Het zelfgewilde einde van oudere mensen
H. Drion
19 oktober 1991
Het lijkt me aan geen twijfel onderhevig dat veel oude
mensen er een grote rust in zouden vinden als zij over een
middel konden beschikken om op aanvaardbare wijze uit het
leven te stappen op het moment dat hen dat - gezien wat hen
daarvan nog te verwachten staat - passend voorkomt.
Natuurlijk stelt onze samenleving al vele middelen
beschikbaar waarmee mensen een eind aan hun leven kunnen
maken: er zijn treinen waarvoor men zich kan werpen, er zijn
gebouwen waarvan men zich naar beneden kan laten vallen, er
zijn kanalen en rivieren om zich in te verdrinken, er is touw
dat men kan kopen en daarbij laat ik het maar. Maar erg
aantrekkelijke middelen zijn dat niet: noch voor degeen die ze
moet gebruiken, noch voor hun omgeving en voor de samenleving.
Sommige leden van die samenleving kunnen beschikken over
aanvaardbaarder middelen: artsen, apothekers. Maar voor de
meerderheid van de mensen zijn zulke middelen niet te
verkrijgen of het moest misschien zijn door naar een ver land
te reizen in de hoop dat het daar, op min of meer slinkse
wijze, wel zal lukken.
Dat is dan zo een beetje de bestaande situatie. Wat is er voor
het handhaven van die situatie aan te voeren? Het lijkt bijna
zeker dat het aantal zelfmoorden sterk zou toenemen wanneer
iedereen gemakkelijk de beschikking zou kunnen krijgen over
middelen om op minder beangstigende wijze een eind aan het
leven te maken op een moment dat hij dat wenst. En wat dan
nòg, zou men zich kunnen afvragen. Als er zo veel
mensen zijn die dat willen, waarom zouden ze het niet mogen?
Het antwoord lijkt me - als men afziet van religieuze
overwegingen - voor een groot deel bepaald door het feit dat
zelfmoord zich niet richt tegen het ik van het heden, maar de
levensmogelijkheid ontneemt aan de ik die men nog niet is, aan
de toekomstige ik. En met zijn toekomstige ik voelt de
gedeprimeerde mens nauwelijks solidariteit. Voor zover hij al
rationeel zou kunnen toegeven, dat zijn toekomstige wezen vrij
kan zijn van de levensaversie die hem nu vervult, is die
gedachte hem eerder een bron van ergernis: ergernis over de
ontrouw van die latere ik jegens de stemmingen van nu. Als dat
zo is, zullen anderen, zal de samenleving voor de belangen van
dat toekomstige ik van de tot zelfmoord geneigde moeten
opkomen. Wat de samenleving betreft, deze doet dat dus, onder
meer, door althans aan de meeste mensen de middelen te
onthouden waarmee zij op een niet al te afstotende manier een
eind aan hun leven kunnen maken.
Waar het mij nu om gaat is, of deze rechtvaardiging van een
politiek, waarbij de daad van de zelfdoding zo weerzinwekkend
mogelijk wordt gemaakt, met evenveel recht kan worden
ingeroepen als het gaat om de oude mens, die vindt dat hij
lang genoeg heeft geleefd en die met afschuw denkt aan een
voortzetting ervan in aftakeling die hij zelf als onwaardig
voelt. Ik weet wel: de scheiding tussen oud en niet-oud is
niet een scherpe. Wie zelf twintig is legt de lijn tussen oud
en niet-oud anders dan de 75-jarige. Maar dat doet er niets
aan af dat degeen die op zijn 75ste een eind aan zijn leven
maakt, in het algemeen beter kan weten aan wat voor leven hij
daarmee de verdere mogelijkheden afsnijdt dan een
twintigjarige (maar ook een veertig- of een zestigjarige) dat
kan weten. Dat laatste gaat zelfs, zij het in mindere mate, in
de meeste gevallen op voor de niet-bejaarden van wie de
levensmogelijkheden in ernstige mate door een ongeneeslijke
ziekte worden beperkt. Wat deze groep bovendien onderscheidt
van de oude mensen waar dit stuk over gaat, is dat zij veel
heterogener is en ook dat de door de ziekte beperkte
toekomstmogelijkheden zo veel meer onderlinge verschillen en
onzekerheden bieden. De medische factor in de
euthanasieproblematiek is bij hen veel sterker en in de
huidige discussie over deze problematiek als een medische
problematiek krijgen zij dan ook veel aandacht.
De grote, meestal niet uitgesproken, zorg van veel oude mensen
is dat er voor hen een moment zal komen waarop zij ook in de
meest elementaire dingen van het leven door lichamelijke en-
of geestelijke achteruitgang niet meer voor zich zelf zullen
kunnen zorgen. Die bedreiging zoveel mogelijk weg te nemen
lijkt mij een essentiële verplichting voor een
samenleving waarin het aantal oude mensen steeds sterker
toeneemt.
Aan die verplichting wordt niet voldaan door alleen maar te
voorzien in de verzorging en verpleging van de oude mensen die
niet meer voor zich zelf kunnen zorgen. Het aanbod van die
zorg is natuurlijk essentieel, maar niet voldoende. Het geeft
namelijk geen bevredigende oplossing voor degenen die gespaard
wensen te blijven voor een leven dat nog slechts met zulke
zorg van anderen gecontinueerd kan worden. Tot deze mensen te
zeggen dat ze, als ze er een eind aan willen maken, maar in
het water moeten springen of van een flatgebouw of dat ze maar
een touw moeten kopen, daarmee is niemand en niets gediend,
ook niet de heiligheid van het leven. Men zegt het natuurlijk
ook nooit zo, maar praktisch maakt dat niet zo veel verschil.
Wat wl ik dan? Mijn ideaal is dat oude mensen die op
zich zelf zijn aangewezen, naar een arts kunnen lopen - hetzij
hun huisarts, hetzij een daartoe aangewezen arts - om de
middelen te verkrijgen waarmee zij op het moment dat hun dat
zelf aangewezen voorkomt, een eind aan hun leven kunnen maken
op een manier die voor henzelf en voor hun omgeving
aanvaardbaar is. Als dat moment bepaald wordt door het
vooruitzicht van ernstige pijnen die het leven niet meer
dragelijk maken, doet zich een van de gevallen voor waar de
meeste discussie over het al of niet toelaten van euthanasie
op betrekking heeft. Maar het kan ook zijn dat de voor zich
zelf zorgende oudere mens het ogenblik ziet aanbreken waarop
hij niet meer voor zich zelf kan zorgen, het ogenblik waarop
hij een onderkomen zal moeten zoeken in een tehuis waar hij
afhankelijk wordt van de zorg van anderen en waar hij tussen
uitsluitend oude mensen zijn laatste levensdagen moet
doorbrengen. Het is natuurlijk goed dat er zulke tehuizen
bestaan, en het is goed dat er mensen bereid zijn hun zorgen
te geven aan die van anderen afhankelijk geworden, veel eisen
stellende en niet altijd gemakkelijke mensen. Maar veel oude
mensen die in zulke tehuizen bejaarde familieleden of vrienden
gaan bezoeken, vervult het met een bijna panische afschuw als
ze bedenken dat ook zij daar blijvend terecht kunnen komen.
Zij hebben slechts één gedachte: als me
dàt maar bespaard blijft, en in dit "dat' is niet
alleen uitgedrukt de naargeestigheid van dit bestaan maar ook
het verlies van waardigheid.
Waarom zouden zij het dan niet in eigen hand mogen hebben om
zichzelf op een aanvaardbare wijze een dergelijk - ook de
gemeenschap zo zwaar belastend - levenseinde te besparen? En
waarom hun niet de rust gegund van de wetenschap, dat zij
vóórdat het zover is, op het moment dat zij dit
willen altijd een dergelijk voor hun eigen gevoel
onaanvaardbaar voortbestaan zullen kunnen voorkomen?
Hoe vaak van zo een mogelijkheid, als zij geboden zou worden,
ook werkelijk gebruik zou worden gemaakt, valt niet te
voorspellen. Dat het aantal zelfdodingen door bejaarde mensen
zou toenemen kan moeilijk betwijfeld worden. Maar mag dat een
reden zijn om aan oude mensen de hier verdedigde mogelijkheid
en de door die mogelijkheid geboden rust, te ontzeggen?
Wanneer men een redelijk gelukkig mens van zestig ontmoet en
hoort dat hij of zij op dertigjarige leeftijd een poging tot
zelfmoord heeft gedaan, zal men bij zichzelf denken: wat is
het goed dat die poging is mislukt. Maar stap een
verzorgingshuis binnen om een bejaard familielid of vriend te
bezoeken: wie zal tussen die oude hulpeloze mensen, stil in
een hoekje voor zich uitstarend of wat onverstaanbare dingen
mompelend, vaak niet in staat zelf het eten tot zich te nemen,
op verzorgers aangewezen voor al hun behoeften, wie zal
dáár de gedachte in zich voelen opkomen: “'t Is
maar goed dat geen van deze mensen de gelegenheid heeft gehad
zijn leven op een eerder moment te beëindigen”?
Wat ik hier bepleit, gaat voor oudere mensen van een grotere
autonomie uit dan waar totdusver bij de discussies over
euthanasie aan pleegt te worden gedacht. Misschien valt er
iets voor te zeggen de hier bepleite mogelijkheid, althans om
te beginnen, te beperken tot de alleen wonende bejaarden. Een
zelfdoding van een niet alleenstaande raakt wel
héél ingrijpend het leven van degene met wie men
samenleeft en misschien is aan de andere kant in geval van een
samenleven het gevaar van onaanvaardbare pressie groter. Maar
wat mij in ieder geval belangrijk lijkt, is dat het hier
besproken probleem op zich zelf, dus los van de
euthanasieproblematiek van de zieke mens, onder ogen wordt
gezien. Of overschat ik daarmee het aantal oude mensen bij wie
de zorgen leven waar deze opmerkingen over gaan?
De auteur is oud-hoogleraar in het burgerlijk recht aan de Rijksuniversiteit Leiden en oud-raadsheer in de Hoge Raad.