|
T I T E L : |
Sombre |
R E G I E : |
Philippe Grandrieux |
M E T : |
Marc Barbé, Elina Löwensohn, Géraldine Voillat |
In: Rialto, Amsterdam; Lantaren/Venster, Rotterdam
Wrede stijloefening
Door BIANCA STIGTER
Het wordt donker en in dat
donker is opeens een landschap te zien. Bergen bedekt met dennen,
schokkerig van onderen vastgelegd. De openingsbeelden van Sombre
zijn zo sterk en zo kaal, zo merkwaardig simpel dat ze bioscoopbezoek
weer opwindend maken.
Je zit in het donker in Amsterdam op een stoel en
tegelijkertijd zit je op de voorbank van een auto die door een
berglandschap rijdt. Je zou lang naar deze beelden kunnen kijken zonder
een verhaal te missen. Het wisselende licht, de bochten in de weg, de
beweging van de camera zorgen voor genoeg variatie. Het landschap wordt
bovendien doorsneden met beelden van gillende, opgewonden kinderen, die
ergens naar kijken. Je weet niet naar wat, en daardoor roepen ze een
beroemde foto in herinnering van de Amerikaanse nieuwsfotograaf Weegee,
die na een moord of een ongeluk vaak snel ter plekke was. Het is de foto
waarop Weegee niet het slachtoffer fotografeerde maar de mensen die
ernaar kijken. Hun opgewonden, verlekkerde gezichten roepen walging op.
Sombre wordt na deze eerste overrompelende beelden toch een film
met een verhaal. Het speelfilmdebuut van de Franse regisseur Philippe
Grandrieux gaat over een seriemoordenaar. Jean rijdt rond in de streek
Auvergne, pikt hoeren en strippers op, bekijkt op ene hotelkamer hun
vagina en wurgt ze vervolgens. Op een dag ontmoet de moordenaar twee
zusjes die hij niet meteen ombrengt. Toch vergijpt hij zich tijdens een
uitje naar een meer aan de zelfverzekerde van de twee. De andere, een
gefrustreerde maagd, weet haar te redden, maar keert zich zelf niet van
Jean af.
Het is een walgelijk verhaal dat Grandrieux vertelt, en hij probeert de
kijker in dezelfde positie te manoeuvreren als de omstanders op de foto
van Weegee. Dat lukt hem voor een deel. Een ander deel komt in opstand
tegen deze gratuite vorm van misogynie. Aan het slot van de film worden
vanuit de auto mensen die in de berm op het doorkomen van de Tour de
France wachten gefilmd, begeleid door desolate muziek van Alan Vega.
Grandrieux, die zijn idioom ontleent aan Amerikaanse experimentele
filmers als Stan Brakhage en Jonas Mekas, creëert met zijn van de
schouder genomen, vaak onscherpe en onderbelichte beelden een schoonheid
die haaks staat op zijn verhaal. In feite doet hij hetzelfde als David
Fincher in Fight Club, waarvan geweld en gevoelloosheid ook het
onderwerp is. Alleen de esthetiek is anders. Fincher is gedrenkt in de
populaire cultuur, Grandrieux komt voort uit de avant-garde. Voor beiden
lijkt geweld vooral aanleiding voor een stijloefening. De reactie op
beide films vertoont ook overeenkomsten. Ze werden door sommige als een
meesterwerk ontvangen, door anderen immoreel genoemd. Grandrieux heeft
in interviews gezegd dat we zijn film moeten opvatten als een sprookje,
als een moderne variant op Blauwbaard of Roodkapje. Waarschijnlijk is
Jean daarom een keer gekleed in een wolvenkostuum te zien en is een van
de zusjes zo ostentatief maagd.
Maar de film is eerder een illustra tie van de moderne opvatting van
kunst die voorschrijft dat schoonheid niets met inhoud te maken heeft.
In Sombre is deze opvatting uitgewerkt als een dooddoener.
|
NRC Webpagina's
17 NOVEMBER 1999
|