|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Russen zoeken naar verborgen Duitse familieschatten
onder Kaliningrad
Schatgraven aan de Oostzee
In het hart van Kaliningrad, omgeven door een granieten vlakte, ligt het Huis der Sovjets. Het is een eenzame bullebak van vaal beton. Wind loeit door de gangen, sneeuw dwarrelt door de vensterloze ramen naar binnen. In 1968 werd het eeuwenoude Pruisische Stadsslot opgeblazen om plaats te maken voor deze bureaucratenfabriek. Het Huis der Sovjets moest de duurzame triomf over het Duitse militarisme uitdrukken, het laatste spoor geschiedenis uit Kaliningrad wegvagen. De geschiedenis nam wraak. Tijdens de bouw bleek het Huis der Sovjets deels op ondergelopen Duitse gewelven te leunen. De bouw haperde en viel in 1975 stil, het Huis der Sovjets trad toe tot de familie der dolgostroi - ambitieuze projecten die nooit afkwamen. Aan de voet van de kolos staan nu wat sleetse kiosken. Vorig jaar trachtte de gouverneur van Kaliningrad de bewoners wijs te maken dat rijke Israëliërs er een spiegeltoren vol diamantencentra, banken en Gucci-winkels van zouden maken. Niemand geloofde het. Het Monster, zoals de inwoners het gebouw noemen, valt niet meer te reanimeren. Kaliningrad, tot 1945 Königsberg geheten, is een stad zonder wortels. Op 9 april 1945 nam het Rode Leger de vestingstad aan de Oostzee in na drie maanden van grimmige gevechten. Het was een symbool. In deze stad kroonde Frederik I zichzelf in 1701 tot eerste koning in Pruisen, deze stad wilde Hitler tot elke prijs behouden. Een deel van de bevolking vluchtte, een ander deel werd uitgemoord of verhongerde in de barre winter van 1945. De lente daarop doopte Stalin de stad Kaliningrad en verjoeg de overgebleven Duitsers. In hun plaats kwamen Russische, Oekraïense en Wit-Russische kolonisten. De nieuwe Russische meesters besloten zeven eeuwen Pruisische geschiedenis radicaal uit te wissen. Standbeelden werden onttakeld, begraafplaatsen omgeploegd, Junker-kastelen en lutherse kerken opgeblazen. Bijna een halve eeuw leefde Kaliningrad als thuishaven van de Russische Oostzeevloot en een centrum van wapenindustrie in een tevreden isolement. Tot de Sovjet-Unie uiteenviel en de meer dan negenhonderdduizend inwoners van de ene dag op de andere ontwaakten op een eiland tussen Polen en Litouwen, ver weg van het Russische moederland. Met het openstellen van Kaliningrad in 1991 arriveerden de Duitse toeristen, bussen vol gedeporteerden op nostalgietoernee. Zij ontdekten dat hun stad inwisselbaar was geworden met elke willekeurige Russische provinciestad. "Dit is geen Königsberg meer, dit is inderdaad een Kaliningrad", citeerde een journalist een misprijzende oud-bewoner. De stroom heimwee-toeristen droogde op, maar in de enclave zelf volgde een kleine Duitse renaissance. De ruïne van de veertiende-eeuwse kathedraal, ternauwernood aan de slopersbal ontsnapt, wordt nu met Duits geld gerestaureerd. Er is een museum en een standbeeld opgericht voor de Duitse filosoof Immanuel Kant, de grootse zoon van Königsberg. Inwoners leren Duits in het Russisch-Duitse cultuurhuis, nieuwe Russen laten villa's bouwen in Pruisische stijl. Maar bovenal is Kaliningrad in de greep van graafkoorts. Want in bossen en kelders van oude huizen moeten allerlei schatten verborgen liggen, familiebezittingen die de inwoners in 1945 hadden begraven om ze uit handen te houden van plunderende Sovjetsoldaten. Ook zwermen elke zomer door Duitse stichtingen betaalde ploegen uit om lichamen van gesneuvelde soldaten op te graven en ter aarde te bestellen in zes nieuwe Duitse oorlogskerkhoven. Zij zijn in een wedloop verwikkeld met de illegale gravers, die de skeletten van hun medailles, munten, wapens en gespen beroven. De antiekwinkeltjes van Kaliningrad verkopen hun buit aan toeristen. "Ik zie daar weinig kwaads in", zegt een antiekhandelaar boven een vitrine vol hakenkruizen en Totenköpfe. " De mensen hier hebben weinig. Ze mogen in het bos paddestoelen plukken, dus waarom geen Duitse medailles?"
