Jacht van de Haagse politie op de 'Surinaamse roversbende'
De Haagse rechtbank begint in principe op 22 maart aan het strafproces
inzake drugshandel tegen Desi Bouterse en vier andere
hoofdverdachten. Redacteur MARCEL HAENEN portretteert de 'Raad van Bestuur' van het Surinaamse drugskartel,
schetst de geschiedenis van het meest ambitieuze Nederlandse
drugsonderzoek en onthult details uit de dagvaarding.
Zeven jaar na het officiële begin van het onderzoek zal de Haagse
rechtbank het proces tegen Bouterse openen. Geschiedenis van de meest
ambitieuze Nederlandse drugszaak.
Een Surinaams telefoonboek, de stadsplattegrond van Paramaribo en een
grote landkaart van Suriname. Met die attributen begint het Copa-team in
de zomer van 1992 vanuit een speciaal pand bij de Scheveningse Bosjes -
het vroegere onderkomen van de hondenbrigade - aan het grote Bouterse-
onderzoek. Copa staat voor Colombia-Paramaribo, het traject dat de
cocaïne aflegt voordat de drugs in Nederland arriveren.
Vijfendertig rechercheurs - voornamelijk agenten uit Den Haag,
Rotterdam en van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) -
maken deel uit van het team. De leiding is in handen van officier van
justitie Charles van der Voort en commissaris Tom Driessen. Zij moeten
de activiteiten in kaart brengen van een drugsbende die opereert in een
land waar geen van de opsporingsambtenaren ooit is geweest en - doordat
het rechtshulpverdrag is opgeschort - waar ook geen onderzoek kan worden
verricht.
De officiële tweeledige 'doelstelling' van Copa hebben Van der
Voort en Driessen beschreven in een zogeheten methoden-proces-verbaal
van 15 september 1998:
1. Het uitschakelen van de criminele organisatie, het zogenoemde
'Suriname-kartel'.
2. De opsporing en aanhouding van de belangrijkste drugscriminelen die
deel uitmaken van en/of werkzaam zijn voor dit kartel. Het meest
ambitieuze drugsonderzoek dat ooit in Nederland is opgezet, begint zo'n
tien jaar nadat de politie voor het eerst signalen krijgt dat er op
grootschalige wijze cocaïne vanuit Suriname naar Nederland wordt
gesmokkeld. Vooral bij de Rotterdamse vreemdelingenpolitie melden zich
in de jaren tachtig tientallen Surinaamse militairen die vluchten voor
het ruige drugsbestaan waar ze door toedoen van de legerleiding in
verzeild zijn geraakt.
De asielaanvragen van Surinaamse drugsvluchtelingen worden door
Rotterdam naar het departement van Justitie in Den Haag en de
Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) gestuurd. De dienst Centrale
Recherche Informatie (CRI) waarschuwt na eigen onderzoek in een
vertrouwelijk rapport in 1986 voor ,,nieuwe drugstransporten uit
Suriname''. De CRI noemt ook dan al de betrokkenheid van Bouterse.
In departementaal Den Haag blijft men echter gedurende de jaren tachtig
zeggen van niets te weten. Als de politie via de media alarm slaat,
verzekert minister Korthals Altes van Justitie in 1989 in de Tweede
Kamer dat er geen aanwijzingen zijn over de belangrijke rol die
Surinaamse militairen zouden spelen bij drugshandel.
De onderschepte Surinaamse transporten nemen in die jaren snel toe. In
1989 wordt door de Nederlandse politie 286 kilo Surinaamse cocaïne
gepakt. In 1990 stijgt die hoeveelheid naar 362 kilo en in 1991 is het
743 kilo cocaïne. In het voorjaar van 1992 besluit het kabinet in
kleine kring - op grond van een notitie van justitie en de BVD - dat de
Surinaamse 'roversbende', zoals het drugskartel in het stuk wordt
genoemd, moet worden aangepakt. Het onderzoek wordt met name gesteund
door E. Hirsch Ballin, die in 1989 minister van Justitie is geworden.
,,Hirsch Ballin had daar een heel duidelijke mening over. Hij zei: 'als
het boeven zijn, dan moeten de boeven worden gepakt''', zoals Van der
Voort het uitlegde bij de enquêtecommissie opsporingsmethoden in
1995.
Het Copa-team begint zijn onderzoek met het observeren en telefonisch
afluisteren van een aantal Surinaamse zakenlieden van wie het vermoeden
bestaat dat ze in Nederland de belangen behartigen van het drugskartel
van Paramaribo. Van der Voort en Driessen trekken als missionarissen
door binnen- en buitenland om politiekorpsen te bewegen alle van belang
zijnde informatie af te staan aan Den Haag. Vooral Brazilië - waar
een Copa-agent in 1993 een half jaar lang is gestationeerd - en de
Verenigde Staten beloven medewerking. Op 9 mei 1994 mobiliseert Copa een
politielegertje dat op ruim vijftig plaatsen in elf landen tegelijk -
van Togo tot Panama - huiszoekingen uitvoert. Het zal zoveel informatie
opleveren dat tien Copa-rechercheurs alleen al vijf maanden nodig
hebben om alle informatie uit dozen te pakken en te sorteren. Met hulp
van banken - waarmee vrijwaringsovereenkomsten worden gesloten - wordt
het financiële verkeer van verdachte Surinamers in kaart gebracht.
De Amerikaanse douane regelt dat Copa inzage krijgt in alle contante
stortingen die Surinamers bij wisselkantoren in Miami verrichten.
Daaruit blijkt dat door mensen met een Surinaamse achtergrond over een
periode van ruim anderhalf jaar 225 miljoen dollar aan contant geld in
Florida wordt gestort. Het levert volgens Van der Voort de bevestiging
op dat ,,Suriname op cocaïnegeld draait'', zoals hij in juli 1998
bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Op 2 november 1995
rapporteert het Haagse OM aan minister Sorgdrager van Justitie dat men
vervolging van Bouterse wenselijk en zeer wel haalbaar acht. Het duurt
anderhalf jaar voordat het OM het groene licht krijgt de dagvaarding
voor te bereiden. De vertraging is het gevolg van politieke onwil, zegt
Van der Voort bij de rechter-commissaris. ,,Toen bij gelegenheid van
een presentatie bij de minister van Justitie Sorgdrager duidelijk werd
dat wij over een harde zaak tegen Bouterse beschikten, kreeg ik de
indruk dat dat eigenlijk niet zo goed uitkwam in verband met de
complicaties van de zaak.'' Ook in 1996 wordt het Haagse OM te verstaan
gegeven dat het kabinet voorlopig geen actie wil. Er volgt een, wat Van
der Voort bij de rechter-commissaris heeft genoemd, ,,tijdelijke
aanwijzing'' van Sorgdrager. ,,In het voorjaar van 1996 hadden er
verkiezingen plaats in Suriname en er was te verstaan gegeven dat er
tijdelijk met betrekking tot de aanhouding van Bouterse niets gedaan
mocht worden'', aldus Van der Voort.
Uiteindelijk besluit het kabinet - mede door druk vanuit de Tweede Kamer
- dat de strafzaak moet doorgaan. In april 1997 wordt het parlement
vertrouwelijk op de hoogte gesteld dat via Interpol een internationaal
aanhoudingsbevel tegen Bouterse zal worden uitgevaardigd. Op 18 juli
van dat jaar wordt Bouterse per toeval gesignaleerd in Brazilië.
Een mede door Sorgdrager gesteund arrestatieverzoek aan Brazilië
wordt op het laatste moment niet ingediend. Minister van Buitenlandse
Zaken Van Mierlo ont raadt het, omdat hij denkt dat Brazilië een
verzoek niet zal inwilligen. Sindsdien gaat het Haagse OM er van uit dat
het proces-Bouterse bij verstek van de hoofdverdachte zal moeten worden
gevoerd. In 1998 zijn bij de rechter-commissaris bijna alle getuigen -
in aanwezigheid van advocaten en officier van justitie - nog een keer
gehoord. Ze hebben eerder afgelegde belastende verklaringen bevestigd.
Het gerechtelijk vooronderzoek tegen Bouterse is op 22 december vorig
jaar gesloten. Als voorlopig begin voor de strafzaak is door de Haagse
rechtbank de datum van 22 maart gereserveerd.