|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Y.B.: Comme il a dit lui. J.C. Lattès,
192 blz. 44,551
Anouar Benmalek: De gescheiden geliefden. Vert. Frans van Woerden. Meulenhoff, 335 blz. 45,00 Mohamed Benrabah, e.a.: Les violences en Algérie. Odile Jacob. 239 blz. 32,65 Rachid Boudjedra: Het leven op zijn plaats. Vert. Truus Boot. Aristos, 160 blz. 29,90 Yasmina Khadra: De lammeren Gods. Vert. Marianne Kaas. 224 blz. 39,90. Atlas. Djallal Malti: La nouvelle guerre d'Algérie. La découverte. 126 blz. 21,65 Leïla Marouane: Het meisje uit de Kasba. Vert. Jossy Hartmans & Eveline Renes. Element, 188 blz. 29,50 Boualem Sansa: Le serment des barbares. Gallimard. 396 blz. 58,50 De urgentie van de Algerijnse literatuur De Barbarij
In een van zijn provocerende kronieken in het Algerijnse dagblad El Watan, bedankte de jonge journalist Y.B. op een cynische manier de GIA, de gewapende islamitische strijdende groepen die partij zijn in de oorlog in Algerije: 'Hartelijk dank, GIA. Dankzij u zijn de Algerijnse journalisten en schrijvers beroemd geworden.' Dat wil zeggen, hun dood heeft hen beroemd gemaakt. Sinds het begin van de burgeroorlog in 1992 werden er ongeveer vijfenzeventig journalisten vermoord. Veel intellectuelen trof hetzelfde lot en een groot deel van de schrijvers leeft inmiddels in ballingschap. 'Algerijn zijn is al een gevaarlijk vak', schreef Y.B. in de inleiding van zijn inmiddels gebundelde kronieken Comme il a dit lui (1999) 'maar Algerijns journalist zijn is een tautologie voor vroeg sterven. Als we de keus hadden waren we ook liever hotdogverkoper in Sri Lanka of dolfijnentemmer in de Kalahari. Maar goed, misschien zal de geschiedenis zich die paar pennenlikkers herinneren, die zonder vangnet boven het Algerijnse massagraf balanceren, en die ervan getuigen dat de islamistes doden en plunderen, dat de machthebbers stelen en bedriegen en dat de burgers sterven om nooit meer op te staan.'Getuigen - dat lijkt het eerste doel van de dertigjarige Y.B. De journalist behoort, zoals hij zelf zegt, tot de 'génération massacre et Coca-Cola', wier toekomstperspectief gereduceerd was tot de keuze tussen 'flic ou terroriste'. Zijn felle columns in El Watan ondertekende hij voorzichtigheidshalve alleen met zijn initialen. Vijf maanden becommentarieerde Y.B. met giftige pen de dagelijkse verkrachtingen, verdwijningen en moorden, gepleegd door de verschillende gewapende legers. Brutaal, met snijdende, zwarte humor stelde hij de corruptie en de zakkenvullerij van het regime aan de kaak. Totdat hij namen noemde van hoge militairen achter de schermen en hen opriep het Algerijnse volk serieus te nemen: 'Algerije is een land met burgers "qui vont vous manger en salade" als u doorgaat schijt aan hen te hebben.' Met het openlijk noemen van namen van hoge militairen overschreed de journalist een grens. Zijn arrestatie haalde de internationale pers - 'daar dank ik mijn leven aan', zei Y.B. later in interviews - en sinds 1998 verblijft hij in Frankrijk, waar hij, tot voor kort, alleen verborgen achter een Mickey Mouse masker aan openbare debatten durfde deel te nemen. Het dilemma waarvoor Y.B. zich geplaatst zag - vluchten of onderduiken - is een keuze die veel landgenoten vóór hem hebben moeten maken. Onlangs ging op het Internationale Filmfestival van Rotterdam de nieuwe film van zijn in Nederland wonende landgenoot Karim Traïda in première. Les diseurs de vérité (De sprekers van de waarheid), is een mooie documentaireachtige film die de innerlijke verscheurdheid en de doodsangst van een door het regime onder druk gezette hoofdredacteur indringend weergeeft. Wat hij ook doet (blijven en in een lijk veranderen of vertrekken naar een onpersoonlijk bed in een Nederlands asielzoekerscentrum) - in beide gevallen wordt hij monddood gemaakt. De verscheurdheid tussen enerzijds de liefde voor het land en anderzijds