzoek

Naar aanleiding van het Kamerdebat op 2 april 1998 geeft de fungerend hoofdofficier de Rijksrecherche opdracht het onderzoek voort te zetten. Het doel van het onderzoek wordt nu als volgt omschreven: "(a) Het gegeven of er mannen in speciale beschermende kleding op de plaats van de ramp zijn geweest. (b) Het gegeven of er Israëlische functionarissen ter plaatse zijn geweest. (c) De heimelijkheid waarmee de lading van het verongelukte vliegtuig is omgeven en mogelijke discrepanties van gegevens uit dit onderzoek met reeds eerder verrichte onderzoeken daarnaar". Het onderzoek bestaat vooral uit het opnemen van getuigenverklaringen. Tijdens het onderzoek worden door de heer Heijboer 16 verklaringen van getuigen ter beschikking gesteld aan de Rijksrecherche. Op één na zijn deze getuigen ook gehoord. In totaal hoort de Rijksrecherche 41 getuigen, waaronder bewoners van de Bijlmermeer en functionarissen van onder meer de politie, (luchthaven-) brandweer, bouwen woningtoezicht, SIGMA-teams, ambulancediensten en het RIT. Ook Kamerlid Van Gijzel wordt gehoord. Op aanwijzing van één van de getuigen wordt door een politietekenaar een tekening gemaakt van mannen in witte pakken. Een foto van die tekening is door de Commissie getoond tijdens het openbare verhoor van de heer A. Caron.

Politietekening op basis van getuigeverklaring

Het vervolgonderzoek van de Rijksrecherche wordt op 12 juni 1998 afgesloten. [22] De resultaten worden neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Daarin worden de verklaringen over witte pakken gegroepeerd naar tijdstip, beschrijving witte pakken, plaats van mannen in witte pakken en waargenomen handelingen. Er wordt geen relatie gelegd met Israëliërs. Die relatie wordt wel gelegd door hoofdofficier van justitie Vrakking. Op 16 juni 1998 bericht hij het college van procureurs-generaal over de uitkomsten van het onderzoek. Volgens de heer Vrakking is vast komen te staan dat Israëliërs het rampterrein hebben bezocht: "Er is één getuige die heeft verklaard dat zich direct na het voltrekken van de ramp, twee personen, van wie hij de indruk heeft dat het Israëliërs waren, beschermende pakken droegen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat zich Israëli in witte pakken of beschermende kleding op het rampterrein hebben bevonden". Voor het "aspect van de veiligheidsdiensten" verwijst de heer Vrakking naar de inlichtingen die de BVD zal verstrekken aan de minister van Binnenlandse Zaken. Hij geeft verder aan dat op het rampterrein vele personen in witte pakken geweest en dat dit vermoedelijk medische hulpverleners waren. Echter, "Er is één getuige die een beschrijving reproduceert over duidelijk afwijkende kledij. Zijn verklaring wordt echter niet gestaafd door andere getuigen die toen ook ter plaatse waren. Naar mijn oordeel is niet althans onvoldoende vast komen te staan dat lading of wrakstukken, door Israëli of anderen, op onregelmatige wijze zijn meegenomen". Ten slotte wordt nog door de heer Vrakking opgemerkt dat tijdens het onderzoek "is opgevallen dat, zes jaar na dato, al dan niet gevoed door belanghebbenden en/of de media verschillende verhalen een eigen leven zijn gaan leiden".

Tweede vervolgonderzoek

Omdat zich nieuwe getuigen hebben gemeld krijgt de Rijksrecherche opnieuw het verzoek het onderzoek voort te zetten. In dit tweede vervolgonderzoek worden negen mensen gehoord, waaronder zes politieruiters en een rechercheur van de politie Amsterdam-Amstelland. De laatste legt een verklaring af over een Franse bergingsploeg, genaamd ASAR, die op het rampterrein zou zijn geweest. Mutaties in het logboek van de Amsterdamse politie, waarin ook het adres van deze bergingsploeg wordt genoemd, waren al eerder aan de Rijksrecherche verstrekt. De betreffende rechercheur had een zoekslag op internet gemaakt. Daarop werd de naam ASAR in verband gebracht met enerzijds een vrouwenbeweging en anderzijds met de NASA.
Het onderzoek wordt afgesloten op 24 augustus 1998. [23] Hoofdofficier Vrakking bericht op 9 september 1998 aan het college van procureurs-generaal: "De afgelegde verklaringen hebben geen nieuwe feiten aan het licht gebracht".

Derde vervolgonderzoek

Op 23 september 1998 vraagt de minister van Justitie het college van procureurs-generaal om het volledige verslag van het rechercheonderzoek. Dit naar aanleiding van een verzoek van de Parlementaire Werkgroep Vliegramp Bijlmermeer om vertrouwelijke inzage van het dossier. Ook vraagt de minister om opheldering van diverse getuigenverklaringen rond de aanwezigheid van Franse reddingswerkers. Naar aanleiding van deze brief krijgt de Rijksrecherche het verzoek een nader onderzoek in te stellen. Er wordt nog één getuige gehoord, een hoofdinspecteur van politie. Op basis van de notering in het logboek van de politie wordt geprobeerd contact te leggen met de aldaar genoemde bergingsploeg. Dit blijkt niet mogelijk omdat sprake was van een geheim telefoonnummer.

