Spionage belemmert eigen Europese defensie
Groot-Brittannië pleit voor
nauwe defensiesamenwerking in Europa, maar werkt op spionagegebied
tegelijkertijd nauw samen met de Verenigde Staten. In deze
tweeslachtige Britse positie zal niet spoedig verandering komen,
verwacht Jonathan Eyal.
Op de gebruikelijke wijze weigert de Britse regering commentaar te
leveren op de aantijging dat zij Amerikaanse spionagetechnologie
gebruikt om de rest van de Europese Unie commerciële geheimen te
ontfutselen. In februari publiceerde het Europese Parlement een rapport
waarin werd beweerd dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië
een immens elektronisch afluisterproject - het zogeheten Echelon-
systeem - runnen, dat in Europa stelselmatig "miljoenen" emails en
andere berichten onderschept zowel uit militaire als uit
commerciële bron. Deze onthullingen gaven nieuw voedsel aan de
vrees dat de VS op de wereldmarkt niet fair te werk gaan en dat
Amerikaanse bedrijven in de strijd om de internationale markten
informatie plegen te krijgen van de regering in Washington.
Belangrijker nog was dat dit schandaal werd gepresenteerd als de
zoveelste aanwijzing dat Groot-Brittannië in de EU niet te
vertrouwen is en dat de regering in Londen vasthoudt aan haar oude,
doortrapte spel: ze trekt een vriendelijk gezicht tegen haar Europese
buren, maar kiest uiteindelijk partij voor haar Amerikaanse bondgenoot.
Het idee dat Engelstalige spionnen over heel de planeet een dicht
netwerk van afluisterposten in bedrijf hebben, zal blijven bestaan. Dit
apparaat is voorbehouden aan vijf landen: de VS, Groot-
Brittannië, Canada, Nieuw Zeeland en Australië. Het gaat
terug op een in 1947 tussen Groot-Brittannië en de VS gesloten
overeenkomst - genaamd 'Ukusa', naar de afgekorte namen van de twee
deelnemers - waarvan de bepalingen nog altijd geheim zijn. De
voornaamste betrokkenen zijn de National Security Agency ( NSA) in Fort
Meade ( VS) en het Government Communications Headquarters in Cheltenham
(Engeland).
Later is Ukusa uitgebreid met het Defence Signals Directorate in
Melbourne (Australië), het Communications Security Establishment
in Ottawa (Canada) en het Government Communications Security Bureau in
Nieuw Zeeland. De spionagetaken werden onderling verdeeld: de
Amerikaanse NSA nam Noord- en Zuid-Amerika onder zijn hoede, Groot-
Brittannië lette op Europa (inclusief Rusland) en Afrika;
Australië belastte zich samen met Nieuw Zeeland met Azië en
het gebied van de Grote Oceaan, en Canada assisteerde bij de observatie
van Europa en Noord- en Zuid-Amerika. Het is niet moeilijk om deze
operatie te zien als een reusachtig monster, maar er zijn tal van
redenen waarom de huidige spionagehysterie op een dwaling berust.
In de eerste plaats laten andere regeringen zich bepaald niet onbetuigd:
de Franse politici en commentatoren die in de kritiek op het
veronderstelde Echelon-systeem het voortouw hebben genomen, vergeten
dat Frankrijk zelf ook 'grote oren' heeft, verborgen achter de
anonimiteit van het Technisch Directoraat van het Algemeen Directoraat
voor Buitenlandse Veiligheid ( DGSE) in Parijs. Hun apparatuur is voor
een aanzienlijk deel gericht op de VS. In de tweede plaats zitten de
huidige inlichtingendiensten niet met de vraag hoe zij aan gegevens
moeten komen, maar hoe zij greep moeten krijgen op de immense
hoeveelheid beschikbaar materiaal. Het idee dat alle Europese e-mails
zouden worden gelezen, is absurd; geen enkele inlichtingendienst zou
zulke hoeveelheden kunnen verwerken.
Spionage wordt vaak geassocieerd met oorlogvoering, maar in feite zijn
de moderne elektronische systemen vaak de beste waarborgen voor de
vrede. Het uitschakelen van chemische en bacteriologische wapens en
dergelijke, is alleen mogelijk dankzij elektronisch toezicht. Aangezien
de meeste landen liever geen inspecties op hun grondgebied toelaten, is
elektronische bewaking het enige middel waarmee de Westerse regeringen
de zekerheid kunnen verkrijgen dat zij de vrede zullen kunnen
handhaven. Het grootste probleem doet zich voor wanneer de communicatie
tussen particuliere ondernemingen wordt afgetapt. Volgens het rapport
van het Europese Parlement zou de NSA het Amerikaanse bedrijf Raytheon
aan de nodige gegevens hebben geholpen om twee Franse firma's, Thomson-
CSF en Alcatel, een Braziliaans radarcontract te 'ontfutselen'. Als
zoiets zich heeft voorgedaan, dan was dat uiteraard verwerpelijk, en
waarschijnlijk illegaal. Maar de zaak ligt ingewikkelder. Op veel
internationale markten dingt niet één Amerikaans bedrijf
mee, maar zijn er twee gegadigden. In zo'n situatie is het absurd aan
te nemen dat Washington het ene Amerikaanse bedrijf zou kunnen helpen
tegen het andere, zonder dat dit aan het licht zou komen.
Het is bovendien opmerkelijk dat de meeste beschuldigingen over
commerciële spionage betrekking hebben op wapencontracten, wat in
de internationale handel zo ongeveer de minst representatieve
transacties zijn. Wapenfabrikanten hebben altijd nauwe banden met hun
regeringen, en zij kunnen niet opereren op een vrije markt, want zij
hebben maar één klant, die hun bovendien kan verbieden
met bepaalde landen van de wereld zaken te doen.
Nauwe banden met de inlichtingendiensten kunnen zich alleen voordoen in
landen waar het bedrijfsleven voor een groot deel in handen van de
staat is. Op de Amerikaanse markt is het percentage particulier
eigendom een van de hoogste ter wereld, en is men in hoge mate
onafhankelijk van de regering. Frankrijk had daarentegen tot voor kort
een van de sterkst door de staat gedomineerde economieën ter
wereld, benevens de traditie om politici bij de industrie onder te
brengen. Daarmee wil niet gezegd zijn dat Washington niet zo nu en dan,
om een paar grote exportcontracten een handje te helpen, informatie zal
hebben gebruikt die door de inlichtingendiensten is vergaard. Maar
áls zoiets zich heeft voorgedaan, dan toch eerder in Europa dan
in de VS. In veel opzichten doet het huidige debat over spionage
trouwens merkwaardig ouderwets aan. Vele defensiefirma's zijn niet meer
zuiver Europees of zuiver Amerikaans, maar houden zich bezig met
gezamenlijke projecten aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. De
aandelen van militaire bedrijven worden tegenwoordig aan de beurs
verhandeld. Het tijdperk van de puur nationale bedrijven ligt achter
ons, en daarmee ook de nauwe band met de inlichtingendiensten. In de
meeste crises die zich thans in de wereld voordoen, zijn de Europeanen
en de Amerikanen bondgenoten, die de resultaten van hun
inlichtingenwerk met elkaar delen.
Londen heeft onlangs het initiatief genomen tot een plan voor een
Europees defensiesysteem. Maar Groot-Brittannië behoudt een unieke
positie als het land dat door zijn connectie met de VS toegang heeft
tot het spionagepotentieel van een supermogendheid. Er valt iets voor
te zeggen dat Europa een eigen satellietenstelsel moet opbouwen, maar
de kans dat dat gebeurt is te verwaarlozen, omdat geen van de Europese
landen daartoe de vereiste middelen beschikbaar wil stellen. Dus blijft
de Europese Unie - zoals de conflicten van de afgelopen tien jaar op de
Balkan hebben laten zien - voor inlichtingenwerk afhankelijk van de VS
en behoudt Groot-Brittannië zijn tweeslachtige positie in Europa.
Het is niet waarschijnlijk dat overleg in het Europese Parlement of de
Europese Commissie, hoe uitvoerig ook, daar verandering in zal brengen.
De grootste belemmering voor een Europese defensiestructuur blijft iets
dat niemand kan zien: de inlichtingendiensten.
Jonathan Eyal is Director of Studies aan het Royal United Services
Institute for Defence Studies in Londen.