de angst voor het regime en voor de dood is een terugkerend thema in de Algerijnse literatuur van de laatste jaren. In zijn vijftiende roman, Het leven op zijn plaats, beschrijft de Algerijnse schrijver Rachid Boudjera in feite precies hoe het leven van Traïda's hoofdredacteur eruit zou hebben gezien als hij had besloten te blijven. Boudjera, die zowel in het Frans als in het Arabisch publiceert, koos ervoor in Algerije te blijven, ondanks het feit dat zijn naam in 1983 op de dodenlijst werd geplaatst. Enkele jaren later richtte hij het Algerijns Comité voor de Rechten van de Mens op. Zijn onlangs in het Nederlands vertaalde boek is een associatieve, autobiografische roman over een schrijver die door de fundamentalisten ter dood is veroordeeld. Boudjera analyseert het verschijnsel angst in al zijn facetten - lichamelijk en geestelijk. Hoe voelt het om ieder moment van de dag aan je toekomstige marteling te denken? Om alleen nog vermomd de deur uit te kunnen? Om al je zintuigen voortdurend op scherp te hebben staan? Het is voor ons, westerse lezers, gewend aan boeken over liefdesverdriet of relatieproblemen, niet bepaald dagelijkse kost. Zwart realisme is bij ons niet en vogue. Als je, in een Algerijnse roman, valt over wat te clichématige beelden, overbodige herhalingen of een warrige stijl, bekruipt je al snel het gevoel dat het eigenlijk onfatsoenlijk is literaire oordelen los te laten op zo'n inhoudelijk onverdraaglijke tekst. Bij ieder boek moet je je in feite afvragen of de auteur een literaire ambitie heeft of niet meer dan een document over de actualiteit heeft willen schrijven. Het eerste is bij Boudjera het geval, het laatste geldt voor Y.B. Terwijl romanciers de gruwelijkheden van de dagelijkse werkelijkheid in Algerije beschrijven, buigen essayisten, politicologen en historici - die grotendeels in ballingschap verblijven - zich over de vraag 'hoe het in Algerije allemaal zover heeft kunnen komen'. De afgelopen tijd verscheen er een keur aan boeken die, uit verschillende invalshoeken, de geweldsexplosie trachten te verklaren. In Les violences d'Algérie bijvoorbeeld, een bundel eerder in het tijdschrift Esprit gepubliceerde artikelen, wordt de nadruk gelegd op de lange traditie van geweld die het land kent, op de rol van de taal en van buitenlandse mogendheden die belang hebben bij goede economische relaties met het land waarvan de olierijkdom bijna onuitputtelijk lijkt. Een scherp en kritisch boek is ook La nouvelle guerre d'Algérie, geschreven door Kjallal Malti, een journalist van Reporters sans frontières. Malti schroomt niet de militaire clans binnen Algerije ervan te beschuldigen ten eigen bate een dictatuur in stand te houden. Het buitenland, en Frankrijk in het bijzonder, roept hij op - eindelijk - zijn verantwoordelijkheid te nemen. Honderddertig jaar kolonisatie en een bloedige vrijheidsstrijd hebben tot op de dag van vandaag pijnlijke littekens achtergelaten in de relatie tussen Frankrijk en Algerije. Bij iedere actuele gebeurtenis, zoals een paar weken geleden bij het Forum over de Holocaust in Stockholm, spelen oude haat- en schuldgevoelens weer op. Wie was er, tijdens de Algerijnse vrijheidsoorlog, bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de razzia in Parijs, waarbij Algerijnen in de Seine verdwenen? Opvallend genoeg blijkt uit beide genoemde boeken, dat, ondanks alles, ook na de Algerijnse onafhankelijkheid in 1962 de sterke economische en culturele banden met Frankrijk intact bleven - al werd het Frans als officiële taal vervangen door het klassieke Arabisch. Alle vormen van kunst - literatuur, toneel, film - moesten van de ene op de andere dag in de taal van de Koran worden gemaakt. Ook het onderwijs diende in die taal te worden gegeven - een klap in het gezicht van de bevolking, die grotendeels Arabisch, berbers of dialecten als het kabylisch spreekt.
