|
|
|
Renée Soutendijk
Alle Europese filmactrices boven de veertig willen een Simone Signoret worden. Van de drie diva's (Monique van de Ven, Willeke van Ammelrooy en Renée Soutendijk) die het zwaarste stempel drukten op de Gouden Eeuw van de Nederlandse speelfilm (1971-1985) heeft benjamin Soutendijk (Den Haag, 21 mei 1957) de beste papieren om de Signoret-status - mooi oud worden in karakterrollen - te bereiken. Ze was immers relatief het minst afhankelijk van glamour en sex-appeal, en vertrouwde als ster vooral op haar innerlijke kracht, intuïtie en kameleontisch vermogen. Als je de jonge Soutendijk met een buitenlands voorbeeld zou moeten vergelijken, dan komen eerder Meryl Streep en Ingrid Bergman in aanmerking dan de 'combinatie van Marlene Dietrich en Lauren Bacall' die Paul Verhoeven haar toedichtte naar aanleiding van haar rol in zijn verfilming van Reve's De vierde man (1983). Het was de film die voor Verhoeven, Jeroen Krabbé en Renée Soutendijk internationaal deuren opende. Die bleken voor de niet op typecasting (blond, blauwe ogen, ijsberg) toegeruste Soutendijk slechts op een kier te staan. Ze speelde slechts één hoofdrol in een Hollywoodfilm (Eve of Destruction, 1991). Ook de recente rollen in Duitse televisiefilms dienden eerder om de schoorsteen te laten roken na financiële tegenslagen dan om een Europese doorbraak te bewerkstelligen. In eigen land lagen de rijpe vrouwenrollen niet voor het oprapen, zeker niet na de flops van de komedie De zevende hemel (1993) en de thriller De flat (1996). Des te verrassender is de door discipline en professionaliteit bewerkstelligde comeback van Soutendijk als Els Groenendijk in Met grote blijdschap. Die subtiele, onder de huid kruipende vertolking van een met haar kaplaarzen stevig in de modder van de Ardennen gewortelde natuurvrouw herinnert aan met Soutendijks eigen schuchterheid contrasterende eerdere explosieve rollen: haar in enkele minuten een reputatie opbouwende debuut als fatale boerenmeid in Pastorale 1943 (Wim Verstappen, 1978), de spijkerharde patatbakster in Spetters (Verhoeven, 1980), de mythische verzetsheldin Hannie Schaft in Het meisje met het rode haar (Verbong, 1981), de psychotische jongejuffrouw in Van de koele meren des doods (Nouchka van Brakel, 1982) en de Amsterdamse volksmeid Trudi in De ijssalon (Dimitri Frenkel Frank, 1985). Voor De ijssalon kreeg Soutendijk haar enige Gouden Kalf, tot nu toe. Met grote blijdschap zou in een jaar met stevige concurrentie (Angela Schijf in Ik ook van jou, Laurien van den Broeck in Mariken) wel eens voor een tweede Kalf kunnen gaan zorgen. In ieder geval blijkt Soutendijk te jong om nu al voor Signoret te hoeven gaan spelen en kan ze het aanstormende talent van haar in onder meer De zwarte meteoor acterende dochter Caro Lenssen (1983) ook nog wel even de baas.
|
NRC Webpagina's 7 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|