Ook na Bouterse gaat het leven door voor het
OM
Het gerechtshof in Den Haag
heeft Desi Bouterse grotendeels vrijgesproken van de beschuldigingen van
handel in cocaïne. Dat is een teleurstelling voor het openbaar
ministerie. Maar het betekent niet dat de activiteiten van het Copa-
team zinloos zijn geweest, menen J.L. de Wijkerslooth en J.
Simonis.
De rechtshandhaving in Nederland is de afgelopen weken versmald tot een
enkele strafzaak, de zaak-Bouterse. Althans, dat is de indruk die de
gemiddelde krantenlezer zal hebben. Het oordeel van het gerechtshof Den
Haag in die ene zaak zou er immers toe hebben geleid dat het openbaar
ministerie 'in coma ligt' (de Volkskrant) en officieren van
justitie overwegen 'uit het raam te springen' (NRC Handelsblad). De tijd
lijkt rijp om een en ander in een bredere, minder deprimerende context
te plaatsen.
Om te beginnen is de rechtshandhaving op 30 juni niet krakend tot
stilstand gekomen, hoezeer sommige advocaten dat ook voor hun
cliënten zouden wensen. Sinds het arrest van het hof heeft het OM
alweer vele honderden verdachten met succes voor de rechter gebracht.
Ook kan niet worden gezegd dat de activiteiten van het Copa-team, het
team dat jarenlang onderzoek heeft gedaan naar drugshandel vanuit
Colombia en Suriname, zinloos zijn geweest. De zaak tegen Bouterse en
zijn medeverdachten had weliswaar de kroon op het werk van het team
moeten worden, maar in voorgaande jaren heeft het OM op basis van de
verrichtingen van het Copa-team menig succes geboekt in de rechtszaal.
Verschillende bendes zijn opgerold en honderden kilo's harddrugs in
beslag genomen. Zeker vijftien verdachten hebben celstraffen gekregen,
in lengte variërend van twee tot twaalf jaar, inclusief de recente
veroordeling van Bouterse. Zonder het Copa-team zou de bijdrage van
bepaalde Surinamers aan de Nederlandse drugscriminaliteit ongetwijfeld
groter zijn geweest.
De laatste nuancering moet zijn dat het arrest van het hof in de zaak
tegen Bouterse en zijn medeverdachten L. en M. weliswaar voor het OM
een teleurstelling was, maar geen nederlaag. Ook het hof is van oordeel
dat Bouterse een drugscrimineel is. De opgelegde straf van elf jaar
pleegt zelfs in kringen van drugshandelaars niet als een lachertje te
worden beschouwd.
Deze feiten nemen echter niet weg dat het oordeel van het hof voor het
OM stof tot nadenken oplevert. Bij de aanvang van het onderzoek was
duidelijk dat het niet eenvoudig zou worden om de zaak rond te krijgen.
De verdenkingen richtten zich op criminele activiteiten die in
belangrijke mate buiten het Nederlands grondgebied plaatsvonden. Zeker
door de destijds moeizame relatie met Suriname, was het niet mogelijk om
de gebruikelijke opsporingsmethoden als observatie en het aftappen van
telecommunicatie toe te laten passen. Het OM is dan voor de
bewijsvoering al snel aangewezen op getuigenverklaringen.
Getuigen die voor justitie interessante mededelingen kunnen doen over
criminelen die het geweld niet schuwen, zullen echter garanties willen
voor hun veiligheid. De mogelijkheden daartoe zijn beperkt. Nog afgezien
van de kosten, is het praktisch niet mogelijk om een voormalige getuige
de rest van zijn leven permanent te bewaken. De in de Verenigde Staten
vaak toegepaste oplossing om een getuige elders in het land met een
nieuwe identiteit een nieuw leven te laten beginnen, is amper geschikt
voor de Nederlandse situatie. We kunnen hier iemand moeilijk de rest van
zijn leven ongemerkt in een ander deel van het land laten doorbrengen,
zeker als de getuige een distinctieve etnische achtergrond heeft.
Bovendien heeft de aard van ons strafproces tot gevolg dat een getuige
na zijn verklaring te hebben afgelegd, niet meteen met zijn nieuwe leven
kan beginnen. Zeker bij de grote zaken wordt de getuige op zijn minst
gehoord bij de rechter-commissaris, de rechtbank en het gerechtshof.
Voordat dat traject is doorlopen is minstens een jaar voorbij. In
Nederland kiezen we daarom voor de minst slechte oplossing: het
anonimiseren van de bedreigde getuige.
De procedure daarvoor is geregeld in de Wet getuigenbescherming. Een
rechter-commissaris beslist of een getuige de status van bedreigde
getuige krijgt. Gevolg van die status is dat de identiteit van de
getuige, alsmede informatie die aanwijzingen over die identiteit kan
geven, buiten het dossier blijven. De rechter-commissaris hoort de
bedreigde getuige en beslist of deze betrouwbaar is. De verdediging
krijgt wel de mogelijkheid de getuige te horen, maar op een zodanige
manier dat de identiteit wordt afgeschermd. Dat betekent dat niet op
alle vragen antwoord gegeven wordt en dat de rechter-commissaris ook kan
weigeren dat de verdediging bepaalde vragen stelt. Het bijzondere aan de
regeling is dat de rechter-commissaris een grote mate van
verantwoordelijkheid draagt, zonder dat de invulling daarvan ten volle
door anderen kan worden getoetst.
Het werken met anonieme getuigen biedt voor alle betrokkenen nadelen. De
verdediging is niet volledig in staat de getuige aan de tand te voelen.
Daardoor kan niet altijd komen vast te staan, hoe de getuige aan zijn
informatie is gekomen en wat zijn beweegredenen waren om een verklaring
af te leggen. Ook de zittingsrechter moet het stellen met de door de
rechter-commissaris beschikbaar gestelde informatie over de getuige. Het
OM weet wie de getuige is en welke verklaringen hij aflegde voordat hij
de status van bedreigde getuige kreeg. De officier kampt echter met een
'prisoner's dilemma': hoe meer inzicht hij geeft in de
achtergrond van de verklaringen van de getuige, hoe meer hij diens
anonimiteit in gevaar brengt. De anonieme getuige ten slotte loopt het
risico dat zijn identiteit alsnog bekend wordt.
Deze belemmeringen en risico's maken het gebruik van de verklaringen van
bedreigde getuigen bijzonder gecompliceerd. Er moet immers een
aanvaardbaar evenwicht worden gevonden tussen het belang van de
waarheidsvinding, het recht van een verdachte op een adequate
verdediging, het belang van de opsporing en vervolging, en de
bescherming van de getuige.
In de Bouterse-zaak riep ook nog eens de praktische invulling van de
wettelijke regeling vragen op. Zo bleek verschil van mening te bestaan
over de juridische consequenties van het bekend worden van de identiteit
van een bedreigde getuige. Ook was het de vraag hoe de rechter een
anonieme getuige kan beschermen tegen pogingen van de advocatuur om
diens identiteit te achterhalen, zonder dat de rechten van de
verdediging te zeer aan banden worden gelegd.
Op een dergelijk punt in het betoog aanbeland, wordt meestal vervolgd
met een pleidooi voor nieuwe wetgeving of voor uitbreiding van de
opsporingsbevoegdheden. Dat pleidooi blijft vooralsnog uit. Als de
rechtsontwikkeling echter zodanig is dat het niet meer mogelijk wordt om
anonieme getuigen (of informanten) voldoende veiligheid te bieden, zal
het OM niet schromen de noodklok te luiden.
Het arrest in de Bouterse-zaak is in ieder geval geen reden om bij de
pakken neer te gaan zitten. Maatschappelijk gezien is het onaanvaardbaar
om slechts de drugskoeriers aan te houden en de verantwoordelijken voor
de transporten ongemoeid te laten, omdat een onderzoek wel eens moeilijk
zou kunnen zijn. Zolang het OM ernstige aanwijzingen heeft dat bepaalde
verdachten zich met grootschalige drugshandel bezighouden, zullen we dat
laten onderzoeken. Als dan het vergaarde bewijs naar onze opvatting
rechtmatig, betrouwbaar en overtuigend is, vervolgt het OM, ook na
Bouterse. Voorlopig is er nog geen aanleiding om uit de ramen te
springen.
Mr. J.L. de Wijkerslooth is voorzitter van het College van
procureurs-generaal. Mr.drs. J. Simonis is stafmedewerker van het
parket-generaal.