Barnsteenkamer En dan zijn er nog de jagers op groot wild. Schatzoekers speuren rond Kaliningrad naar geroofde kunstschatten die de nazi's hier aan het eind van de oorlog verborgen. Want Königsberg was het verzamelpunt van geroofde kunst uit de Sovjet-Unie. In het Stadsslot werd de inventaris van Tsarskoje Selo opgeslagen, het paleizen-complex onder St.Petersburg dat in 1941 in Duitse handen viel. Daaronder de hoofdprijs, de droom van elke would-be Indiana Jones: de barnsteenkamer, ruim 270 miljoen gulden waard. "Ik heb hier een brief van een dame wier moeder in 1945 haar sieraden begroef bij het stadje Polessk. Ze wil één ivoren doosje hebben, de rest mag naar de staat. Ik ben daar vóór, maar gedeporteerden hebben volgens de wet geen rechten. Alles wat in Russische bodem wordt gevonden, is voor de staat." Aan het woord is Avenir Ovsjanov, een zeventigjarige gepensioneerde kolonel van de genie die de 'commissie voor het zoeken van verborgen cultuurschatten' leidt. Ovsjanovs kantoortje is zowel overvol als ordelijk. Halfedelstenen, gietijzeren voorwerpen, stafkaarten, paperassen en identiteitsplaatjes van gesneuvelde Wehrmacht-soldaten liggen en hangen keurig in het gelid. Wordt hij enthousiast, dan pakt hij zijn aanwijsstokje en begint te doceren. "Wij hebben hier een halve eeuw geleefd als vreemdelingen", zegt Ovsjanov. " De streek heeft nog zoveel geheimen voor ons. Mijnschachten, kelders, catacomben, rioleringen, gangen. Twee maanden geleden, bij de verbouwing van het stadhuis, zakte opeens een hijskraan door de grond. Zo vonden we een netwerk van gangen, compleet met vuurwerende deuren, die de Wehrmacht in 1944 had gegraven voor straatgevechten." Ovsjanov neemt sinds 1978 deel aan Russische expedities in Kaliningrads gewelven en heeft er drie boeken over geschreven. "Onze cultuur van geheimhouding was altijd een zware handicap bij het zoeken naar Duitse schatten. Alles wat we deden was geheim. De oorlogsarchieven in Moskou waren geheim. We hadden geen contact met het buitenland. Maar zonder openheid en het combineren van aanwijzingen vind je niets." Het duurde bijna 22 jaar voordat Ovsjanov zijn eerste grote vondst deed. Die lag in fort Friedrich III, een van de vijftien bastions die in het laatste kwart van de negentiende eeuw rond vestingstad Königsberg werden aangelegd. Friedrich III is een complex van gangen, munitiekelders en bunkers onder een met berkenbomen begroeide heuvel. De bakstenen muur bij de hoofdingang zit vol granaatinslagen en kogelgaten, souvenirs van de gevechten van 6 april 1945. Ongeveer 350 Duitse soldaten wachtten die dag op de Russische storm. Na een week van zware beschietingen bestookte het Rode Leger het fort met rookbommen en viel de infanterie van alle kanten aan. Na de eerste dag hadden de Russen de hoofdingang in handen, na een tweede dag van man-tegen-man gevechten in de gangen en kazematten capituleerden de Duitsers. We volgen Ovsjanov via de zwartgeblakerde hal in een aflopende gang vol puin, steeds dieper de ingewanden van Friedrich III in. Hier en daar wijst hij met zijn lantaarn op open liftschaften die naar de ondergrondse munitiedepots leidden. Bij een daarvan ligt een uitgedroogd boeketje. "Vorig jaar is hier een meisje van negentien doodgevallen." Dan een klein, laag keldertje. "Hier lag de Pruisen-collectie. Het zand is nu tot vijf meter diepte gezeefd." Het was al langer bekend dat de Duitsers Friedrich III eind 1944 als overslagpunt voor kunst en kostbaarheden gebruikten. Vanaf 1944 lag Königsberg steeds vaker op de route van geallieerde bommenwerpers. Daarom