Dit laatste onderzoek wordt afgesloten op 26 september 1998. [24] De fungerend hoofdofficier meldt op 29 september aan het college van procureurs-generaal dat er geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. Het college neemt deze conclusie in het bericht aan de minister over. Ten aanzien van de Franse bergingsploeg ASAR doet een ambtenaar van het parket-generaal nog navraag bij ESA te Noordwijk. Bij de ESA is ASAR echter niet bekend. De waarnemend voorzitter van het college meldt de minister dat moet worden aangenomen dat de betreffende organisatie kort na de ramp ter plekke is geweest, maar dat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat door hen bergingswerkzaamheden zijn verricht. Verder wordt aangegeven dat het OM geen mogelijkheden ten dienste staan voor nader onderzoek in Frankrijk of de Verenigde Staten, omdat een verdenking van een strafbaar feit ontbreekt.

3.9.4 Analyse van de uitkomsten van het Rijksrechercheonderzoek

Omdat het rapport van de Rijksrecherche geen uitsluitsel geeft over het aantal getuigen dat mensen in witte pakken heeft gezien, heeft de Commissie een nadere analyse gemaakt. De Commissie is uitgegaan van de opdracht van de Rijksrecherche, namelijk enerzijds te onderzoeken of mannen in speciale beschermende kleding op de plaats van de ramp zijn geweest en anderzijds of er Israëlische functionarissen ter plaatse zijn geweest.

In haar analyse heeft de Commissie het aantal getuigen geteld dat melding maakt van speciale kleding. Gekeken is naar vreemde pakken, afwijkend van de overalls, parka's en uniformen en helmen van reguliere hulpverleners. Overigens geldt dat bepaalde instanties, namelijk de brandweer van Schiphol en de ongediertebestrijders van de GG&GD, ook "vreemde" pakken droegen. Vervolgens is het aantal getuigen geteld dat behalve vreemde pakken tevens melding maakt van Israëliërs. Omdat Israëliërs niet als zodanig herkenbaar zullen zijn, is het aantal getuigen geteld dat vermoedt dat het Israëliers waren of verwijst naar personen die een vreemde taal spraken, een "buitenlands" uiterlijk hadden, enzovoorts. De Commissie heeft het volledige proces-verbaal van de Rijksrecherche gehanteerd, maar in de analyse alleen ooggetuigen betrokken (mensen die op de rampplek zelf mensen in vreemde pakken hebben gezien).

Vreemde pakken

De Commissie constateert dat minstens 9 getuigen in het Rijksrechercheonderzoek melding maken van personen in vreemde pakken. [25] Onderstaand schema geeft een overzicht van de tijdstippen waarop deze personen zijn gezien, het aantal personen en de omschrijving van hun kleding.
Tijd Aantal personen gezien Omschrijving
4 oktober 1992, ± 18.45 uur 2 mannen in vreemde pakken uit een groep van 10 á 12 personen (1 oudere man en verdere jongere mannen) Wit pak, warmtepak, wolachtig, beschermende kap met vizier
4 oktober 1992, 18.45 uur 1 á 2 personen in vreemde pakken Wit pak met een hoofddeksel als een bijenhouder
4 oktober 1992, 18.45 – 22.00 uur 2 personen in vreemde pakken Aluminiumkleurig pak, één geheel, cilindervormige kap met vizier
4 oktober 1992, vóór 19.10 uur 5 á 6 personen in vreemde pakken Witte maanpakken met puntmuts en vizier
4 oktober 1992, 22.45 uur 10 personen in vreemde pakken Wit pak, asbestpak, witte hoofddeksels (ook live op radio uitgezonden)
4 oktober 1992, 24.00 uur 10 personen in vreemde pakken Geheel wit pak, witte kap met vizier en wit schoeisel
5 oktober 1992 , 10.00–10.30 uur 6 personen in vreemde pakken, 4 mensen in burger en 1 man in een rood pak Eéndelig wit pak, hoofdbedekking met vizier, asbestpak (tekening gemaakt)
5 oktober 1992, 's ochtends 2 personen in vreemde pakken Maanmannetjes, wattig pak, Michelinmannetjes
Na 4 oktober 1992 6 personen in vreemde kleding Zagen er uit als astronauten, met vizier
De getuigen spreken, conform het proces-verbaal van bevindingen, van personen "als een soort maanmannetjes", "Michelinmannetjes" of termen met een soortgelijke strekking. De opmerking van de hoofdofficier in zijn ambtsbericht van 16 juni 1998 aan het college van procureurs-generaal dat sprake is van "één getuige die een beschrijving reproduceert over duidelijk afwijkende kledij" kan de Commissie derhalve niet plaatsen, tenzij met de term "reproduceren" wordt bedoeld het laten maken van een politietekening op grond van de aanwijzingen van deze getuige. De opmerking van de heer Vrakking dat de verklaring van deze getuige niet wordt gestaafd door andere getuigen die toen ook ter plaatse waren, is feitelijk onjuist. Het Rijksrechercherapport bevat minstens 1 verklaring over personen in vreemde witte pakken op het moment dat deze ene getuige ze ook zag. Aan die personen is echter niet gevraagd om een tekening te (laten) maken.

