|
|
|
NIEUWSSELECTIE Nederlandse vereniging voor vrijwillige euthanasie Euthanasia Research Foundation
|
R.P. de Valk van toetsingscommissie
euthanasie
'Arts niet opgeleid om levens te beëindigen'
DEN HAAG, 9 MEI. "Veel artsen zijn niet gewend verantwoording af te leggen. En als ze dat dan moeten doen tegenover juristen en ethici, is dat nog eens extra eng voor ze. Dat merk je bijvoorbeeld als we artsen vragen hun melding van euthanasie of hulp bij zelfdoding mondeling te komen toelichten", zegt jurist R.P. de Valk-Van Marwijk Kooy, voorzitter van het landelijk overleg toetsingscommissies euthanasie. De Valk: "Ze komen dan meestal 'strak van de zenuwen' binnen, alsof ze examen moeten doen. Maar in de loop van het gesprek zie je ze ontspannen, wat zeker ook te danken is aan de arts in de commissie. Ondanks kritische vragen merk je dat het de arts geruststelt met een beroepsgenoot te kunnen praten. Maar hij krijgt er ook begrip voor dat wat hij heeft gedaan helder moet zijn voor de andere leden van de commissie. Uiteindelijk moet de commissie kunnen beoordelen of aan de zorgvuldigheidsvereisten is voldaan." Namens de vijf regionale toetsingscommissies bood De Valk, voorzitter van de commissie in Den Bosch, vanmorgen het eerste gezamenlijke jaarverslag aan ministers Borst (Volksgezondheid) en Korthals (Justitie) aan. Het beslaat de periode tussen 1 november 1998 en 1 januari 2000. In die eerste veertien maanden van hun bestaan ontvingen de commissies 2.565 meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding.Huisartsen zijn, afgaand op de meldingen, degenen die het vaakst met euthanasie en hulp bij zelfdoding van doen hebben: 2.176 keer was de melder huisarts, 338 keer medisch specialist en 51 keer verpleeghuisarts. Het relatieve lage aantal verpleeghuisartsen heeft de commissie verbaasd. In de publiciteit kwam vooral deze beroepsgroep de laatste jaren aan het woord, waardoor het leek of voor hen levensbeëindiging een probleem van bijna alledag zou zijn. "We hebben er geen verklaring voor", aldus De Valk. Verpleeghuisartsen zijn wel degenen die het béste verantwoording afleggen, gevolgd door huisartsen. Ook doen vrouwelijke artsen het beter dan mannelijke artsen. Vooral de wijze waarop medisch specialisten verantwoording afleggen laat veel te wensen over. "Het is duidelijk dat deze beroepsgroep zoiets niet van oudsher gewend is, al verandert dit langzamerhand wel", zegt De Valk. De Valk denkt dat euthanasie en hulp bij zelfdoding voorlopig iets uitzonderlijks blijft, geregeld via het Wetboek van Strafrecht. Er mag dan in de medische wereld een discussie op gang komen over de vraag of de levenbeëindiging op verzoek uiteindelijk geen deel is van het medisch handelen, maar veel steun voor die opvatting is er nog niet. "Je merkt aan de reactie van artsen dat euthanasie voor hen nog altijd een zeer moeilijke beslissing is, die ze emotioneel raakt. Dat geldt in mindere mate voor hulp bij zelfdoding, omdat in dat geval de arts niet zelf de handeling verricht. Artsen zijn ook niet opgeleid om levens te beëindigen, maar om deze te redden", aldus De Valk. Stoppen met een behandeling omdat deze zinloos is geworden, is volgens haar emotioneel voor een arts iets heel anders dan actief een einde aan het leven van een patiënt maken, ook al is dat op diens verzoek. Zij ziet euthanasie dan ook niet als een 'correctie op een te lang doorgezette behandeling'. "Wel hoor ik wel eens van de arts in de commissie iets van 'nou, nou, die is ook lang doorgegaan, moest dat nou', maar ook dan kun je nog niet zeggen dat euthanasie dat corrigeert. Al komt er natuurlijk zolangzamerhand wel een discussie op gang over de vraag tot wanneer je moet blijven behandelen. Dat geldt zeker bij kankerpatiënten." De toetsingscommissies moeten behalve toezien op een goede toepassing van de zorgvuldigheidsvereisten voor euthanasie en hulp bij zelfdoding ook bijdragen aan een betere kwaliteit daarvan. Dit gebeurt, waar nodig, door een opmerking te maken bij het oordeel van de commissie dat de meldend arts krijgt, hem te bellen of hem uit te nodigen voor het geven van een toelichting. Dat kan gaan over de manier van verslag doen, het gebruik van de aanbevolen euthanatica of, vaker, het consulteren van een tweede, onafhankelijke arts. "In de praktijk wordt er met die opmerkingen ook wel degelijk wat gedaan. Dat merk je wanneer de arts een nieuwe levensbeëindiging meldt", aldus De Valk. De eerste anderhalf jaar van hun bestaan hebben de commissies veel tijd en aandacht besteed aan het op elkaar afstemmen van procedures, uitgangspunten en waarderingsnormen. "In het begin hanteerde de ene commissie de normen en regels veel strikter dan de andere. Maar tussen de commissies is zolangzamerhand overeenstemming ontstaan over toepassing van de criteria voor het vaststellen van die onafhankelijkheid", aldus De Valk. Volgens het openbaar ministerie doen de toetsingscommissies hun werk kennelijk goed: in bijna alle gevallen heeft het openbaar ministerie het oordeel van de commissie overgenomen en besloten tot sepot. Drie meldingen zijn nog in behandeling. De Valk verwacht daarover binnenkort de beslissing.
|
NRC Webpagina's
9 MEI 2000
|
Bovenkant pagina |