besloot conservator La Baume er een deel van zijn beroemde Pruisen-collectie, 240.000 voorwerpen uit de Pruisische voorgeschiedenis, in veiligheid te brengen. In een brief van 23 maart 1945 aan zijn superieuren in Berlijn meldt La Baume dat de beste stukken nu in Friedrich III liggen. Dat was de laatste melding over de Pruisen-collectie. Delen ervan doken na de oorlog op in Polen en Berlijn. De 'Titanic van de Pruisische archeologie' is de collectie wel genoemd. Aardappelzak Tot 1999 gebruikte het Russische leger fort Friedrich III als munitiedepot. Als kolonel van de genie mocht Ovsjanov er rondkijken, maar niet graven. Niet dat hij verwachtte er veel te vinden. Een zekere kapitein Titov had weliswaar gemeld in 1945, bij de onttakeling van het fort, dierfiguren van barnsteen, vazen en scherven te hebben zien liggen. En soldaat Altsjakov had er een jaar later met een zaklantaarn en een draadje naar buit gezocht. Achter een luik vond de soldaat een kamertje van drie bij vijf meter met een aantal kisten. " Toen we ze openmaakten, waren we teleurgesteld. Dingen van bot, vuursteen, brons en koper, scherven, wat oude beeldjes", getuigde Altsjakov in 1968. " We zijn weer weggegaan." Ovsjanov ging er vanuit dat de collectie door Sovjetmilitairen vernield of gestolen was. Maar in 1999 kocht een ondernemer het fort van het leger. Hij wilde er een wodkafabriekje beginnen en liet een Japanse filmploeg er een oorlogsfilm draaien. De ondernemer huurde bomzji, lokale zwervers en dronkelappen, om de kelders uit te graven. Wat ze aan schroot vonden, mochten ze houden. Tijdens het graven kwamen de eerste zilveren en gouden munten te voorschijn. De zwervers brachten de aarde naar een centrale kelder en begonnen daar bij het licht van een zaklantaarn te zeven. Eind 1999 zette één van hen een aardappelzak met drieduizend antieke voorwerpen bij een lokaal antiquariaat op tafel. De politie en de commissie verloren kunstschatten raakten geïnteresseerd, zeker toen bleek dat de voorwerpen voorkwamen in de catalogus van de vermiste Pruisen-collectie. Ovsjanov: "In de winter van 1999 zijn we zelf het fort kelder voor kelder gaan afgraven. Eind december vonden we hier ons eerste fragment, een antieke stijgbeugel. Nu hebben we 23.000 voorwerpen. Viking-sieraden uit de negende, tiende eeuw, ruiteruitrustingen, bronzen hamers, een zilveren bijltje, munten, gespen, barnsteen, zwaarden, speren." Op 15 mei gaan het werk door. Archeoloog Vladimir Valoejev, die de opgravingen leidt, verwacht er niet al te veel van. "De Sovjet- militairen hebben de beste stukken geroofd en de kisten als brandstof gebruikt. Daarna kwamen de zwervers, daarna wij pas. We vinden vooral voorwerpen uit de steentijd en vroege bronstijd, want die lijken van weinig waarde. De rest van de Pruisen-collectie ligt verspreid over huiskamers van Kaliningrad tot Vladivostok, vrees ik." De kans dat tientallen bronzen beelden uit het park van Tsarskoje Selo zich in het fort bevinden, acht Valoejev ook niet groot. In het archief van zijn vriend Ovsjanov ligt namelijk een getuigenis van een Sovjet-militair, die in 1945 in het fort een geroofd beeld van Catherina de Grote zag, met scepter en luit. Valoejev: "Vlak na de oorlog was er een enorme vraag naar schroot. Alles dat glom, werd gesloopt. Ik zal u vertellen wat er met Catharina de Grote is gebeurd. Samen met de standbeelden van Bismarck en keizer Wilhelm I is ze omgesmolten. Het zou me niet verbazen als het beeld van Lenin, dat nu in de stad staat, is samengesteld uit één deel Bismarck, één deel Wilhelm en één deel