|
|
|
NIEUWSSELECTIE Vereniging De Friesche Elf Steden Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie |
Elke dag bruine bonen en levertraan
Door Guus van Holland en Arjen Ribbens
De jeugdige gerant van Hotel Des Indes in Den Haag heeft geen idee wie de vier bejaarde, maar nog springlevende gasten zijn. De jongeman weet niet dat in de jaren vijftig geen voetballer zo hard en zuiver kon schieten als stopperspil Cor van der Hart. Dat Jeen van den Berg de snelste man op schaatsen was in de Elfstedentocht van 1954. Dat Jan Derksen vele jaren onklopbaar was op de wielerbaan. Alleen de naam van Fanny Blankers-Koen zegt de gerant nog iets. ,,Won zij niet vier keer goud?'' Bijna een halve eeuw na hun sportieve gloriedagen treffen zij elkaar in de lobby van het Haagse etablissement. De bijeenkomst blijkt een ontmoeting van oude vrienden te zijn. Met zoenen en omhelzingen verwelkomen de sporters elkaar. Voor ze aan de lunch beginnen passeren een knieoperatie en ander lichamelijk ongemak de revue. Totdat Fanny Blankers-Koen het welletjes vindt: ,,Jongens, niet over kwalen praten.'' Aan tafel mogen ze verder praten. Eerst over hoe het allemaal begon. ,,Och, heden, dat wordt oude koek'', lacht Fanny. Ze vertelt dat ze in Hoofddorp woonde, nooit het tuinhekje open deed maar er altijd over heen sprong. Hoe ze op haar handen kon staan. Daarom mocht ze naar de gymnastiekvereniging. Ze was nog geen zes. Als het heel mooi weer was, deed ze buiten met haar vader oefeningen. Een beetje verspringen, hardlopen. Als het regende gingen ze binnen turnen. ,,Zonder op te scheppen, ik kon alles goed.'' Ze was een jaar of vijftien toen ze op koninginnedag een hardloopwedstrijd won. En op haar zeventiende deed ze voor het eerst mee met districtskampioenschappen. ,,Het wordt een eentonig verhaal, want die wedstrijd ging ook heel goed'', zegt ze verontschuldigend. ,,Zwemmen kon ik ook goed. Maar ik had toen een badmeester bij de zwemverening die zei dat ik moest kiezen welke sport ik zou gaan doen. Ik heb toen voor atletiek gekozen en ben in Amsterdam lid geworden van ADA.'' Vijf kwartier op de fiets vanuit Hoofddorp naar Amsterdam en vijf kwartier terug. Niet altijd leuk. Op de atletiekbaan bleek dat ze ,,longen als blaasbalgen'' had, door al dat zwemmen natuurlijk. ,,Mijn eerste spikes waren krijgertjes, maat 46. Ik heb ze aangetrokken, maar wel met enorme plukken watten voorin. Toen ik won, werd er gezegd: 'Het is oneerlijk, je spikes waren al door de finish en jij zelf nog niet'. Toen mijn vader zag dat ik op die veel te grote schoenen kon winnen, kreeg ik nieuwe spikes. Ik ben daarna 800 meters gaan lopen en brak zelfs het nationaal record. In het begin was het me nergens anders om te doen. Ik wilde altijd winnen.'' Cor van der Hart begon op straat te voetballen. Waar anders? Op zijn tiende werd hij net als zijn vader en diens broers lid van Fokke, in Amsterdam, daar waar het nu Overamstel heet. Dat heeft één jaar geduurd. Want een scout van Ajax, Theo Schetters, nodigde Cor uit voor een proefwedstrijd. Op een woensdagmiddag moest hij samen met 300 andere jongetjes een wedstrijdje spelen. Uiteindelijk werden er twee uitgehaald: Rinus Michels en Cor van der Hart. ,,Als zeventigjarige is dat toch wel typisch, als je daarop terugkijkt'', zegt Cor met gepaste trots. ,,Wij zijn toch min of meer geslaagd.'' Als 17-jarige kwam hij ook in het eerste van Ajax. In 1947 werd hij meteen kampioen van Nederland. Tot zijn 22ste bleef hij, toen is hij naar Frankrijk gegaan. Mooie herinneringen. ,,Nou ja, tegen Heerenveen met 5-1 voorstaan en met 6-5 verliezen.'' Jeen van den Berg beleeft weer plezier aan de zege van zijn club Heerenveen op Ajax. Maar hoe zat dat met schaatsen? ,,Ach, ik kon helemaal niet schaatsen. Ik was een doordouwer. Ik had ook de spullen niet. Ik kwam uit een arbeidersgezin.'' Op zijn tiende kreeg hij nieuwe schaatsen. Veel te groot. Op school werd hij ermee gepest: 'Jeen, kunnen we met je meeliften?' Zoveel ruimte had hij achter over. De hakleren waren veel te lang. ,,Ik had eigenlijk de eerste klapschaatsen, want mijn voeten schoten steeds uit mijn schaatsen. Maar ik had wel een voordeel. Ik woonde midden in het watergebied. Ik had Ausdauer. Ik woonde ver van school vandaan en schaatste naar school. Zodra er maar even ijs lag, stond ik op schaatsen.'' Zijn eerste Elfstedentocht reed Jeen in 1947. Jan Derksen fietste als jongetje elke dag zo'n vijf kilometer naar school en terug. Hij woonde in De Lutte bij Oldenzaal. Die tochten leidden tot wedstrijdjes. En Jan won altijd. Zijn vader beloofde hem een racefiets als hij voor zijn examen slaagde. ,,Een fiets met dikke stalen wielen, meer kon mijn vader zich niet permitteren.'' Het gezin verhuisde naar Heiloo. Daar reed Jan als vijftienjarige zijn eerste wedstrijdjes op een grasbaan. In Alkmaar ging hij naar de wielerbaan om te kijken naar grote namen. ,,Omdat ik op de grasbaan veel won, kreeg ik mijn eerste baanfiets. Tachtig gulden, in 1940. Samen met Jan Pronk, die later nog wereldkampioen is geworden achter de grote motoren, won ik al als 15-jarige in Alkmaar een koppelwedstrijd waar grote namen aan meededen.'' En wielrennen op de weg? ,,Op de weg ging ik alleen trainen. Eén keer, in 1941, heb ik meegedaan aan het Nederlands kampioenschap op de weg. Arie van Vliet, ook een sprinter had zich ingeschreven. Hij daagde me uit. Voor een sprinter was 175 kilometer een heel eind. Ik werd vierde en als Schulte niet een combine in elkaar had gestoken, had ik gewonnen.'' Derksen wijdt uit over Olympische Spelen in 1940 die niet doorgingen. ,,Daar had ik als wereldkampioen bij de amateurs twee gouden medailles kunnen winnen. Dat is een domper in mijn carrière geweest.'' In 1938 had hij alles al gewonnen: Nederlandse titel, wereldtitel en nog veel meer. Toen de Spelen niet doorgingen, besloot hij prof te worden. ,,Wij hadden veel wedstrijden. Ik had in de oorlog een vergunning waarmee ik tot eind 1942 overal kon rijden. Zelfs in de hongerwinter.'' Zou u nu op dezelfde manier de top hebben kunnen bereiken? Derksen: ,,In onze tijd trainden wij niet met gewichten. Geen krachttraining, was niet goed voor de souplesse. Wat Guus Schilling, onze trainer, zei was wet. Daarom waren Arie van Vliet en ik geen echte sprinters, ook al wonnen wij wereldtitels. Kijk naar die sprinters van nu, naar die dikke benen. Arie en ik konden ook lange afstanden rijden. Dat kan een echte sprinter niet. Ik trainde elke dag op de baan. Die strijd tussen Arie en mij was enorm. Daardoor hebben we het zolang volgehouden. In 1957 reden we nog de finale van het wereldkampioenschap. Samen waren we tachtig jaar.'' Blankers-Koen: ,,Ik trainde lang niet elke dag. In de zomer twee keer per week en in de winter één uurtje gymnastiek per week. In de winter werd de atletiekbaan ondergespoten, zodat er geschaatst kon worden. We hadden een hele lange wintertijd. In de zomer trainden we ook niet zoveel. Toen ik eens op een bijeenkomst van oud- kampioenen vertelde wat ik voor mijn medailles had gedaan, konden de mensen me niet geloven. Daar zaten allemaal atleten die heel serieus trainden. Die konden niet geloven dat ik tijdens het Europees kampioenschap in Oslo ook nog mijn dochter voedde, dat vonden ze prachtverhalen. Mijn dochtertje ging in een reiswieg mee naar wedstrijden. In de kleedkamer verschoonde ik ook de luiers. Ik maar sjouwen met dat kind. Dat had ik me nooit kunnen permitteren als ik tien keer in de week had moeten trainen. Als atletes nu een kind krijgen gaan ze er een seizoen uit.'' Van der Hart: ,,Ik kan me goed herinneren dat ik dagelijks bezig was met een bal. Er zat geen garagedeur meer onder het huis, omdat we er tegenaan stonden te lellen. Toen kon je nog op straat voetballen. Uren waren we bezig. Ik denk dat het voor jongetjes van tien tegenwoordig veel moeilijker is om zich helemaal op het voetbal te concentreren.'' En het geld? Van der Hart: ,,Ik heb nooit een baas gehad. Ik heb me altijd afgezet tegen werken en met sport mijn geld verdiend. Ik ben naar de ambachtsschool geschopt om mijn diploma te halen. Maar ik was finaal tegen werken voor een baas. Ik heb altijd gedacht, hoe kom ik daar onderuit? En toen ben ik gaan voetballen. Ik spijbelde van school om te trainen. Als jongen stond ik vrijdagmiddag met kerels uit het eerste elftal van Ajax op het veld.'' Van den Berg: ,,Maar hoe verdiende je dan de kost, Cor?'' Van der Hart: ,,Ajax was altijd afdelingskampioen. Dat betekende dat we zes thuiswedstrijden om het kampioenschap van Nederland moesten spelen. Die waren altijd uitverkocht. En dan kreeg je de koopman Van der Hart. Een passepartout voor die zes wedstrijden kostte vijftien gulden. Dan zei ik tegen de penningmeester dat ik vijfentwintig van die passepartouts moest hebben. Die kreeg ik niet. Dan ging ik schermen: 'Je wilt toch dat ik speel zondag?' En dan kreeg ik een aantal kaarten dat ik aan vrienden van Ajax kon verkopen voor een tientje of vijfentwintig gulden. Had ik weer voor weken brood op de plank. Ik was eigenlijk al prof voordat ik echt prof was.'' Derksen: ,,Na de Ulo heb ik nooit iets anders gedaan dan fietsen. Daarmee verdiende ik veel meer dan mijn leeftijdsgenoten. Ik heb nog een boekje waarin ik als beginnend wielrenner noteerde wat ik met fietsen verdiende. Flessen ranja, leverworsten, lamsbouten, ik weet niet wat allemaal. En ook geld. ,,In Alkmaar op de wielerbaan waren voor de oorlog drukbezochte wedstrijden. Daar werd negen cent entree geheven, want over tien cent moest belasting betaald worden. De eerste prijs bij de koppelwedstrijd was 2 gulden 75, die moest ik delen met mijn maat Pronk. Ik ging steeds meer verdienen. Ook als amateur. Wanneer ik in 1938 naar Kopenhagen ging voor een wedstrijd hield ik daar twee-, driehonderd gulden aan over.'' Van der Hart: ,,Goh Fanny, vertel eens wat jij verdiende.'' Blankers-Koen: ,,Ja, die is leuk. In Finland had ik eens zilveren kandelaars gewonnen. Die moest ik bij thuiskomst op Schiphol afgeven, want die kandelaars waren meer dan honderd gulden waard. Wat ze tegenwoordig krijgen is ongelooflijk. Die bedragen zijn zo hoog, ik kan ze niet eens uitspreken. Maar die sporters van tegenwoordig benijd ik helemaal niet. Er is zoveel haat en nijd. Wij hadden echte sport.'' Van den Berg: ,,Als schaatser mocht je geen geld verdienen. Met Jeen Wester had ik eens reisgeld aangenomen voor een wedstrijd. We werden gediskwalificeerd. Op een bijeenkomst in Amsterdam van de Club van Honderdvierenveertig, een groep sportvrienden waarvan Jan en Fanny ook lid zijn, moest ik al vroeg weg om de laatste trein naar Friesland te halen. Toen zei ingenieur Otten, de schoonzoon van de oude Frits Philips: 'Doe maar rustig aan, ik laat je wel even thuisbrengen.' Als eenvoudige jongen zat ik met grote ogen te kijken en dacht 'Kan dat wel allemaal?'. En toen zei Otten: 'Nou Jeen, vertel eens, wat ben jij daar nu beter van geworden van die Elfstedentocht?' Dat heb ik hem verteld. Ik kreeg een fles Bols jenever en een infrarode lamp, tegen spierpijn. 'Jeen', zei meneer Otten toen, 'ik beloof jou dat als die lamp stukgaat je van mij een nieuwe krijgt'.'' Van den Berg zat vijf jaar in de Nederlandse schaatskernploeg. ,,Als ik naar het buitenland ging, stond mijn loon als onderwijzer stil. Van de schaatsbond kreeg ik één gulden zakgeld per dag. Toen ik de Elfstedentocht won werd er nog veertien dagen over nagepraat. Nu stoppen bij de kaasmakerij van Evert van Benthem nog bussen met vrouwen. Dacht je dat er vroeger een bus met vrouwen in Ny Beets door de Nawynstraat is gereden om te kijken waar Jeen van den Berg woonde?'' Was er doping?
Blankers-Koen: ,,Er waren atleten die doping gebruikten, maar ik wist niet eens wat het was. In Londen, bij de Spelen van 1948, moest ik menstrueren en had ik pijn in mijn buik. Ik kreeg een half aspirientje van de dokter. In Helsinki vier jaar later precies hetzelfde. Tegenwoordig krijg je pillen en wordt je cyclus verschoven.'' Derksen: ,,Geld is in de sport zo belangrijk geworden, dat doping nooit meer verdwijnt. Sporters zullen blijven zoeken naar middelen om hun prestaties te verhogen. Het gaat om miljoenen. Koste wat het kost moet gewonnen worden. Het begint al met de voeding.'' Blankers-Koen: ,,Ik moest iedere avond bruine bonen eten en een slok levertraan slikken.'' Van der Hart: ,,Wij aten paardenbiefstuk.'' Van den Berg: ,,Schaatsen was tot voor kort een cleane sport. Maar we gaan dezelfde kant op als bij het wielrennen. Sponsors van schaatsploegen hebben begeleiders in dienst. Van hen worden resultaten geëist, anders worden ze gewipt. Die begeleiders dwingen de schaatsers tot doping. Dat gebeurt nu, dat heb ik deze winter voor het eerst gehoord. Als er één gebruikt, moeten de anderen ook.'' Derksen: ,,In 1939 bij de finale van het wereldkampioenschap kwam Guus Schilling naar me toe met een glas sherrybrandy. Dat heb ik opgedronken. Maar zonder dat glas had ik ook wel gewonnen. Arie van Vliet gebruikte suikerklontjes met cola. Ik was een mannetje van zwarte koffie. Bij Zesdaagsen sliep ik zes dagen en zes nachten niet.'' Van der Hart: ,,Ik moest in 1956 tegen België spelen. Een week voor die wedstrijd kreeg ik een schop tegen mijn knie. Tegen bondscoach Max Merkel heb ik toen gezegd: ik kan niet spelen. Hij wilde me er toch bij hebben. Op zaterdagmiddag kon ik nog steeds niet lopen. Zei de dokter tegen me: 'wij gaan met z'n tweeën morgen een uur eerder naar het stadion'. In de kleedkamer vroeg hij of ik een kopje koffie wilde. Twee uur voor de wedstrijd. Ik kleedde me om, ging het veld op en probeerde heel voorzichtig een balletje te trappen met die zere knie. Krijg nou de pest, ik voelde niks. Ik ging steeds harder trappen, boem, boem! Niks aan de hand, niks gevoeld. We wonnen die wedstrijd met 1-0 en de kranten schreven België-Van der Hart 0-1. Zo goed had ik gevoetbald.'' Van der Hart: ,,Ik houd enorm van wielrennen. Van de Tour de France smul ik. Wat een inspanningen leveren die kerels. Maar ik kan me niet voorstellen dat ze dat allemaal op een biefstukkie doen.'' Derksen: ,,De jongens die de Tour rijden zijn lichamelijk voorbereid. Met alle middelen, legaal, net niet verboden. Maar waarom mag zanger Herman Brood stijf staan van de drugs en een wielrenner niet? Volgens mij is EPO ook niet zo gevaarlijk als het onder doktersbegeleiding wordt gebruikt. Het is een middel dat veel zieken ook voorgeschreven krijgen.'' Andere tijden, andere gewoonten. Daarover zijn de vier het eens. ,,Maar we hebben in een verkeerde tijd geleefd. We hadden allemaal miljonair kunnen zijn'', beseft Van der Hart. Sporten kinderen nu met het idee dat ze er rijk van kunnen worden? Van den Berg: ,,Kinderen niet. Misschien wel de ouders die hun kinderen iedere dag bij de tennisschool afleveren. Het geld in de sport is een beroerde bijzaak. Ik zit bij schaatswedstrijden in Thialf in de wedstrijdjury. Rintje Ritsma krijgt tonnen. De mensen die het mogelijk maken dat hij zijn wedstrijden rijdt, krijgen niks. Maar die schaatsjongens hebben een grote waffel.'' Van der Hart: ,,In het voetbal is het ook scheef. De eerste de beste buitenlander in de eerste divisie verdient 4,5 ton. Nederlanders breken nauwelijks door. De jeugdopleidingen functioneren niet. Kijk naar Ajax.'' Sporters zijn sekssymbolen die naakt poseren voor blootbladen. Van der Hart: ,,Katarina Witt in Playboy uit de kleren? Ik kan er heel goed tegen hoor.'' Blankers-Koen: ,,Ik zie atletes sporten in een bikini. Belachelijk. Hoogspringsters moeten steeds die kleine broekies uit hun naad halen. Als ze een behoorlijk pakkie aantrekken, zouden ze veel hoger springen.'' Van den Berg: ,,Fanny, kan je je nog die drukte herinneren over het broekje van Sjoukje Dijkstra? Dat kon je een beetje zien, onder haar rokje.'' Derksen: ,,De commercie bederft veel van de echte sport. Door al dat geld gaan ze de sport vergeten. Het gaat ten koste van de prestaties.'' Van den Berg: ,,Met reclame verdienen sporters meer dan met sport.'' Blankers-Koen: ,,Veel sporters van nu zijn over het paard getild. Als ze ergens voor gevraagd worden, hoor je dat ze niet genoeg krijgen. Iedere maand doe ik mee in de loterij. Wat ik zou doen als ik een miljoen won? Het aan mijn kinderen geven, en jullie kunnen ook wat krijgen. Ikzelf hoef niks, wat moet je met geld als je tachtig bent.'' Van den Berg: ,,Mijn adres krijg je niet Fanny, ik hoef ook niks.'' Kreeg u commerciële aanbiedingen? Blankers-Koen: ,,Van Playboy, bedoel je? Daar ben ik toch geen type voor?'' Van den Berg: ,,Dat lag vroeger anders. Fanny werd overal gefotografeerd en die foto's werden zonder toestemming voor van alles gebruikt. Als je nu Rintje Ritsma wilt hebben, moet je dokken.'' Blankers-Koen: ,,Twee jaar geleden heb ik reclame gemaakt voor pilletjes. Pilletjes die maakten dat je niet ouder werd. (Van der Hart: ,,Die hebben wel geholpen, Fanny''). Daar heb ik een paar centjes voor gehad, da's waar. Voor de foto's moest ik een dag naar Groningen, eindeloos achter een vrachtwagen lopen waar de fotograaf op zat. Op het laatst liet ik me achterover vallen, zo moe was ik.'' Derksen: ,,De tijden zijn echt veranderd. In onze tijd had een aanbeveling van een sportman geen enkele waarde. Neem Abe Lenstra, een supervoetballer, die heeft in zijn leven nooit een cent verdiend.'' Van den Berg: ,,Abe was de beste betaalde amateur van Nederland.'' Van der Hart: ,,Mijn hart bloedde toen ik op mijn 22ste bij Ajax wegging. Maar ik kreeg in Frankrijk in Lille 25.000 gulden handgeld geboden, plus een enorm salaris. Let wel, in 1950! Dat was vreselijk veel geld. Maar omdat ik geen begeleiding had, ging het na twee jaar mis. Mijn contract liep af, maar er kwamen geen contractbesprekingen. Twee jaar werd vier jaar. En toen werd ik kwaad en klopte ik weer aan voor geld. Was er niet, zeiden ze. Toen ben ik teruggegaan. In Nederland was net het betaald voetbal begonnen.'' Was er vroeger meer belangstelling voor sport en nu meer voor sporters? Blankers-Koen: ,,Dat is de tijd.'' Derksen: ,,Wat is tennis niet geworden dankzij Björn Borg. Dat was de man die het grote geld ging verdienen. En dankzij hem zijn er zoveel kleine jongetjes gaan tennissen. Zo'n grote naam heeft zoveel waarde. Dat steekt zoveel mensen aan. Het publiek heeft behoefte aan grote namen.'' Idolen dus. Wie was de beste sportman of -vrouw van de eeuw? Blankers-Koen: ,,Jesse Owens was mijn idool. In 1936 werd ik als hoogspringer opgesteld in de nationale ploeg die in Berlijn deelnam aan de Olympische Spelen. Daar zag ik Owens vier medailles winnen.'' Van der Hart: ,,Ik heb vijfmaal met Fortuna '54 gespeeld tegen Di Stefano. Die heeft zo'n indruk op mij gemaakt. Je had Puskas, Hidegkuti, fantastisch. Maar Di Stefano was onnavolgbaar.'' Derksen: ,,Rik van Steenbergen. Een geweldenaar op de baan en op de weg is hij ook een paar keer wereldkampioen geworden. Door zijn lichaamsgewicht kon hij alleen in de bergen moeilijk vooruit. Van Steenbergen was groot. Groter dan Coppi, om wie zo'n mythe is gesponnen.'' Van den Berg, met een grote glimlach: ,,Ik hoef niet lang te denken. Mijn sportvrouw van de eeuw is zo hartstikke gewoon gebleven. Dat ik 'Fanny' tegen haar mag zeggen, en dat zij mij 'Jeen' noemt, dat is zo mooi.'' Blankers-Koen: ,,Nou zeg, vroeger noemde ik je altijd Jeentje. Maar je bent zo gegroeid dat ik je nu Jeen noem.'' Van den Berg: ,,Het is niet de prestatie alleen, die het hem doet. De mens die er achter zit, is veel belangrijker. Daarom zeg ik: Fanny. Neem Ellen van Langen. Die wil elke week in de krant. Daar word ik kotsmisselijk van. Ik ontmoette haar een keer op een receptie: ze zag me niet staan.'' Van der Hart: ,,Dat komt omdat ze je niet kent, Jeen.''
|
NRC Webpagina's
2 JANUARI 1999
|
Bovenkant pagina |