Begin tekst
NIEUWS
TEGENSPRAAK
SUPPLEMENT
AGENDA
ARCHIEF
ADVERTENTIES
SERVICE

EVJ
Overzicht

Vragen & Opmerkingen

Begrippenlijst:
A, B, C, D, E,
F, G, H, I, J,
K, L, M, N, O, P,
Q, R, S, T, U,
V, W, X, Y, Z

Toegevoegde waarde

Om na te gaan hoeveel er in een land wordt geproduceerd, kunnen we niet zo maar de productiewaarde - de marktwaarde van de verkoop - van alle bedrijven en de overheid bij elkaar optellen. Om duidelijk te maken hoe het wel moet, bekijken we een fietsenfabriek die in een jaar fietsen ter waarde van 8 mln gld. produceert. Om deze productiewaarde te realiseren, koopt de fabrikant ten eerste staal in als grondstof. De banden koopt hij kant en klaar van een bandenfabriek. Verder moet hij energie, verpakkingsmaterialen, transportkosten, verzekeringen en dergelijke betalen. We noemen het totaal van de ingekochte grondstoffen, energie, halffabrikaten en diensten van derden: het verbruik. Stel dit verbruik op in totaal 3 mln. Met die ingekochte grond- en hulpstoffen gaat de fabrikant aan de slag:

er worden frames, velgen en spaken gemaakt en wat er nog meer nodig is. Vervolgens wordt alles in elkaar gezet en komen er fietsen als eindproduct uit de fabriek. Het verschil tussen de productiewaarde van de fietsenfabriek (8 mln gld.) en de waarde van het verbruik (3 mln gld.) heet de bruto toegevoegde waarde. Tijdens het productieproces is aan de ingekochte grond- en hulpstoffen voor 5 mln gld. waarde toegevoegd.

We verplaatsen ons vervolgens naar een van de leveranciers van een halffabrikaat: de bandenfabriek. Die verkoopt alleen aan de genoemde fietsenfabriek en hij heeft voor 1 mln gld. banden geleverd. Om voor 1 mln gld. banden te kunnen produceren heeft de bandenfabrikant op zijn beurt 0,4 mln gld. grondstoffen (rubber), hulpstoffen (energie, verpakking) en diensten van derden ingekocht. De toegevoegde waarde van de bandenfabriek is dus 0,6 mln gld.

Wie zegt dat de waarde van de totale productie van de bandenfabrikant en de fietsenfabrikant samen 1 mln + 8 mln = 9 mln gld. bedraagt, maakt een fout. De ingekochte grond- en hulpstoffen worden dan immers twee keer geteld. Eén keer bij de bandenfabrikant en nog eens bij de fietsenfabrikant. Om die fout te vermijden worden bij het meten van de productie alleen de toegevoegde waarden opgeteld. Dat voorkomt dubbeltellingen.
In het gegeven voorbeeld is de waarde van de productie dus 0,6 mln gld. + 5 mln gld. = 5,6 mln gld.

Op deze manier kan de toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land worden opgeteld. Niet alleen bedrijven produceren goederen en diensten, ook de overheid doet dit. Bij het bepalen van de waarde daarvan stuiten we op het probleem dat sommige door
de overheid geproduceerde zaken zoals rechtspraak, bestuur en defensie geen prijs hebben, terwijl andere goederen en diensten bewust onder de kostprijs worden aangeboden (bijvoorbeeld onderwijs). Daarvoor is als oplossing gevonden dat de toegevoegde waarde van de overheid gelijk wordt gesteld aan de lonen en salarissen van het overheidspersoneel. De optelling van de toegevoegde waarden van bedrijven en overheid geeft het bruto binnenlands product (BBP).

Schematisch:
bandenfabrikant verbruik (rubber, etc) 0,4
toegevoegde waarde 0,6
productiewaarde 1,0
fietsenfabriek verbruik banden 1,0
verbruik staal, etc 2,0
totaal verbruik 3,0
toegevoegde waarde 5,0
productiewaarde 8,0


Bovenkant pagina
NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD / Pleus & Schöndorff (10 mei 1999 / web@nrc.nl)