Israëliërs in vreemde pakken

De Commissie constateert verder dat tenminste 11 getuigen verwijzen naar buitenlanders, waarbij impliciet of expliciet melding wordt gemaakt van Israëliërs. [26] De hoofdofficier rapporteert, in tegenstelling tot zijn ambtsbericht van 8 april 1998 over het eerste deel van het onderzoek, niet afzonderlijk over deze getuigen. Hij lijkt aldus twee onderdelen van de opdracht van de Rijksrecherche te hebben gecombineerd: hij heeft bezien welke getuigen zowel mensen in speciale kleding hebben gezien alsook vermoedden dat het Israëliërs betrof. Volgens hem blijft er dan 1 getuige over. Daarbij kan worden opgemerkt dat van de minstens negen getuigen die personen in vreemde pakken hebben gezien, er 2 naast vreemde pakken ook verwijzingen naar buitenlanders maken. Daaronder de getuige die hoofdofficier de heer Vrakking in zijn ambtsbericht noemt en die expliciet het vermoeden uitspreekt dat de mannen in vreemde pakken Israëliërs betroffen. Er is in het rapport van de Rijksrecherche daarnaast echter ook een getuige opgevoerd die personen in vreemde pakken heeft zien rondlopen die in het Engels werden toegesproken (zonder overigens expliciet te verwijzen naar Israëliërs).

Medisch personeel op de rampplek, 4 oktober 1992

Drie opdrachten; één dossier

In de openbare verhoren heeft de Commissie de leider van het onderzoek en de hoofdofficier geconfronteerd met de uitkomsten van de analyse van de Commissie. In het openbaar verhoor met de heer Vrakking vraagt de Commissie door op het combineren van twee delen van de opdracht van de Rijksrecherche:

De heer Van den Doel: (...) In uw brief aan het college van procureurs-generaal stelt u: er is een getuige die heeft verklaard dat zich direct na het voltrekken van de ramp twee personen, van wie hij de indruk dat het Israëliërs waren, beschermende pakken droegen. Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden dat zich Israëliërs in witte pakken of beschermende kleding op het rampterrein hebben bevonden. Hebt u dan niet voor uzelf die twee opdrachten aan elkaar geknoopt?
De heer Vrakking: Neen. De eerste getuige ziet op de combinatie, want dat was het verhaal, Israëliërs die in beschermende kleding zaken zouden hebben weggenomen.
De heer Van den Doel: Neen, de eerste opdracht was: zijn er mensen in vreemde witte pakken?
De heer Vrakking: Ik heb u daarnet al verteld dat wij dit later hebben uitgebreid, helemaal toegespitst op beschermende pakken en de vraag "hebben die mensen dingen weggenomen" en "zijn daar met name Israëliërs bij betrokken geweest"? De eerste getuige was een politieman die vrij snel ter plaatse was. Die heeft daar een afzetting gemaakt. Hij verklaarde dat een aantal jonge mensen met een wat oudere heer, en twee mensen met witte pakken waar flappen aan zaten, op dat terrein rondliepen.
De heer Van den Doel: Uw conclusie dat u dit gecombineerd heeft, is niet conform de opdracht. De eerste opdracht in het proces-verbaal was: onderzoek of er mensen in vreemde witte pakken zijn. De tweede opdracht was: onderzoek of er Israëlische functionarissen geweest zijn.
De heer Vrakking: Maar gecombineerd met de eerste, het loopt allemaal in elkaar over. Wij hebben die scheiding nooit zo strak gemaakt. Ook in het onderzoek vindt u dat niet zo strak terug. Het is een uitbreiding van het eerste verhaal. Heel veel witte pakken, toegespitst later op beschermde pakken, dingen wegnemen, heeft dit met de lading te maken en zijn het mogelijk Israëliërs geweest?
[27]

Op de vraag van de Commissie of de drie deelopdrachten van de Rijksrecherche niet om drie afzonderlijke bevindingen vragen, antwoordt Vrakking: "U ziet drie verschillende opdrachten; ik zie één dossier". [27]

Mannen in vreemde witte pakken of niet?

In de openbare verhoren heeft de Commissie aan rechercheur Caron en hoofdofficier Vrakking gevraagd naar de conclusie die zij uiteindelijk trekken op basis van het onderzoek: zijn er mensen in vreemde witte pakken geweest op het rampterrein of zijn ze er niet geweest? De heer Caron geeft aan dat niet te weten, omdat hij nooit personen is "tegengekomen die mij als zodanig zijn aangewezen of die zichzelf als zodanig hebben kenbaar gemaakt. Datzelfde geldt voor die witte pakken, die beschermende kleding". [28] De heer Vrakking formuleert het aldus:

De heer Vrakking: Ik denk zelf wel eens dat wij in een donkere kamer gezocht hebben naar een zwarte kat die er niet was. Een negatief iets kan ik echter niet bewijzen. Ik kan praktisch niet bewijzen dat iets er niet is. Dus mag ik dat ook niet uitsluiten. Ik ga ervan uit dat ze er niet zijn geweest. [27]

Witte pakken op 4 oktober 1992 al op de radio

Dat de mannen in witte pakken er niet geweest zijn staat niet zo duidelijk in het ambtsbericht van de hoofdofficier, hetgeen wellicht te maken heeft met twijfel over de kwaliteit van de verkregen gegevens. In de openbare verhoren geeft de heer Caron aan dat hij niet twijfelt aan de getuigenissen, omdat hij daarvoor geen reden heeft. Hoofdofficier Vrakking is het daar maar ten dele mee eens:

De heer Vrakking: (...) Ik zal hier niet zeggen dat mensen iets uit hun duim zuigen. Mijn ervaring heeft mij wel geleerd dat je naar zes jaar en gelet op de hectiek die er op dat moment was als je dan heel specifiek gaat beschrijven, dan zeg ik: nou, daar twijfel ik wel aan, aan de beschrijving die is gegeven. Ik twijfel niet aan het feit dat mensen dingen gezien hebben, maar de gedetailleerdheid waarmee dingen worden beschreven na zes jaar, daar zet ik wel vraagtekens bij, ja. [27]

Bij deze opmerkingen tekent de Commissie echter aan dat niet alle getuigen, die door de Rijksrecherche zijn verhoord, hun verklaringen daar voor het eerst hebben afgelegd. Voor een groot deel geldt dat de getuigen eerder, in vrijwel dezelfde bewoordingen, schriftelijke verklaringen hebben afgelegd tegenover journalist Heijboer. Voor enkelen geldt dat hun verklaringen in 1993 en 1994 zijn beschreven in artikelen in Trouw en in het boek van de journalist Dekker. Bovendien maakt het Rijksrechercherapport melding van een live-verslag op 4 oktober 1992 omstreeks 22.45 uur op de plaats van de ramp door de heer J. Dirks van Radio Noord-Holland. Dat verslag luidt: "Zojuist is de brandweer in eh in beschermende pakken, in speciale asbestpakken, eh de puinhopen eh langzaam maar zeker gaan verkennen en zij lopen nu eh in van die grote witte pakken, lopen ze daar eh daar doorheen heel voorzichtig eh heel eh eh ja omzichtig te speuren naar mogelijk misschien nog eh slachtoffers eh maar mogelijk ook naar eh naar eh resten van het vliegtuig die kunnen verklaren waarom eh de piloot eh deze manoeuvre heeft eh heeft gedaan".

3.9.5 Berichtgeving aan de Tweede Kamer

Op 23 juni 1998 informeert de minister van Justitie de Tweede Kamer per brief over de uitkomsten van het onderzoek naar de mannen in witte pakken. De brief heeft betrekking op de drie eerste delen van het onderzoek. [29] Het samenvattende proces-verbaal, dat is opgenomen in het "B"-deel, wordt een maand later, op 23 juli 1998, ter inzage gelegd bij de Kamer. [30] Op 9 september 1998 wordt in de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat over de vraagpunten van de parlementaire Werkgroep Vliegramp Bijlmermeer verwezen naar het nog lopende onderzoek van de Rijksrecherche. [31] Een volledig verslag van het onderzoek, dat was verzocht door de werkgroep, wordt door minister Korthals op 29 september 1998 vertrouwelijk bij de Kamer ter inzage gelegd. [32] Geanonimiseerde processen-verbaal van het rijksrechercheonderzoek, die in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur zijn verstrekt aan de media, worden door deze minister op respectievelijk 15 oktober 1988 (zonder het "C"-verbaal) en 21 januari 1999 (het "C"-verbaal) bij de Kamer ter inzage gelegd. [33]

Eén getuige, géén helikopters

In haar brief van 23 juni 1998 verwijst minister Sorgdrager van Justitie naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie aan het college van procureurs-generaal van 16 juni 1998 en neemt daarvan het grootste deel van de inhoud daarvan letterlijk over. Ook de minister geeft aan dat er sprake is van één getuige die heeft verklaard dat direct na het voltrekken van de ramp, twee personen, van wie hij de indruk heeft dat het Israëliërs waren, beschermende pakken droegen en dat er één getuige is die een beschrijving "reproduceert" over duidelijk afwijkende kledij. In haar brief komt de minister, ondanks de toezegging daartoe van de minister van Verkeer en Waterstaat in het verslag van het schriftelijk overleg op 22 juni 1998, niet terug op de vragen van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat over mannen in witte pakken die uit een helikopter zouden zijn gestapt. [34]

Opnieuw de combinatie van Israëliërs en witte pakken

In het openbaar verhoor heeft de Commissie oud-minister Sorgdrager vragen gesteld over het informeren van de Tweede Kamer over de resultaten van het onderzoek.Geconfronteerd met de analyse van de Commissie van de resultaten van het Rijksrecherche-onderzoek maakt oud-minister Sorgdrager niet duidelijk waarom in haar brief van 23 juni 1998 een combinatie is gemaakt van de bevindingen over de aanwezigheid van Israëliërs en het dragen van vreemde pakken, in plaats van afzonderlijk te rapporteren over getuigen die mannen in vreemde pakken hebben gezien en getuigen die Israëliërs hebben gezien.

Reproduceren van verklaringen

Over de opmerking in haar brief over de ene getuige die een beschrijving reproduceert over duidelijk afwijkende kledij zegt oud-minister Sorgdrager dat met de term "reproduceren" niet wordt gedoeld op het laten maken van een tekening: "Het is een beetje een lelijk woord, maar dat is typisch jargon. Een getuige reproduceert een verklaring. (...) Dat is dus niet iets tekenen, of zo" [35] . De tekening die op basis van de aanwijzingen van één van de getuigen is gemaakt is klaarblijkelijk niet de reden geweest om juist deze getuige te vermelden in de brief aan de Kamer. De oud-minister heeft niet aangegeven wat die reden wel is.

