|
T I T E L : |
Easy Riders, Raging Bulls |
|
Films uit de jaren zeventig |
Filmmuseum, Amsterdam, t/m 5 mei dagelijks. Inl.: (020) 5891400
De megalomane jaren zeventig
Door DANA LINSSEN
'Apocalypse Next' werd Michael Cimino's historische western
Heaven's Gate (1980) meesmuilend genoemd in de Amerikaanse pers,
nadat zijn Vietnamfilm The Deer Hunter (1978) door zijn
uitgelopen draaidagen en budgetoverschrijdingen al 'Apocalypse First'
was gedoopt.
Maar ook Apocalypse Now (1979) van Francis Ford Coppola, de film die de bron vormde voor al deze woordspeligheid, was
niet het onverdeelde succes dat van de maker van The Godfather
(1972) en The Conversation (1974) verwacht mocht worden.
Spotzieke critici hadden het daarom liever over 'Apocalypse Now and
Then'.
Het is het soort taalfetisjisme waar Amerikaanse
filmjournalisten dol op zijn en dat kenmerkend is voor de sfeer in het
Hollywood van de late jaren zeventig zoals beschreven door Peter Biskind
in zijn boek Easy Riders, Raging Bulls. How the Sex-Drugs-and-Rock
'n' Roll Generation Saved Hollywood. En weer vernietigde, had hij
daaraan moeten toevoegen. De filmmakers van het 'nieuwe Hollywood', die
tussen 1969 (Easy Rider, Dennis Hopper) en 1980 (Raging
Bull, Martin Scorsese) een einde maakten aan het door sterren en
stokoude producenten gedomineerde studiosysteem, brachten een reeks
van modern-klassieke auteursfilms als Mean Streets (1973),
Taxi Driver (1976, beide Scorsese), M*A*S*H (1970) en
Nashville (1975, beide Robert Altman), The Last Picture
Show (1971, Peter Bogdanovich), The Last Detail (Hal Ashby,
1973) en Hardcore (1979, Paul Schrader) voort. Zij overleefden
slechts bij uitzondering hun eigen tot megalomane hoogtes gestegen
levensstijl en de onverbiddelijke jaren tachtig die
daaruit voortkwamen.
Gebaseerd op Biskinds boek stelde gastprogrammeur Jan Doense voor het
Filmmuseum in Amsterdam een filmprogramma samen dat een aantal van de
hoogtepunten uit deze periode verzamelt, een dertigtal klassiekers dat
nauwelijks aanbeveling behoeft.
In navolging van hun Europese collega's maakten de filmmakers van 'het
laatste gouden tijdperk van Hollywood' persoonlijke, artistiek
hoogwaardige films, hoe anders (zo stelt Biskind met spijt en
minachting) dan de grootscheepse publieksfilms die Hollywood vandaag de
dag voornamelijk voortbrengt. Hij ziet daarbij licht over het hoofd dat
juist het mislukken van groots opgezette regisseursproducties als
Heaven's Gate en Coppola's overgeproduceerde romantische komedie
One from the Heart (1982) de weg voor het huidige door
rekenmeesters gedomineerde Hollywood effende, meer in ieder geval dan
het succes van Jaws (1975, Steven Spielberg) en
Star Wars (1977, George Lucas) die Biskind aan de wieg van de
huidige blockbusters ziet staan.
Bijna dertig miljoen dollar kostte One from the Heart, nog geen
tiende van dat bedrag bracht de film op, terwijl de regisseur toch juist
om de kosten te drukken met behulp van de nieuwste videotechnieken in
een soort geIsoleerde cel de opnamen overzag en alleen door middel van
een radioverbinding met zijn medewerkers communiceerde. Het mag dan een
flop zijn, het is een gedenkwaardige flop, net als de eveneens door het
Filmmuseum vertoonde erotische update van de horrorklassieker Cat
People (1982, Paul Schrader) en Steven Spielbergs duikbotenfilm
1941 (1979). Films die om duizend redenen mislukt zijn en die om
tal van filmhistorische en sociologische redenen interessant zijn om
te zien. Maar die vooral bekeken moeten worden omdat sommige flops
filmisch zoveel meer waard, zoveel leuker, gnanter, hoopgevender en intrigerender zijn dan tal van
vergeten hits.
|
NRC Webpagina's
7 APRIL 1999
|