Bouterse kan worden aangepakt
Nederland moet Desi Bouterse
vervolgen op basis van universele rechtsmacht, meent Ruben
Karemaker. Politieke huivering het kwaad aan te pakken, past niet.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad, Th. ten Kate, heeft 'vordering
tot cassatie in het belang der wet' gevraagd betreffende de zaak
Bouterse. Dit zal hij doen naar aanleiding van het oordeel van het
gerechtshof te Amsterdam, dat de opdracht aan justitie geeft Bouterse
wegens foltering te vervolgen. Het hof baseert zich ten dele op
universele rechtsmacht, een term die steeds vaker terugkomt in
internationale strafzaken.In essentie betekent universele rechtsmacht
dat elke staat, ongeacht de nationaliteit van de misdadiger of van het
slachtoffer, personen mag berechten die misdrijven hebben begaan van
een buitengewoon kaliber.
De internationale gemeenschap is inmiddels op het punt aangeland dat
alle onomschrijflijke misdaden omschreven zijn, strafbaar zijn gesteld
en er dus justitieel gehandeld kan worden. Deze principes zijn
neergelegd in een tiental internationale verdragen, protocollen,
resoluties en andere verklaringen. De vraag die dan rijst is: wie gaat
het eerst zijn handen branden aan deze netelig politiek ogende kwestie?
Maar ook: wie worden er berecht en wie beslist dat? Is er een
mogelijkheid of een plicht deze misdadigers op te pakken?
De beantwoording van de eerste vraag is betrekkelijk simpel. Het
principe staat al vijftig jaar klaar voor gebruik, maar is na
Neurenberg nog maar weinig toepast. Landen als Australië of Canada
hebben het gewaagd universele rechtsmacht toe te passen toen niemand
zich hier nog aan wilde branden. De laatste tien jaar echter heeft het
principe zijn vuurdoop in een aantal Europese staten doorstaan.
Duitsland, Denemarken, Oostenrijk en Zwitserland hebben het toegepast
in gevallen die voornamelijk te maken hadden met misdaden begaan in het
voormalig Joegoslavië. Engeland kwam in het nieuws met de
arrestatie van generaal Pinochet, waarbij de voormalig Chileense
dictator werd opgepakt met het doel uitgeleverd te worden aan Spanje.
Nu is Nederland kennelijk aan de beurt. De zaak-Bouterse is op weg naar
het hoogste gerechtshof. Toch bestaan nog twijfels om over te gaan tot
vervolging. Wie gaat Nederland allemaal aanpakken, als wordt besloten
dat Bouterse in Nederland verantwoordelijk kan worden gesteld voor
misdaden gepleegd in Suriname?
Het zou te makkelijk zijn om te zeggen dat de beslissing om tot
vervolging over te gaan een puur politieke is. Dit politieke element
valt namelijk evengoed terug te vinden in procedures van Nederlands
strafrecht, waarbij het openbaar ministerie vervolgt op basis van
opportuniteitsbeginsel (zij beslist zelf of zij wil vervolgen of niet).
Het is waarschijnlijker dat Nederland daarom alleen zal vervolgen als
zij heel erg sterk staat, en er een overdaad aan bewijsmateriaal
aanwezig is.
Bestaat er dan een formele plicht voor staten om universele jurisdictie
te eisen? In principe niet. Maar de mogelijkheid ligt er voor iedere
staat om rechtsmacht uit te oefenen over misdadigers die zich schuldig
hebben gemaakt aan marteling, moord, verdwijningen of erger, en
uitlevering te vragen als niemand anders hierom vraagt. Er bestaan
alleen duizend en één excuses om maar vooral niets te
doen. De meest toegepaste truc is: het probleem gewoon doorschuiven
naar een ander - naar een andere staat, naar een ander orgaan, of zelfs
naar een toekomstig orgaan (lees: het internationale strafhof), dat de
hele wereld moet gaan zuiveren van ernstige misdaad in de wereld.
In de zaak-Bouterse bestaat een verdrag dat de zogeheten Decembermoorden
strafbaar stelt, namelijk het folterverdrag. Ook kent dit verdrag een
bevoegdheid aan staten toe (universele) rechtsmacht uit te oefenen over
personen die misdaden hebben gepleegd als beschreven in artikel vijf van
dit verdrag. Het probleem met het folterverdrag, dat voortkwam uit
bestaand internationaal gewoonterecht, is dat het in Nederland pas in
1989 in werking trad en de moorden begaan zijn in 1982. De 'daden'
waarover gesproken wordt, waren in Nederland in die tijd al lang
strafbaar maar vielen onder een andere naam, namelijk moord, doodslag,
etcetera. Om dit tijd- en terminologiegat te vullen, komt het principe
van universaliteit wederom om de hoek kijken. Verdragen bieden ons hier
namelijk geen kant-en-klare oplossing.
Het probleem met internationaal recht is vaak dat het eerst neergelegd
moet worden in een verdrag voordat we er op nationaal niveau goed mee
aan de slag kunnen. Een dergelijk verdrag komt veelal voort uit de
behoefte duidelijke lacunes in het recht op te vullen en uit
(ongeschreven) gewoonterecht. Gewoonterecht komt voort uit normen die
een maatschappij aan zichzelf stelt, uitgewerkt in jurisprudentie en
literatuur.
Universele jurisdictie was een logisch voortvloeisel uit de tweede
wereldoorlog en het Neurenberg tribunaal. Niemand twijfelde aan de
rechtsgeldigheid ervan, want niemand wilde een herhaling. Dat dit toch
gebeurt, wellicht op kleinere schaal, ligt niet aan een onbestemd,
onbenoemd kwaad, maar aan de politieke huivering dat kwaad aan te
pakken.
Ruben Karemaker is oud-voorzitter van de vereniging voor
internationaal recht van de Universiteit van Amsterdam.