Catharina." Avenir Ovsjanov is optimistischer. Wie zegt dat de Duitsers de beste stukken niet hebben begraven? Of dat er geen geheime bergruimtes zijn? "Hier wil ik bijvoorbeeld wel achter kijken", zegt hij, en klopt op een relatief vers gemetseld muurtje. Ovsjanov sluit zelfs niet uit, dat ergens in het fort de legendarische barnsteenkamer ligt. "Ik weet zeker dat een deel daarvan zich nog in Kaliningrad bevindt." Rusland hecht grote waarde aan de barnsteenkamer. "De tranen van onze voorvaderen", zo noemde de Russische premier Tsjernomyrdin die in 1997. Uit acht ton barnsteen van de hoogste kwaliteit - de regio Kaliningrad bevat negentig procent van 's werelds barnsteenvoorraad - liet Frederik I van Pruisen tussen 1701 en 1713 panelen maken om een hele kamer te bedekken. De barnsteenkamer, die als de zon binnenviel gloeide in een honingkleurig licht, was op slag beroemd. Zijn opvolger Frederik Willem I was echter niet gediend van frivoliteiten en deed de kamer in 1716 cadeau aan tsaar Peter de Grote. In 1740 zetten de Russen de barnsteenkamer in elkaar, met spiegels en Florentijnse mozaïeken die vier zintuigen uitbeeldden. In 1754 werd de kamer overgebracht naar Tsarskoje Selo. Toen de Duitsers Tsarskoje Selo in 1941 bezetten, vonden ze de panelen verborgen achter een laag katoen en behang. Ze ontmantelden de kamer en stelden hem ten toon in het Stadsslot van Königsberg. In juni 1944 werden de panelen voor het laatst gezien. Gauleiter Erich Koch liet ze toen in kisten opslaan na een brand. Vanaf dat moment zwijgen de nazi- archieven en neemt Indiana Jones het over.
Schip vol vluchtelingen Waar is de barnsteenkamer gebleven? Drieduizend Westerse schatgravers, KGB-ploegen en de Stasi-eenheid 'Poesjkin' zijn daar in een halve eeuw niet achter gekomen. Zijn de panelen verbrand in de kelder van het Stadsslot van Königsberg of gezonken met een schip vol Duitse vluchtelingen? Liggen ze ergens in een mijnschacht in Polen, Tsjechië of Duitsland opgeslagen? In Tsarskoje Selo heeft men de moed opgegeven. Daar werkt een ploeg restaurateurs momenteel aan een nieuwe barnsteenkamer, in hetzelfde vertrek in het Catharinapaleis waar de oorspronkelijke stond. Tien jaar geleden is de reconstructie aan de hand van foto's begonnen; het geld raakte op, maar vijf jaar geleden kon men verder dankzij een geschenk van de douane: zes ton barnsteen die van smokkelaars was geconfisqueerd. Nu is het Duitse bedrijf Ruhrgas - die veel zaken met het Russische Gazprom doet - met een donatie van 3,5 mijoen mark erin gesprongen. De barnsteenkamer is immers het symbool van Duits-Russische vriendschap. In 1991 veroorzaakte de Russische president Boris Jeltsin tijdens een bezoek aan Duitsland grote opwinding met de bewering dat hij wist waar de panelen zich bevonden. Die trok hij later in. Zes jaar later bood een ontdekking van het Duitse weekblad Der Spiegel realistische hoop op het terugvinden van de panelen. Poserend als kunstkopers wisten journalisten de hand te leggen op een Florentijnse mozaïek uit de barnsteenkamer, die een Berlijnse jurist voor 2,5 miljoen dollar van de hand wilde doen. Zijn vader had ze gestolen uit Tsarskoje Selo. Even later kwam ook een commode uit de kamer boven water - een West-Duitse zakenman kocht hem eind jaren zeventig van een Stasi-kunsthandelaar. Vorig jaar droeg bondskanselier Schröder de stukken met groot ceremonieel over aan het Kremlin. Het heeft schatgravers tot verhoogde activiteit aangezet. De afgelopen jaren is er gespit in een ondergronds nazi-complex in Weimar, bij een lagune in Litouwen, in