Michelinmannetjes in een gevoelig dossier

In het openbaar verhoor twijfelt mevrouw Sorgdrager aan de bevindingen van de Rijksrecherche:

Mevrouw Sorgdrager: (...) het bestaat niet volgens mij dat er én mensen hebben rondgelopen met puntmutsen én mensen met imkerhelmen én Michelin-mannetjes én mensen met een dikke wollen kleding én mensen met een brandweerhelm én mensen met helmen zoals op de bouw gebruikelijk zijn. Kortom, al die varianten worden in de verklaringen genoemd. Dat kan niet. Dat geloof ik niet. [34]

Ze verwijst daarbij naar het "aantal complottendenkers in deze kwestie" en het daardoor "vervormen van herinneringen". De Commissie plaatst hierbij dezelfde kanttekening als hierboven bij de opmerkingen van de hoofdofficier daaromtrent. Mevrouw Sorgdrager beaamt dat het vervagen van herinneringen na zes jaar de reden is geweest om niet alle verklaringen over vreemde pakken op te nemen in berichtgeving aan de Tweede Kamer. Volgens haar had het bovendien "niet zoveel zin om die verschillende verklaringen over afwijkende witte pakken allemaal op te nemen, omdat het zo uiteenlopend was dat je er verder ook niks mee kunt". Even later zegt ze dat ze "de Tweede Kamer niet wil overstelpen met informatie, maar alleen die informatie wil geven waarvan ik denk dat de Kamer er iets mee kan". Volgens haar kon de Kamer niets met verschillende verklaringen over heel verschillende mensen die daar waren gezien:

Mevrouw Sorgdrager: Ik hoef toch niet in een brief aan de Kamer te zeggen of er mensen in Michelin-pakken, met puntmutsen of wat dan ook zijn gezien? Het heeft toch geen zin om zoiets te melden?
De heer Oudkerk: Mevrouw Sorgdrager, u heeft net tegen de heer Meijer en mevrouw Varma gezegd dat u dit een uiterst gevoelig dossier vond. Klopt dat?
Mevrouw Sorgdrager: Ja.
De heer Oudkerk: Dan neem ik aan dat u de gevoeligheid van dat dossier ook meeweegt in datgene wat u in uw verantwoordelijkheid als minister aan de Kamer zult melden, niet alleen in wat u aan de Kamer meldt maar ook in hoe u als minister in het dossier opereert. Zou het in het kader van het feit dat u dit een gevoelig dossier vond, niet voor de hand hebben gelegen om de Kamer gewoon de feiten te melden en vervolgens af te wachten of de Kamer met die feiten iets zou kunnen? Het gaat dus met name om de gevoeligheid en de ministeriële en bestuurlijke afweging: moet ik op zo'n gevoelig dossier niet nog net iets secuurder reageren dan ik normaal doe?
Mevrouw Sorgdrager: Dat is een kwestie van opvatting. Ik vind dat ik dat op een goede manier heb meegedeeld aan de Kamer. Als u zegt dat het een beetje geserreerd is, dan zeg ik: dat is waar. Ik heb niet uitvoerig alles wat uit het onderzoek is gekomen, aan de Kamer meegedeeld. Maar dat is alleen omdat ik vond dat de Kamer op die manier voldoende was geïnformeerd. Had de Kamer meer willen weten, dan had zij dat kunnen vragen. Dan had ik altijd antwoord gegeven. Nu bent u in een enquêtecommissie bezig en dan gaat het natuurlijk heel anders. Dan wordt gewoon alle informatie die er is, aan de enquêtecommissie overhandigd.
De heer Oudkerk: Aha. Ik herhaal uw woorden: bij een enquêtecommissie wordt alle informatie overhandigd. Maar als er geen enquêtecommissie is, dan...
Mevrouw Sorgdrager: ...maak ik een selectie. Dat doet iedere minister altijd.
[35]

Op de vraag van de Commissie of de resultaten van het onderzoek, juist vanwege de gevoeligheid, op een andere manier gepresenteerd hadden moeten worden aan de Kamer, antwoordt de oud-minister:

Mevrouw Sorgdrager: (...) ik denk dat je juist in zo'n gevoelig dossier moet oppassen met allerlei dingen erin te zetten die weer een hoop verwachtingen wekken, die eigenlijk ook niet bewaarheid kunnen worden. Ik vind juist dat je in zo'n dossier zo sec mogelijk te werk moet gaan.

3.9.6 Nader onderzoek door de Commissie

Aangezien het raadsel van de mysterieuze mannen in witte pakken met het onderzoek van de Rijksrecherche niet is opgelost, heeft de Commissie zich nader over deze kwestie gebogen.
Voorop gesteld moet worden dat er op de avond van de ramp en de dagen daarna vele mannen en vrouwen in witte kleding op het rampterrein aanwezig zijn geweest. De Commissie is meegedeeld dat op het rampterrein een groep Ghanezen in traditionele witte kledij (met hoofddeksel) aanwezig is geweest. Uit correspondentie die de Commissie heeft gevoerd met rampenbestrijdingsorganisaties blijkt daarnaast dat witte of witgelijkende kleding in ieder geval werd gedragen door:

  • SIGMA-teams (witte pakken met oranje helm, met soms lantaarns op de helm)
  • ambulancepersoneel (gele parka's met witte helm)
  • bemanning van de verbindingscommandowagen van de GG&GD (witte parka's met witte helm)
  • medisch leider (witte parka, groene helm)
  • LOTT (witte jas en broek, witte helm)
  • medewerkers van de dienst ongediertebestrijding van de GG&GD (witte overalls met gelaatsmasker)
  • allerlei medische hulpverleners/EHBO-ers die zich op het rampterrein aanmeldden (witte wegwerpoveralls)
  • de brandweer Schiphol (gele blusoveralls met reflecterende vlakken en met witte of zwarte helm met vizier)
  • medewerkers van het RIT (naast blauwe en rode overalls ook witte wegwerpoveralls met witte, gele en rode helmen).