Tijdens de drie decennia van het socialistische eenpartijstelsel (1962-1988) zorgde de taalverordening en de censuur ervoor dat literaire Franstalige schrijvers hun werk buiten de Algerijnse grenzen moesten publiceren - veelal in Frankrijk. In 1988 kwam het Algerijnse volk voor het eerst massaal in opstand tegen de zelfverrijking van de machthebbers en tegen de alom heersende corruptie. De opstand werd bloedig neergeslagen, maar zou uiteindelijk leiden tot de algemene verkiezingen van 1991, die werden gewonnen door het FIS (Front Islamique du Salut). Deze overwinning werd gevolgd door een staatsgreep van het oppermachtige leger, dat zijn privileges, macht en rijkdom veilig wilde stellen. Een aantal Europese landen, waaronder Frankrijk, steunde stilzwijgend het bewind - het fundamentalisme als bedreiging voor de wereldvrede. Na de staatsgreep van 1992 begonnen de aanslagen van de kant van het AIS (Armée Islamique du Salut), het GIA (Groupes Islamiques Armés) en andere intégristes - groeperingen met als gemeenschappelijk doel de jihad, de verwezenlijking van een 'république islamique' in Algerije. Vooral politieagenten, staatsveiligheidstroepen en Franstalige intellectuelen waren het doelwit van de aanslagen, waarop veel schrijvers, acteurs en dramaturgen hun vaderland verlieten. Dat er de laatste jaren, binnen de grenzen van Algerije, nauwelijks sprake is van enig cultureel of literair klimaat zal geen verbazing wekken. Boeken - over welk onderwerp dan ook - zijn onbetaalbaar en buitenlandse kranten of tijdschriften zijn er niet te krijgen. Toch heeft het nieuwe regime van President Bouteflika wel enige hoop gewekt. Voor het eerst sinds elf jaar bijvoorbeeld vond vorig najaar in Algiers weer een boekenbeurs plaats, de Foire d'Alger, die ook bezocht werd door een aantal grote Franse uitgevers. Commercieel gezien begrijpelijk, aangezien Algerije vóór 1988 Frankrijks grootste buitenlandse afzetmarkt was. Maar ook paradoxaal, als je bedenkt dat de Algerijnse literatuur voor het grootste deel in het Frans wordt geschreven en in Frankrijk wordt gepubliceerd. 'In het Frans geschreven verhalen over Arabische strottensnijders lopen lekker', sneerde een Algerijnse journaliste onlangs nog in de Libération. Feit is dat uitgevers wel brood zien in sensationele verhalen over onderdrukte vrouwen in een ver, exotisch land. Schrijfsters die consequent bouwen aan een literair oeuvre, zoals Assia Djebar en Malika Mokeddem, proberen de in Europa heersende stereotypen over de Algerijnse vrouw te doorbreken. Haar onderworpenheid, zo laten zij zien, is niet ontstaan tijdens de periode van het kolonialisme en valt ook niet alleen op het conto van de fundamentalisten te zetten. Eeuwenlang hebben inheemse familietradities de vrouw onderdrukt. Ook in Les violences en Algérie wordt betoogd dat de 'code de la famille', die alle macht aan de man toebedeelt en de vrouw monddood maakt, op een lange mediterrane traditie stoelt. Tegelijkertijd is - in bijna iedere roman - juist de vrouw de motor van verandering. Zo probeert de hoofdpersoon uit Het meisje uit de Kasba van de in Parijs wonende schrijfster en journaliste Leila Marouane, uit alle macht het traditionele lot van de vrouw te ontlopen - zij slaagt er maar gedeeltelijk in.