een zoutmijn ten zuiden van Berlijn. Momenteel zijn twee graafploegen in het Tsjechische dorp Hora Svate Kateriny en het Duitse Deutschendorf in een wedloop gewikkeld: de panelen liggen in een oude zilvermijn op de grens tussen de dorpen, beweert men stellig. In de regel beroepen de schatgravers zich op mysterieuze Zuid- Amerikaanse bronnen, of herinneren bejaarde dorpsbewoners zich ineens dat ze SS'ers in Nacht und Nebel met grote kisten hebben zien rondsjouwden. Verspilde moeite, weet Ovsjanov, want de barnsteenkamer heeft Königsberg nooit verlaten. Hij beroept zich op het archief van Georg Stein, een oud-Oostfrontstrijder die de laatste tien jaar van zijn leven fanatiek naar de kamer zocht. Stein was hij een schatzoeker met talent. In 1970 vond hij in de Duitse stad Recklinghausen kisten vol geroofde Russische ikonen, gouden kruizen en bisschopskronen. Daarna raakte hij in de ban van de barnsteenkamer. In augustus 1987 werd hij met opengereten buik in een park bij Hamburg gevonden, met naast hem een scheermes, een broodmes en een scalpel. Dat deed wonderen voor zijn geslonken prestige onder schatzoekers: hij was door de SS tot zwijgen gebracht! Later bleek dat de verwarde Stein al tweemaal een poging tot harakiri had gedaan. De politie hield het op zelfmoord, zijn zoon Robert Stein schonk zijn vaders papieren aan een Moskouse cultuurstichting.
Boorschachten In dat duizenden pagina's tellende archief speurt Ovsjanov nog steeds naar aanwijzingen. Zijn favoriete theorie is dat de panelen eind januari 1945 door een SS-eenheid naar de kust werden gebracht in een poging ze met een visserbootje door de Russische kustblokkade te smokkelen. De kust bleek inmiddels door het Rode Leger bezet, waarna men de schat opsloeg in de mijnschacht Anna bij het huidige Jantarni ('Van Barnsteen') - hetzelfde mijnplaatsje waar de grondstof voor de panelen in de achttiende eeuw vandaan kwam. Ovsjanov: "Bij Jantarni ligt een immens complex van gangen, boorschachten en mijnen. Schacht Anna is ondergelopen met grondwater. Dat hoeft geen probleem te zijn, want barnsteen conserveert prima in water." En als de panelen niet in Jantarni liggen, dan misschien in fort Friedrich III, zegt Ovsjanov. Of in de gewelven van het Stadsslot. Als het aan hem ligt, kunnen er niet genoeg westerse schatgravers naar Kaliningrad komen. Liefst met geld en moderne apparatuur. "Ik moet werken hier met oude metaaldetectors die ik leen van mijn vrienden bij de genie. Ze wegen veertien kilo en zijn onnauwkeurig. Voor opgravingen heb ik dit jaar vijfduizend roebel gekregen, niet genoeg om één generator te laten draaien. Ik heb geen geld om dit fort te bewaken tegen maffiosi. Buitenlandse hulp is zeer welkom." We lopen door de droge gracht rond het fort. Kolonel Ovsjanov wijst op de details. Schootsvelden, uitkijkposten, bunkers. Dan volgt opeens een bekentenis. "Speuren naar verloren cultuur is mijn boetedoening", zegt hij. , ,Eind jaren vijftig heb ik als genie-soldaat geholpen bij het opblazen van het prachtige slot Friedrichstein. Het was het zomerverblijf van Hermann Göring, een symbool van fascisme, vertelden ze ons. Allemaal leugens. Ik zat bij het tweede echelon bij het neerslaan van de Hongaarse opstand, heb als luitenant meegebouwd aan de Berlijnse Muur. En in 1967 meldde ik me als vrijwilliger om het Stadsslot van Königsberg te vernielen. Nu staat daar het Huis der Sovjets. Er is veel waarvan ik spijt heb, maar ik behoor niet tot de bejaarden die niet kunnen veranderen."
|
NRC Webpagina's 17 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|