|
T I T E L : |
Seul contre tous. |
R E G I E : |
Gaspar
Noé. |
M E T : |
Philippe Nahon, Blandine Lenoir, Frankye Pain, Martine Audrain, Paule Abecassis, Guillaume Nicloux |
In: Rialto, Amsterdam; 't Hoogt, Utrecht; Cinemariënburg, Nijmegen.
Alleen kledingkoningin Agnès B. durfde tirade tegen de goede smaak te financieren
Helletocht van een nihilistische paardenslager
Door HANS BEEREKAMP
Ze leeft tenminste nog, denk je
aan het slot van Seul contre tous met een zucht van verlichting.
Dat een incest-scène tussen een grimmige oudere man en zijn
volwassen autistische dochter, begeleid door de canon van Pachelbel,
troost kan bieden, zegt veel over het nihilisme van de voorafgaande
negentig minuten. Iets eerder heeft de paardenslager, de eenzame held
van de film, zijn dochter in gedachten de kogel gegeven. Zonder veel
omhaal, als een routineuze handeling in het abattoir. Regisseur Gaspar
Noé had ons gewaarschuwd, met een schriftelijke vermaning over de
hele breedte van het cinemascope-beeld: 'u heeft dertig seconden om de
zaal te verlaten!'
In zijn eerste lange speelfilm borduurt de in
Argentinië geboren Noé voort op het thema en de personages
van Carne, zijn in het festivalcircuit succesvolle korte film uit
1991. In die film vermoordt een misantropische slager, zeer overtuigend
gespeeld door Philippe Nahon, een buitenlander, die hij er ten onrechte
van verdenkt zijn dochter te hebben verkracht. Aan het begin van Seul
contre tous komt hij uit de gevangenis, schopt zijn zwangere
vriendin in haarbuik en begint aan een helletocht door blauwgrijze,
afgebladderde straten en troosteloze appartementen in Lille en de
buitenwijken van Parijs. In beeld zegt Nahon niet veel, maar op de
geluidsband is hij onophoudelijk aan het woord, in een blasfemische
litanie tegen de wijven, de flikkers, de buitenlanders, de rijken, de
politici, tegen alles wat hij niet is. Noé zegt Voyage au bout
de la nuit nooit te hebben gelezen, maar de kroegwijsheden van de
slager, die de Fransen een volk van kaaseters en homo's noemt, gedijen
wel degelijk op de ooit door Céline aangelegde humuslaag van
alledaags fascisme.
Noé situeerde zijn film aan het begin van de jaren tachtig, zodat
de verbittering van de hoofdpersoon over zijn werkloosheid een
maatschappelijke verankering krijgt en de partijpolitieke
institutionalisering van dit soort burgermansrancune nog niet ter sprake
hoeft te komen. Je zou dat een beetje laf kunnen noemen, maar dat is
niet mijn hoofdbezwaar tegen Noé's film. Ook het onweersproken
blijven van verwerpelijke gedachten en daden hoeft niet tegen een film
te pleiten; het eveneens tijdens het afgelopen International
Filmfestival Rotterdam vertoonde Sombre van Philippe Grandrieux
verschafte ons ook inzicht in de gevoelens van een nihilistische sadist,
maar die man ontroerde me.
De hoofdzonde van Seul contre tous vind ik dat Noé zijn
personage van de buitenkant laat zien, als een curieus monster. Het is
een retorische film, die de politiek-correcte toeschouwer schrik wil
aanjagen, en daartoe de ene na de andere truc aanwendt. Een voorbeeld is
het gebruik van de jump-zoom, waarbij een paar beelden uit de
camerabeweging worden weggesneden, onder het geluid van een effect dat
klinkt als een pistoolschot. "Hoor eens, kijk eens", zegt dat effect:
"dit is een film als een mokerslag." Een andere truc, ontleend aan
Godard, is de projectie van betekenisvolle woorden als tussentitels:
'Moraal! Gerechtigheid!'. Aan het einde van de jaren zestig werkte die
truc als een persiflage op de reclame-esthetiek, nu betekent het zo goed
als niets meer.
Seul contre tous is een film als een pamflet, een tirade tegen
de goede smaak. Niemand in Frankrijk wilde Noé's film
subsidiëren of financieren, behalve Agnès B., de koningin
van de prt--porter, die in het project geloofde. Dat was een moedige
daad, maar ook een feit dat te denken geeft over nieuwe definities van
culturele macht en elite.
|
NRC Webpagina's
13 OKTOBER 1999
|