Wie de Algerijnse literaire productie van de laatste paar maanden doorneemt, ontkomt niet aan een week gevoel in zijn maag. Moorden, martelingen, verkrachtingen, ontvoeringen en aanslagen bepalen de intriges van de meeste romans. Literatuur als spiegel van de maatschappij, als getuigenis, als schreeuw om internationale aandacht. De schrijver als wanhopige, als verstotene, als roepende in de woestijn. Het geweld, dat door de jarenlange binnenlandse onlusten een 'gebruikelijk' verschijnsel is geworden in het dagelijks leven van de 'gewone' Algerijn, speelt in de literatuur een hoofdrol. Geweld van de kant van de islamistes, de intégristes, de ninjas, de maquis, zoals de nauwelijks uit elkaar te houden strijdende partijen worden aangeduid, maar ook van de kant van de staatsveiligheidsdienst, de services militaires. Van welke kant eigenlijk niet, vraag je je als lezer vermoeid af, als het zoveelste slachtoffer de keel wordt doorgesneden. Niemand is meer te vertrouwen. Niemand is wat hij lijkt. Dat geldt opvallend genoeg ook voor een van de, in Frankrijk, meest succesvolle schrijfsters van de laatste paar jaar, Yasmina Khadra, die behalve een policier-trilogie, ook twee romans publiceerde - en in een recent interview met Le Monde onthulde een man te zijn. De auteur, die in Algerije woont en om veiligheidsredenen zei anoniem te willen blijven, verklaarde zijn vrouwelijke pseudoniem te hebben gekozen 'uit respect voor de vrouw die als eerste in opstand durfde te komen tegen het intégrisme'. Sceptici wijzen erop dat er in de politiebureaus van Khadra wel opvallend weinig geweld wordt gebruikt en menen dat de auteur in werkelijkheid een politiek zeer machtig man moet zijn. Ieder ander zou, menen zij, reeds lang door de veiligheidsdienst ontmaskerd of onder druk gezet zijn. Feit is dat Khadra, als enige, een voorzichtige poging doet te verklaren waarom Algerijnse mannen zich tot het fundamentalisme aangetrokken zouden voelen - al neemt hij wel afstand van het moorden waar het toe leidt. In De lammeren gods schetst de auteur hoe arme, werkloze dorpsbewoners een enorme haat ontwikkelen tegenover allen die het in het dorp traditioneel voor het zeggen hebben: de politie, de burgemeester en de dorpsoudsten. Fanatieke, demagogische, jonge sjeiks zien Sodom en Gomorra in het land opduiken en wijzen in de moskee dagelijks de zondebokken aan: 'Onze intellectuelen prostitueren zich bij verderfelijke culturen, onze bestuurders gaan zich te buiten aan allerlei plunderingen, onze vrouwen trekken hun kleren uit naarmate de emancipatie voortschrijdt, en we dwalen tastenderwijs rond in het volle daglicht, verblind door de vlammen van de hel.' Met behulp van veel personages en dialogen weet Khadra aannemelijk te maken dat uit iedere ontevreden, luie donder een moordenaar kan groeien, die zonder meededogen de zwaksten uit de samenleving treft. Van het dorp blijft niets over. In feite, zo suggereert Khadra, vormen de religieuze idealen daarvoor wel de motor, maar niet de oorzaak. Die ligt in de diepgewortelde, generaties lang opgekropte wrok over armoede, sociale achterstand en koloniale onderdrukking. Wat Khadra suggereert, wordt door Anouar Benmalek in De gescheiden geliefden in een breder perspectief uitgewerkt. Benmalek, hoogleraar wiskunde aan de Universiteit van Rennes en mede-oprichter van het Algerijnse Comité tegen het martelen, gaat verder dan getuigen van hedendaags geweld. Zijn boek is een voortdurend roodkleurend fresco van Algerije vanaf het begin van de twintigste eeuw - een geschiedenisles verpakt in een hartverscheurend liefdesdrama. Wat er nu gebeurt, komt heus niet zomaar uit de lucht vallen, suggereert hij. Het drama heeft een voorgeschiedenis en die is niet louter Algerijns. Benmalek volgt dan ook drie generaties uit één familie, waarbij één van de voorouders ontsnapt aan de jodenvervolging in het vooroorlogse Zwitserland. Via het opkomende racisme in Europa, Algerije in de koloniale tijd en de moeizame periode daarna, komen Benmaleks historische draden uiteindelijk in het heden bij elkaar. Het is het tijdperk waarin een leven niets meer waard is en waarin men zelfs zijn eigen familieleden niet meer kan vertrouwen. Het verhaal dat Benmalek vertelt grijpt je naar de keel en vrijwel niemand zal in staat zijn het boek in één keer uit te lezen. Het is soms té gruwelijk, té heftig, té gewelddadig. Té dramatisch ook. Waar is de zwarte humor die, zoals in de film van Karim Traïda, de spanning doorbreekt? Waar is het geestige cynisme dat hedendaagse Marokkaanse romans zo leesbaar maakt? In plaats daarvan laat Benmalek op de laatste bladzijde van zijn boek een weeskind per dromedaris naar zojuist gevonden ouders galopperen - een symbolisch sprankje hoop op een vreedzame toekomst.
Waar Benmalek een heldhaftige poging doet om de huidige gebeurtenissen in zijn land netjes in een historische context te plaatsen, valt de in Frankrijk even succesvolle roman van Boualem Sansal het best te vergelijken met een hogedrukketel. Sansal lijkt te schrijven vanuit een immense innerlijke woede, die zich uit in een exuberante, chaotische stijl. Zijn boek is doorspekt met uit de mode geraakte woorden en half- archaïsche uitdrukkingen waarbij ook de gemiddelde Fransman een woordenboek nodig heeft. Om aan zijn boek een schijn van een intrige te geven, roept Sansal een oude inspecteur in het leven die de moord op een zwerver moet zien op te lossen. Maar waar hij het echt over wil hebben, is over de teloorgang van een dorp, de wantoestanden in een klein ziekenhuis, over scholing, corruptie en machtsmisbruik, over hoe zijn land belandde in 'une barbarie sans nom'. 'Le pays n'a plus de mémoire' - het land heeft geen herinnering, geen geschiedenis meer, schrijft Sansal. Niemand vertelt de jongeren hoe het vroeger was, hoe de mensen toen leefden, welke dromen ze hadden. Niemand legt hun uit waar het mis is gegaan. En waarom. Uitleggen, vertellen, getuigen, protesteren, om aandacht vragen - de Franstalige Algerijnse literatuur van dit moment wordt geschreven contre l'oubli, tegen het vergeten. Ieder boek heeft een politieke lading, waaraan de literaire ambitie ondergeschikt wordt gemaakt. Woede, angst en verdriet bepalen de stijl en de toon van het boek. Als er ooit par nécessité is geschreven, dan wel door de huidige generatie Algerijnse auteurs. Zoals Sheherazade uit de vertellingen van Duizend-en-één-nacht door moest gaan met verhalen vertellen, om maar niet te hoeven sterven, zo moet de Algerijnse cineast van nu doorgaan met filmen, de acteur doorgaan met spelen en de schrijver doorgaan met schrijven - ook al is het buiten de grenzen van hun land. Schrijven betekent hopen. Hoop op verandering. Hoop op internationale aandacht. Hoop op leven.
Rapports - Het Franse Boek, 1999/ 1, Littérature algérienne, uitg. Rodopi, is een tijdschrift dat drie keer per jaar verschijnt (50 per jaar). Het werk van Assia Djebar en Malika Mokeddem verschijnt in Nederland bij uitgeverij De Geus.
|
NRC Webpagina's 11 FEBRUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |