|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Pieter Lagrou: The Legacy of Nazi
Occupation.
Patriotic Memory and National Recovery in Western Europe, 1945-
1965 Cambridge University Press, 327 blz. (geb.) 159,95
De Nederlandse verwerking van de oorlog Flink zijn en niet omkijken
Jolande Withuis Met 'de erfenis van de nazi-bezetting', zoals de titel luidt van de zojuist verschenen studie van de Belgische historicus Pieter Lagrou, is Nederland voorlopig nog niet klaar. Vijf jaar geleden erkende koningin Beatrix in de Knesset voor het eerst dat Nederland had gefaald in het beschermen van zijn joodse burgers. Nu, een Liro-affaire en vele onderzoekscommissies later, erkent de regering dat Nederland ook in de jaren na 1945 heeft gefaald - of erger. Wilhelmina's trotse 'heldenvolk' gaat inmiddels gebukt onder debatten over excuses en schadeloosstellingen. In die debatten schuilt een addertje onder het gras. Dat addertje is de toevoeging, door onder anderen premier Kok, dat de fouten zijn gemaakt 'naar hedendaags inzicht'. Zo neemt de ene hand terug wat de andere geeft. Dat inzichten veranderen, is een historisch cliché, maar het methodologische voorschrift dat men gebeurtenissen 'in hun context' moet zien is niet bedoeld als morele relativering. Alleen minister Zalm zei dat het anders had gemoeten en ook anders had gekúnd. Wat Lagrous boek zo'n belangwekkende bijdrage maakt aan het debat, is het door hem consequent toegepaste vergelijkend perspectief. Want wat bekeken op nationale schaal misschien een onontkoombare gang van zaken lijkt, kan vergelijkenderwijs blijken een specifieke manier van opvangen, erkennen, herdenken en verwerken te zijn geweest, die anders had kunnen gaan en elders ook anders ís gegaan. De laatste jaren is de wetenschappelijke aandacht voor de periode 1940- 45 verschoven van de vraag wat er toen gebeurde naar hoe we ons dat hebben herinnerd. Ook het boek van Lagrou behoort tot dit genre: the history of memory. Anders echter dan wij gewend zijn geraakt, verwijst bij Lagrou de term 'herinnering' niet naar psychologische processen of individuen. Zijn studie betreft de nationale of zelfs supranationale herinnering, de collectieve herinnering van staten en de respectieve verbrokkeling of samenhang daarvan, maar niet het persoonlijke trauma, de amnesie, nachtmerries en herbelevingen. Dat is een verademend helder gezichtspunt, in een gebied waar politiek en psychologie vaak drabbig worden vermengd. Even helder is Lagrous keuze voor de politieke geschiedenis en voor het gebruik van vooral schriftelijke bronnen: hij zag een indrukwekkende hoeveelheid archiefmateriaal (en prijst de Nederlandse openbaarheid, die verfrissend afsteekt bij België en Frankrijk waar archieven, volgens Lagrou, als ministerieel privé-bezit worden beschouwd). Lagrous bronnen zijn dus niet autobiografie of dagboeken, maar stukken van overheden, instanties en veteranen- en verzetsorganisaties.
Falen Lagrou vraagt zich af hoe drie West-Europese landen, Nederland, België en Frankrijk, zich als natie hebben hersteld van hun massieve falen in de periode '40-'45. Falen als natie, omdat het immers precies de betekenis van natiestaten was dat zij hun burgers en de parlementaire democratie zouden beschermen tegen geweld en wetteloosheid. Behalve voor taken als repatriëring, opvang en wederopbouw, stonden naties, voorzover je die zo mag personifiëren, derhalve ook voor de opgave om hun zelfrespect en politieke legitimiteit te herstellen. Uit zijn vergelijking komt Nederland wat betreft de opvang en ondersteuning van teruggekeerde joden, verzetsmensen en tewerkgestelden slecht uit de bus. Eerst zagen overlevenden hun Belgische en Franse compagnons uit de kampen vertrekken, terwijl van de Nederlandse overheid niets werd vernomen. Vervolgens viel de vaak ongeïnteresseerde ontvangst in Nederland bitter tegen na het enthousiaste onthaal in de buurlanden. En daarna werden zij geconfronteerd met de ascetische wederopbouwmentaliteit. Aan dit tekortschieten droegen diverse omstandigheden bij. Nederland was buiten de Eerste Wereldoorlog gebleven. Er was geen traditie van insignes, kransleggingen, standbeelden, banieren en busabonnementen voor veteranen. Bij ons dus ook geen veteranenorganisaties, vormen van maatschappelijk middenveld die in Frankrijk en België gedurende het interbellum een stevige vinger in de pap hadden. Evenmin was een begrippenkader voorhanden om oorlog te begrijpen en in de collectieve herinnering op te slaan. Bovendien werd Noord-Nederland vertraagd bevrijd. Terwijl zowel Frankrijk als België lang voor het einde van de oorlog vrij waren, viel de bevrijding van Noord-Nederland zelfs nog later dan die van de concentratie- en vernietigingskampen. Door de binnenlandse volksverhuizingen en de laatste oorlogswinter was de ontreddering groot en voelde meer dan elders de hele bevolking zich slachtoffer. Ook beïnvloedde het feit dat het roomse zuiden zeven maanden eerder was bevrijd dan de rest van het land, de opbouw van de organisaties die zichzelf tot representanten van het voormalig verzet benoemden. In de top van de in Brabant en Limburg begonnen Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers bijvoorbeeld zaten nogal wat voormalige leiders van de Nederlandse Unie. Communisten werden uit de nationalistisch- monarchistische GOIWN geweerd, ver voordat zij ten gevolge van de internationale politieke ontwikkelingen ook uit organisaties als de Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen werden gezet. Hoe moesten de diverse groepen die zulke verschillende soorten ellende achter de rug hadden, vervolgens harmonieus worden gereïntegreerd in de samenleving en in het nationale zelfbeeld? Joden immers deelden in 1945 meer met andere joden, politieke gevangenen meer met politieke gevangenen en tewerkgestelden meer met tewerkgestelden, dan met willekeurige andere Nederlanders, Belgen of Fransen. Hoe moest men hen ontvangen, 'indelen', screenen op goed en fout? Voor wie moesten hulp, geld of voorrang bij banen worden geregeld? En konden ook communisten en joden als nationale helden gelden?
Gesteggel Het gesteggel over wie er onder de helden en martelaren vielen en wie niet (en welke gevolgen dat had), vormt Lagrous hoofdthema. Anders dan hier, werd daarover in België en Frankrijk in het openbaar fel gedebatteerd. Het machtige gaullistische kamp vertegenwoordigde de 'exclusieve' invalshoek, die alleen slachtoffers van raciale vervolging als Vaderlandse Helden toeliet als ze in het erkende verzet hadden gezeten. Hiertegenover stond een gerespecteerde 'inclusieve' visie van het linkse antifascisme, waarin ieder slachtoffer van het nazisme als strijder tegen dat nazisme werd beschouwd. In Nederland was die 'inclusieve' visie verdacht, want communistisch. De joodse overlevenden kregen geen toegang tot de uitkeringen van de Wet Buitengewoon Pensioen (1947), die alleen was bestemd voor verzetsdeelnemers en hun nabestaanden. Een instituut voor onderlinge steun voor ex-gevangenen en gedeporteerden, zoals Frankrijk kende, heeft hier nooit bestaan. De WBP werd ondergebracht bij de paternalistische Stichting 1940-1945, die behalve uitvoerder ook controleur was van het verzetsverleden en de levensstijl van de begunstigden, maar nadrukkelijk geen centrum van en voor oorlogsslachtoffers. De 'inclusieve' definitie werd bijna alleen gepraktiseerd in de communistische mantelorganisatie Verenigd Verzet, die alle leden van de antifascistische 'familie' verwelkomde, van statenloze oud-Spanje- strijders tot vervolgde joden. Maar met Verenigd Verzet, opgericht in 1949, zijn we al in de Koude Oorlog aangeland, die in Nederland temperaturen onder nul bereikte. Dat had pijnlijke bijwerkingen. Zo werd het uit het Oostblok afkomstige initiatief voor een Auschwitzmonument midden jaren zestig wel door de Franse en Belgische maar niet door de Nederlandse regering gesteund, en verboden KVP-premiers als De Quay overheidsvertegenwoordigers om de Nederlandse Auschwitzherdenking bij te wonen. Die werd, ondanks BVD-rapportages dat veel van de aanwezigen geen communist waren, afgedaan als propaganda. De naties die gefaald hadden in de bescherming van hun burgers, heroverden hun zelfrespect door zich Het Verzet als symbool van wederopstanding toe te eigenen. Mooi laat Lagrou met de omschrijvingen 'helden van de natie' (voor Frankrijk en België) en 'een natie van helden' (voor Nederland) de diverse wijzen van die toeëigening zien. In Nederland werd een eenheidsverhaal verteld, en werd de strijd om de herinnering zoveel mogelijk aan publieke discussie onttrokken. Onderscheid naar wat de onderdanen hadden gedaan of doorgemaakt paste niet in dat verhaal. Overeenkomstig die ongenaakbare flinkheidsmoraal maar ook ingegeven door het verlangen niet in de fouten van het nazisme te vervallen, wilde de overheid geen enkele 'bijzondere groep' erkennen, geen uitzonderlijk lijden en liever ook geen uitzonderlijke moed. Ook het verzet, althans een gezaghebbend deel daarvan, zag af van medailles zowel als van regeringsdeel name, of werd erbuiten gehouden.'Dirigistisch' is een van de termen die Lagrou bezigt in verband met deze omgang van de overheid met de oorlogsherinnering. Niet alleen was in het beleid inzake - om maar iets te noemen - standbeelden elke spontaniteit en specificiteit taboe (alles moest anoniem - geen joodse monumenten; geen lijsten van gevallenen); ook de aanzetten tot 'veteranenorganisaties' en comités van kampoverlevenden ondervonden tegenwerking. Pas in de jaren zeventig, toen de Koude Oorlog wegebde, het psychologisch klimaat verzachtte en de oorlog weer op de publieke agenda verscheen, kregen de organisaties van oorlogsslachtoffers de posities die zij nu innemen. Hoewel Lagrou niet ontkomt aan een functionalistische manier van redeneren en een statelijk perspectief, getuigt zijn betoog van zo'n indrukwekkende kennis dat de lezer die bezwaren gemakkelijk op de koop toe neemt. Een ander punt dat overdenking vereist, is het 'antifascisme'. Hoewel Lagrou nergens verhult dat communistische hardliners de oorlogsherinnering misbruikten, kan zijn boek worden gelezen als een poging tot rehabilitatie van de 'antifascistische' inclusiviteit: al werd hun specifieke lijden dan ook ondergebracht onder de antikapitalistische strijd, dr konden de joodse vervolgden tenminste terecht. Elders niet. The Legacy of Nazi Occupation is door zijn abstractieniveau en compacte, zelfbewuste analyse geen toegankelijk boek voor lezers die op zoek zijn naar persoonlijke herkenning. Wel is het verplichte literatuur voor wie zich historisch of politiek interesseert voor de naoorlogse omgang met jodenmoord en bezetting, terugkeer en herstel.
|
NRC Webpagina's 11 FEBRUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |