Licht ontstaat doordat atomen aangeslagen worden. In het simpelste
geval, bij een waterstofatoom, gaat dat als volgt. Het enkele elektron
van het waterstofatoom cirkelt in een baan dicht om de kern (1). Als het
atoom botst met een vrij bewegend elektron, in dit geval afkomstig van
een magnetische storm van de zon (2 en 3), dan schiet het elektron van
het waterstofatoom in een hogere baan rondom de kern: het atoom is
aangeslagen (4). De energie die bij de botsing wordt overgedragen
bepaalt in welke baan het elektron schiet; hoe meer energieoverdracht,
hoe hoger de baan.
De aangeslagen toestand duurt zeer kort, in de orde van een
honderdmiljoenste seconde. Het atoom ‘valt’ daarna terug naar de
grondtoestand. De energie die vrijkomt bij dit terugvallen wordt
uitgezonden in de vorm van een foton, een lichtdeeltje (5). De golflengte van
dit licht (en dus de kleur) is afhankelijk van de hoeveelheid energie
die vrijkomt. Hoe meer energie, hoe korter de golflengte van het
uitgezonden licht.