    Het is mogelijk dat de 9 getuigen die voor de Rijksrecherche hebben verklaard mannen in vreemde witte pakken te hebben gezien, mede-werkers van bovengenoemde diensten hebben waargenomen. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat een groot aantal getuigenverklaringen, ook die de Commissie via anderen verstrekt heeft gekregen, herleid kunnen worden tot reguliere hulpverleners. De Commissie is ondermeer gebleken dat groepjes hulpverleners rondjes over het terrein hebben gemaakt, ook nabij de puinhopen, omdat er berichten door-kwamen dat mensen van balkons zouden zijn gesprongen. In het openbare verhoor verklaart ook de heer Th. Gras van het SIGMA-team dat hij omstreeks 22.30 uur zo'n rondje over het terrein heeft gemaakt, in een wit pak, met helm op en licht op die helm. [36] Voor een aantal andere getuigenissen kan geen verklaring worden gevonden. Zo kunnen getuigen die spreken over mensen in vreemde pakken vlak na de crash, als zij zich dat tijdstip tenminste goed herinneren, niet verwijzen naar medewerkers van deze diensten, aangezien deze op dat moment nog niet ter plekke waren. Overigens arriveert de brandweer van Schiphol binnen twintig minuten op de rampplek, in gele crash-overalls en een helm met vizier.

    Mogelijk heeft iemand deze brandweermannen aangezien voor de mannen in witte pakken.

    Bij het verdere onderzoek naar de mannen in witte pakken heeft de Commissie diverse wegen bewandeld.

    Navraag bij leveranciers van witte pakken

    In de eerste plaats zijn handleidingen bestudeerd en is bij diverse fabrikanten en leveranciers van beschermende kleding nagegaan welke vreemde pakken door getuigen in het Rijksrecherche-onderzoek zouden kunnen zijn gezien. [37] Waar getuigen spreken over "Michelin-mannetjes", "maanmannetjes" en "mensen in asbestpakken" ligt het voor de hand dat zij doelen op zogeheten chemicaliënpakken, gaspakken of crash-overalls. Chemicaliën- en gaspakken beschermen tegen besmetting met chemische en radioactieve stoffen. Deze pakken kennen varianten waarbij sprake is van een ééndelig pak met afsluitingen voor laarzen en handschoenen en een hoofdkap waarin een gelaatsmasker (een vizier) is verwerkt en waaronder een ademluchttoetsel kan worden gedragen. Er zijn ook varianten waarbij het gaat om een overall met capuchon waarbij afzonderlijk adembeschermingsmiddelen (maskers met filters of ademluchttoestellen) kunnen worden gedragen. De pakken zijn er van wegwerp- tot herbruikbare kwaliteit en verkrijgbaar in diverse kleuren (waaronder wit). Geen van de bekende pakken is vuur- of hittebestendig. Er bestaan ook pakken die wel bescherming bieden tegen extreem grote hitte, waaronder wollen of kunststof crash-overalls. Bij de kunststof-overalls wordt vaak aan de buitenkant van de overall een metaal opgedampd, meestal aluminium (in het rapport van de Rijksrecherche komt ook een getuige voor die personen in pakken van aluminium heeft gezien). Het vizier van crash-overalls is meestal met goud opgedampt. Met uitzondering van de crash-overalls zijn de pakken niet bijzonder in de zin van weinig voorkomend, zeer kostbaar of moeilijk verkrijgbaar. Het gebruik van dergelijke pakken door rampenbestrijdingsorganisaties is wel bijzonder.

    Navraag bij veertig instanties die op de rampplek waren

    In de tweede plaats heeft de Commissie een kleine veertig instanties aangeschreven die vermoedelijk op het rampterrein en/of in Hangar 8 op Schiphol zijn geweest, waaronder alle gemeentelijke instellingen, brandweer- en politiekorpsen, Rode Kruis, het Leger des Heils, RLD, BVOI, het ministerie van Defensie, El Al, KLM, particuliere bergings- en containerbedrijven, afvalverwijderingsbedrijven en beveiligingsbedrijven. De instanties die aanwezig zijn geweest geven aan in gewone kleding, werkkleding of uniform te hebben gelopen, waarbij al dan niet gebruik is gemaakt van mondkapjes als hygiënische maatregel. Daarnaast is veel gebruik gemaakt van witte wegwerpoveralls met capuchons. Door de brandweer Amsterdam is het eerste etmaal van de inzet gebruik gemaakt van adembeschermingsapparatuur bij de brandbestrijding, maar daarbij werd de standaard zwarte brandweerkleding met witte helm gedragen. Medewerkers van de brandweer Schiphol droegen geelkleurige blusoveralls met witte en zwarte helmen, waarbij de eerste uren persluchtmaskers werden gebruikt. Met uitzondering van de GG&GD zegt géén van de aanwezige instanties gebruik te hebben gemaakt van chemicaliën-, lucht- of gaspakken of daarop gelijkende kleding. Medewerkers van de dienst Ongediertebestrijding van de GG&GD hebben tussen woensdag 7 oktober en vrijdag 9 oktober 1992 kakkerlakken bestreden in een witte overall met capuchon en geheel gesloten gelaats(gas)masker.

    Beeldmateriaal

    In de derde plaats heeft de Commissie beeldmateriaal van de rampplek bekeken om te bezien of daarop mannen in vreemde witte pakken zijn te zien. Het betreft vele meters gemonteerd en ruw beeldmateriaal van binnen- en buitenlandse (CNN, Discovery, BRT) televisieomroepen dat veelal is gebruikt in journaals en actualiteitenrubrieken. De gemeente Amsterdam en de politie Amsterdam-Amstelland hebben videofilms over de ramp gemaakt, die eveneens zijn bekeken.Verder heeft de Commissie videomateriaal en foto's bestudeerd die zij kreeg toegezonden van burgers. Ook heeft de Commissie 17 videobanden bekeken die tussen 5 en 8 oktober 1992 "vanaf de schouder" zijn gemaakt door de rijkspolitie. Een groot aantal daarvan bevat opnamen van de rampplek gedurende de berging.
    Opnamen die door statische camera's van de rijkspolitie van het rampterrein zijn gemaakt zijn, zoals hierboven aangegeven, vernietigd. De kopieën van twee banden waarover de gemeente Amsterdam nog beschikt, zijn ter beschikking van de Commissie gesteld en bestudeerd. Op géén van de videobanden die de Commissie heeft ontvangen zijn personen in vreemde witte pakken te zien. Een veel genoemd fragment dat door CNN en Discovery is uitgezonden, laat reguliere medische hulpverleners in witte kleding zien.

    Geluidsmateriaal

    In de vierde plaats heeft de Commissie geluidsmateriaal beluisterd. Het gaat daarbij om banden van het mobilofoon- en portofoonverkeer van de gemeentepolitie en de alarmcentrale van de regionale brandweer Amsterdam en van radiouitzendingen op de avond van de ramp. Op de politie- en brandweerbanden wordt geen melding gemaakt van mensen in "vreemde" witte pakken. Op banden van radio-uitzendingen is de Commissie naast de eerder genoemde uitzending van Radio Noord-Holland nog éénmaal gestuit op een live-verslag van dezelfde zender. Dit wordt op 4 oktober 1992 omstreeks 20.30 uur uitgezonden. Het verslag luidt: "Ik sta hier op 50 meter van de flat af, waar het vuur op de bovenste verdiepingen nog duidelijk zichtbaar is. Voor mij staan dranghekken, ik mag niet verder, en daarachter staat personeel met speciale witte pakken aan. Dit, neem ik aan, tegen eventuele dampen, kerosinedampen die uit het vliegtuig kunnen komen. Voor de rest brancards, ziekenauto's. De paniek, de verwarring is erg groot." Gelet op de verwijzing naar dat laatste, moet worden aangenomen dat de personen die worden gezien reguliere hupverleners betreffen. Duidelijk is echter ook dat de reguliere hulpverlening geen "speciale pakken tegen dampen" heeft gedragen. Wel is er de eerste uren na de crash veel gebruik gemaakt van mondkapjes.

    Openbare verhoren

    In de vijfde plaats heeft de Commissie de kwestie van de mannen in witte pakken in de openbare verhoren aan de orde gesteld. Door de heer Gras van het SIGMA-team en de heer Iwema Bakker van de GG&GD is beschreven hoe de kleding van medische hulpverleners er uitzag. Brandweermannen Vervoort en Boer bevestigen in het openbaar verhoor hun getuigenis voor de Rijksrecherche. De heer Vervoort verklaart dat hij op de avond van de ramp een groep mannen in witte overalls op de puinhopen heeft zien lopen. Het is aannemelijk dat het hier gaat om mensen van het SIGMA-team. De heer Boer heeft op 5 oktober 1992 twee mannen in een soort gaspak met gelaatsmasker gezien. Deze verklaring wordt niet bevestigd door medewerkers uit zijn bergingsploeg. De heer D. Van Os, huurder van en deel van hangar 8 op Schiphol, heeft op 5 oktober 1992 vijf mannen in "helemaal dichte pakken met een gelaatsmasker" gezien in Hangar 8. De heer Van Os is niet door de Rijksrecherche gehoord. [38] Tegen de verklaring van de heer Van Os pleit dat op 5 oktober 1992 nog vrijwel geen wrakstukken in de hangar aanwezig waren. De heer L. Bertholet verklaart dat hij op 5 oktober 1992 mannen in witte pakken op de stortplaats Nauerna heeft gezien. Aangezien op die stortplaats op dat moment nog niets vanaf de rampplek is afgevoerd, kan dit geen relatie hebben met de vliegramp. De verhoren maken niet duidelijk wie de mannen in witte pakken zijn geweest. Alleen de heer Van Os verwijst expliciet naar Israëliërs. De heren P. Veen, Welten en Nordholt van de Amsterdamse politie, brandweercommandant Te Boekhorst, de heer H.G. Damveld van de Dienst Luchtvaart en de heer H.A. Pruis van de Luchtvaartinspectie verklaren onder ede wel mensen in witte kleding (hulpverleners en KLM-personeel), maar niet in vreemde pakken te hebben gezien.

