2.2 Luchtverkeersleiding Nederland op Schiphol
2.2.1 Organisatie
De Luchtverkeersbeveiliging (LVB), thans Luchtverkeersleiding Nederland
(LVNL) geheten, was tot 1 januari 1993 volledig onderdeel van de
Rijksluchtvaartdienst (RLD) en daarmee onderdeel van het ministerie van
Verkeer en Waterstaat. Na de wijziging van de Luchtvaartwet van 1958 en
de inwerkingtreding van de Wet Luchtverkeer op 1 januari 1993 is de
LVNL verzelfstandigd en vormt een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO).
Ook vonden wijzigingen plaats in de Wet Regeling Toezicht Luchtvaart
van 1959. Daarnaast werd het Luchtverkeersreglement van 1980 gewijzigd
in het Luchtverkeersreglement van 1992. Het Luchtverkeersreglement
(1992), dat nog niet in werking was ten tijde van de ramp, bevat op een
enkele uitzondering na geen materiële wijzigingen ten opzichte van de
oude regeling.
De LVNL kent als voornaamste verantwoordelijkheid een veilige en
efficiënte begeleiding van het vliegverkeer boven Nederland.
De verantwoordelijkheid van de luchtverkeersdienst tijdens de ramp in
het kader van het toen geldende Luchtvaartreglement (1980) is behandeld
in paragraaf 6.3.2 betreffende het wettelijk kader in verband met de
toedracht.
De minister van V & W blijft eindverantwoordelijk voor de veiligheid
van het vliegverkeer. De minister heeft een goedkeuringsbevoegdheid
voor de begroting en de tarieven op voorstel van de LVNL. Zij houdt
toezicht door middel van de RLD. De LVNL heeft momenteel circa 900 personeelsleden, waarvan ongeveer
200 verkeersleiders. De LVNL omvat meer vliegvelden dan Schiphol, maar
hier zullen alleen de onderdelen van de Luchtverkeersleiding op
Schiphol behandeld worden.
De LVNL op Schiphol kent de volgende hoofdeenheden.
1. Plaatselijke torenverkeersleiding (Schiphol Tower)
Dit onderdeel van de verkeersleiding is verantwoordelijk voor de
afhandeling van het vliegverkeer van kort voor de landing, beginnend op
een afstand van 15 kilometer van het begin van de landingsbaan, tot het
moment van parkeren van het vliegtuig. In omgekeerde richting is dit
onderdeel verantwoordelijk voor de afhandeling van vliegtuigen vanaf
het moment dat deze in beweging komen tot en met de start.
Binnen de torenverkeersleiding worden onder meer onderscheiden: de
torenverkeersleiders die het starten en landen leiden, de
grondverkeersleiders, die het taxiënde verkeer leiden, en diverse
assistent-functies, die onder meer verantwoordelijk zijn voor de
communicatie met de luchthaven voor het bedienen van de stoplichten
voor kruisende banen en voor allerlei voorkomende taken. De
torenverkeersleiding is gesitueerd in de verkeerstoren.
2. Naderings- en vertrekverkeersleiding (Schiphol Approach)
Dit onderdeel van de verkeersleiding is verantwoordelijk voor de
afhandeling van vertrekkend en naderend verkeer. Het vertrekkend
verkeer valt onder dit onderdeel na de begeleiding door de
torenverkeersleiding tot het moment dat geen conflicten meer kunnen
optreden met ander vertrekkend en aankomend verkeer in de onmiddellijke
omgeving van Schiphol tot een maximale afstand van 40 tot 50 kilometer.
Het aankomend verkeer valt onder dit onderdeel van de verkeersleiding
vanaf het verlaten van één van de drie wachtgebieden van Schiphol,
waar het vliegverkeer onder instructie van de verkeersleiding rondjes
draait in afwachting van hun landingsmoment, tot vlak voor de landing,
wanneer de toren de begeleiding overneemt.
Bij de naderings- en vertrekverkeersleiding (approach) worden
onderscheiden: de aanvoer (feeder of departure) die de
verantwoordelijkheid draagt voor de eerste fase van het naderend en
vertrekkend verkeer, en de aankomst (arrival) die de vliegtuigen "voor
de landingsbaan brengt".
De approach-verkeersleiding is gesitueerd in de operationele ruimte te
Schiphol-Oost. In 1992 bevindt dit onderdeel van de verkeersleiding
zich op Schiphol-Centrum.
3. Algemene verkeersleiding (Amsterdam Radar, ook wel Area Control
Center)
Dit onderdeel is verantwoordelijk voor het vertrekkend verkeer
vanaf de overdracht door approach tot aan de overdracht aan
aangrenzende buitenlandse of militaire verkeersleidingscentra. Dit
onderdeel is eveneens verantwoordelijk voor het aankomend verkeer vanaf
de overdracht door aangrenzende verkeersleidingscentra tot aan de
overdracht aan approach bij het verlaten van het wachtgebied. Tevens is
de algemene verkeersleiding verantwoordelijk voor het overvliegend
verkeer. Het aandachtsgebied van de algemene verkeersleiding strekt
zich uit van de Noordzee tot aan het Ruhrgebied.
De algemene verkeersleiding is thans gesitueerd in de operationele
ruimte te Schiphol-Oost. In 1992 was de algemene verkeersleiding
gesitueerd op Schiphol-Centrum.
Een team binnen de algemene verkeersleiding bestaat uit een
radarverkeersleider die de communicatie met de vliegtuigen voert en
binnen zijn sector de instructies geeft, en verder uit een
planningsverkeersleider die de planning van het verkeer verzorgt en
delen van de communicatie op zich neemt en een assistent.
Binnen de verschillende afdelingen zijn de taken verder verdeeld tussen
teams of individuele verkeersleiders. Een team of een individu is
verantwoordelijk voor een bepaald gedeelte van het luchtruim.
Verkeersleiders bezien bij de uitvoering van hun taak niet elk
vliegtuig voortdurend, maar verdelen hun aandacht over hun totale
werkgebied en concentreren zich vooral op complexe verkeerssituaties en
-conflicten.
Verkeersleiders die voor hun taakuitoefening veel met elkaar te
maken hebben, zitten naast elkaar, zodat zij direct mondeling met
elkaar kunnen communiceren. Zij houden tevens contact door de
informatie die zij in het verkeersleidingsysteem invoeren.
Verkeersleiders die niet naast elkaar zitten communiceren met elkaar
via een zogenoemd lijncommunicatiesysteem of via de telefoon. Daarnaast
kunnen verkeersleiders elkaar "uitluisteren" via elkaars
radiofrequenties.
Behalve de bovenstaande functies zijn er nog diverse ondersteunende
functies, toezichthouders (supervisors), bewakers van technische
systemen en functies in de periferie van de verkeersleiding.
De samenwerking van bovengenoemde luchtverkeersleidingseenheden bij
het vertrekken van een vliegtuig is als volgt:
De grondverkeersleider leidt vanuit de toren het vliegtuig vanaf zijn
parkeerplaats over het luchthaventerrein tot aan de toegewezen
startbaan. Voor de start wordt het toestel overgedragen aan de
torenverkeersleider. Deze zorgt voor de juiste separatie van het
startend en eventueel landend verkeer en geeft de formele toestemming
voor vertrek (take-off clearance). Wanneer het toestel aan zijn aanloop
begonnen is vindt er feitelijk geen communicatie meer plaats. Na het
loskomen komt het vliegtuig automatisch onder de verantwoordelijkheid
van de naderings- en vertrekverkeersleiding, die door middel van radar
de initiële begeleiding van het vliegtuig uitvoert langs een
toegewezen standaard vertrekroute (Standard Instrument Departure, SID).
Het vliegtuig volgt een SID door gebruik te maken van speciale
navigatiebakens op de grond. Op de avond van de ramp wordt door de AXG
de zogenaamde "Pampus Departure" gevolgd. Dit is een SID, die gebruik
maakt van een navigatiebaken dat zich bevindt op het vaste land vlakbij
het eilandje Pampus. De naderings- en vertrekverkeersleiding begeleidt
het verkeer tot een afstand van maximaal 40 à 50 km van de
luchthaven. Daarna wordt de begeleiding overgenomen door de algemene
verkeersleiding. Het overdragen van een vliegtuig van
vertrekverkeersleiding naar algemene verkeersleiding kan reeds op veel
kortere afstand tot de luchthaven plaatsvinden, als dat in onderling
overleg mogelijk blijkt.
2.2.2 Radarsysteem Schiphol
Alle verkeersleidingseenheden maken voor hun taakuitvoering gebruik van
radar. De verschillende onderdelen van de LVNL kennen hun eigen
radarsystemen:
- de torenverkeersleiding maakt gebruik van een radarsysteem
op de luchthaven zelf, dat alleen uit secundaire radar bestaat
- de naderings- en vertrekverkeersleiding gebruikt het
radarsysteem in het Amsterdamse Bos, dat uit een primaire en secundaire
radar bestaat
- de algemene verkeersleiding maakt gebruik van een
radarstation nabij Leerdam/Herwijnen, dat een primaire en secundaire
radar kent en een reservesysteem met uitsluitend secundaire radar.
Wanneer beide systemen van de algemene verkeersleiding uitvallen,
wordt overgegaan op een radarsysteem in de buurt van Den Helder met
uitsluitend secundaire radar. Als ook het derde systeem uitvalt kan de
algemene verkeersleiding terugvallen op de systemen van naderings- en
vertrekverkeersleiding. Verkeersleiders worden getraind in het
overschakelen op en het hanteren van de reservesystemen.
Ten tijde van de noodvlucht van vlucht LY 1862 is het hoofdsysteem
van de algemene verkeersleiding al enige uren buiten gebruik door een
technische storing in een schakelaar. Daarom is de verkeersleider die
de vlucht begeleidt uitsluitend in staat vliegtuigen waar te nemen die
met een transponder uitgerust zijn, zoals de AXG. Andere objecten waren
dus niet waar te nemen.
Het radarsysteem kent zogenoemde primaire en secundaire radar.
De primaire radar is een systeem waarbij energie wordt uitgestraald en
reflecties van deze energiebaan worden opgevangen en gepresenteerd op
het radarscherm.
De secundaire radar is een systeem waarbij een gecodeerde ondervraging
wordt uitgestraald en vliegtuigen door middel van een transponder een
gecodeerd antwoord terugzenden. Dat antwoord wordt eveneens opgevangen
en gepresenteerd op het radarscherm. Het is niet mogelijk om met de
secundaire radar objecten waar te nemen, die niet met een transponder
zijn uitgerust. Secundaire radarsystemen worden afzonderlijk gebruikt
of in combinatie met primaire radarsystemen.
De radarsystemen zijn erop gericht de luchtverkeersleidingstaak zo goed
mogelijk uit te voeren. Beeldverstorende zaken als vogels,
atmosferische en radarstoringen, grondecho's en traag bewegende
voorwerpen worden zoveel mogelijk uitgefilterd. De nauwkeurigheid van het radarsysteem wordt volgens de LVNL
beïnvloed door de volgende factoren:
1. Positiemeting of plotinformatie
De nauwkeurigheid van de positiemeting in de richting van de
radar (de afstandsmeting) bedraagt gemiddeld 150 meter over het gehele
radarbereik. De nauwkeurigheid in de dwarsrichting (de zogenoemde
azimuthmeting) is afhankelijk van de afstand op de radar en bedraagt op
30 zeemijlen afstand gemiddeld 180 meter. Uitgaande van deze gegevens
ligt de nauwkeurigheid van de radarplot tussen de 200 en 250 meter
gemiddeld.
2. Positievertoning of trackinformatie
Uitschieters in de plotinformatie worden door filters zoveel
mogelijk geëlimineerd. De informatie die op de radarschermen getoond
wordt zal om die reden aan tenminste dezelfde gemiddelde waarden van
nauwkeurigheid voldoen.
De radarnauwkeurigheid betreft de rechtstreekse afstand tussen radar
en vliegtuig. Om de corresponderende geografische positie vast te
stellen is een projectiemethode vereist. Daarbij kan een extra fout
naast de onder 1 genoemde afwijking ontstaan, die in de praktijk
gesteld wordt op circa 10 tot 20 meter.