|
T I T E L : |
Wilde mossels |
R E G I E : |
Erik de Bruyn |
M E T : |
Fedja van Hut, Frank Lammers, Freek Brom, Will van Kralingen, Angelique de Bruijne, Josse De Pauw, Marina de Graaf, Hans Veerman, Melek Karasu, Martin Dunne |
In: CineCity, Vlissingen en vanaf 29 september in het hele land. Openingsfilm Nederlands Film Festival.
Brutaal debuut van Erik de Bruyn opent Nederlands Film Festival
Hollandse en Zeeuwse paradoxen
Door HANS BEEREKAMP
De traditie wil dat een film die
op de openingsavond van het Nederlands Film Festival vertoond wordt,
vervolgens een roemloze flop tegemoetgaat. Wilde mossels, het
regiedebuut van de 37-jarige acteur, muzikant en scenarioschrijver Erik
de Bruyn, zou wel eens een uitzondering op de regel kunnen vormen.
Het is geen gemakkelijke film, maar een film die zowel een jong en wild
publiek voor zich probeert te winnen als compromisloos zijn eigen weg
gaat, wars van de gangbare opvattingen over hoe een Nederlandse
filmmaker zich hoort te gedragen. Vooral dramatische wetten lapt De
Bruyn aan zijn laars. Het resultaat is een bijna associatieve structuur,
waarin wel tien verhalen door elkaar lopen, en geen van de personages
volledig tot zijn recht lijkt te komen. Het meeste reliëf krijgt
nog Leen (Fedja van Hut), als een Zeeuwse Hamlet worstelend met de geest
van zijn overleden vader, de bezitterige liefde van zijn verre van
onbaatzuchtige moeder (Will van Kralingen) en de keuze tussen Zijn of
Niet Zijn. Net als Leen weet de kijker nauwelijks wat het zijn en het
niet zijn vertegenwoordigt. Moet hij breken met een halfwassen bestaan,
motorcrossend door Schouwen-Duiveland en rondhangend voor het enige
dorpscafé? Of is het alternatief, aangedragen door een duivelse
Ier, van roodharige meisjes in een gedroomd Dublin, niet meer dan een
hersenschim?
Het knappe van De Bruyns filmstijl is dat de lamlendigheid van de
provincie, de veilige beschutting van de verveling, van heldendom door
over de sluis te springen met je Harley Davidson, van dagen die zich
zinloos aaneenrijgen, bijna aantrekkelijk wordt.
De onorthodoxe structuur van Wilde mossels, meer Rebel without
a Cause dan Spetters, wordt vooral gedragen door een
spannende vormgeving. Het sublieme, gewaagde camerawerk van Joost van
Gelder, toverend met filters en de ononderbroken lengte van
scènes, staat ten dienste van een sterke mise-en-scène,
die actiemomenten en verstilde sfeerschetsen terecht weigert te vermalen
tot een snelle montage. De film duurt twee uur, en dat voelt zowel te
lang als te kort: je zou sommige verhalen meer uitgediept willen zien
worden, maar tegelijkertijd onderstreept de gelijkwaardigheid van hoofd-
en bijzaken de indruk van zinloosheid en landerigheid.
Slechts een enkele keer vliegt De Bruyn uit de bocht, bijvoorbeeld in
een al te gemakkelijk komisch effect sorterende, mislukte bankoverval.
Ook de uitzonderlijke schoonheid en elegantie van Will van Kralingen
lijken misplaatst in de klei van de Zeeuwse delta, maar juist daarom kan
ze als geen andere Nederlandse actrice geloofwaardig maken dat Leen zich
niet los van haar kan maken, en doof blijft voor een sirene van zijn
eigen leeftijd (Angelique de Bruujne).
Waar Wilde mossels tekortschiet, gebeurt dat met meer allure dan
gebruikelijk in een Nederlands speelfilmdebuut. Een talent als De Bruyn,
die vijf jaar schaafde aan zijn film, is zeldzaam in onze filmcultuur,
omdat hij onmogelijke uitersten verenigt: genrefilm en art-house-
product, realisme en mythologie, vaart en contemplatie, regionalisme en
universaliteit. Eigenzinnig en brutaal construeerde hij tegen de klippen
op een vorm die recht doet aan Hollandse en Zeeuwse paradoxen. Wilde
mossels is misschien niet de beste film van het jaar, maar wel de
meest interessante, omdat De Bruyn zich laat kennen als een eigenwijs,
niet-autistisch auteur. Als geen ander zou hij het negatieve imago van
de Nederlandse speelfilm kunnen helpen bestrijden.
|
NRC Webpagina's
20 SEPTEMBER 2000
|