    Reacties

    In de laatste plaats heeft de Commissie vele reacties ontvangen op en naar aanleiding van de verhoren. Deze reacties lopen uiteen van verwijzingen naar televisiebeelden tot verklaringen van mensen die zelf personen hebben gezien in pakken die een grote gelijkenis vertonen met beschrijvingen daarvan in het rapport van de Rijksrecherche. Tips die in de reacties gegeven werden zijn door de Commissie zoveel als mogelijk nagetrokken. Diverse tips hadden betrekking op bedrijven met adressen op Internet, die ofwel handelen in witte pakken ofwel gevaarlijk afval en explosieven verwijderen. Geen van deze bedrijven is op 4 oktober 1992 in Amsterdam actief geweest.

    De directeur van Transavia Airlines heeft de Commissie telefonisch laten weten dat op 4 oktober 1992 twee medewerkers van Boeing, die bij Transavia waren gestationeerd ten behoeve van onderhoudstraining, op eigen initiatief en vermoedelijk uit nieuwsgierigheid, naar de rampplek zijn gegaan. Betrokkenen zouden witte (Boeing-)overalls met puntmutsen hebben gedragen. De directeur heeft de aanwezigheid van de Boeing-mensen op de rampplek schriftelijk bevestigd, maar een recente verklaring van Boeing bijgevoegd waaruit blijkt dat geen witte kleding werd gedragen. [39] Uit de verklaring van Boeing blijkt dat één medewerker direct na de crash door de politie is begeleid naar de rampplek en dat een andere medewerker, gestationeerd bij Transavia, een of twee dagen later uit nieuwsgierigheid naar de rampplek is gegaan. Hij werd daar toegelaten omdat hij een Boeing baseball-pet droeg en aangaf medewerker van de vliegtuigbouwer te zijn. Beide medewerkers droegen burgerkleding.

    De Commissie heeft verder een getuige ontvangen die zegt te zijn bedreigd door 7 mannen in kleding die lijkt op een gaspak. Volgens deze getuige waren deze personen binnen 5 minuten na de crash op het rampterrein. Ze spraken Engels en "Arabisch", hadden vrachtbrieven bij zich, waren in de weer met een Geigerteller en reden weg in een wit autobusje van Schiphol. Een deel van deze verklaring komt overeen met getuigenverklaringen die voor de Rijksrecherche zijn afgelegd. De Commissie had weinig aanknopingspunten om dit verhaal te toetsen. De directie van de luchthaven heeft de Commissie laten weten dat Schiphol in oktober 1992 niet over witte autobusjes beschikte. Tot slot heeft de journalist Heijboer de Commissie een groot aantal schriftelijke getuigenverklaringen toegezonden. Een deel daarvan is ook in het rapport van de Rijksrecherche opgenomen. De heer Heijboer telt naar eigen zeggen "tenminste 36 betrouwbare verklaringen" over mannen in vreemde witte pakken. [40] Deze getuigenverklaringen zijn door de Commissie in het onderzoek betrokken, maar dit heeft niet meer helderheid verschaft over de identiteit van de mannen in witte pakken.

    3.9.7 Conclusies

  • De Commissie heeft een groot aantal verklaringen van getuigen over mannen in vreemde witte pakken kunnen herleiden tot reguliere hulpverleners.
  • Voor een klein aantal getuigenissen heeft de Commissie geen verklaring kunnen vinden. Feit is echter dat reguliere hulpverleningsdiensten op de avond van de ramp en de dag erna geen speciale beschermende kleding hebben gedragen. Feit is ook dat Nederlandse en Israëlische veiligheidsdiensten niet op de rampplek aanwezig zijn geweest.
  • De Commissie is van oordeel dat het onderzoek van de Rijksrecherche naar de mannen in witte pakken systematischer uitgevoerd had moeten worden.
  • De Commissie meent dat de Tweede Kamer door de minister onjuist is ingelicht over de resultaten van het Rijksrechercheonderzoek. De in de brief van de minister Sorgdrager van Justitie aan de Tweede Kamer gewekte suggestie dat er tussen vele getuigen slechts één getuige is geweest die mannen in vreemde witte pakken heeft gezien, is feitelijk onjuist. Het Rijksrecherche-onderzoek bevat minstens 9 van zulke getuigenissen.
  • De Commissie is voorts van oordeel dat de Tweede Kamer door de minister van Justitie onvolledig is geïnformeerd. De uitkomsten van het onderzoek van de Rijksrecherche worden niet gepresenteerd per deelopdracht, de bevindingen zijn niet gerelateerd aan alle vragen die in de Kamer over de mannen in witte pakken zijn gesteld en de minister maakt geen melding van de enige authentieke verklaring die de Rijksrecherche heeft kunnen achterhalen (namelijk een radioverslag).
  • De Commissie meent dat de brief van de minister van Justitie niet los kan worden gezien van het proces-verbaal van de Rijksrecherche. Bijgevolg had de minister naar het oordeel van de Commissie de conclusies van de hoofdofficier niet onverkort moeten overnemen, maar aan moeten vullen met tenminste een samenvatting van de bevindingen van de Rijksrecherche.

  • NRC Webpagina's © NRC Handelsblad