|
T I T E L : |
Retrospectief op het werk van Shohei Imamura |
In: Nederlands Filmmuseum, Amsterdam, tot en met 22 juli. Inl.: (020) 5891 400.
Retrospectief op het werk van de Japanse filmregisseur Shohei Imamura
Het verband tussen onderlijf en onderkant
Door HANS BEEREKAMP
De hoogste filmonderscheiding (niet de Oscar, maar de Gouden Palm van
Cannes) twee keer winnen, dat is slechts vier regisseurs gelukt. Een van hen is de Japanner Shohei Imamura, in 1983 voor De ballade van
Narayama/Narayama bushiko en in 1997 voor Unagi/The Eel.
Al in 1980 wijdde het International Filmfestival Rotterdam een retrospectief aan
Imamura, zodat dankzij zijn Europese promotor Huub Bals dat curieuze en
consistente oeuvre in Nederland niet helemaal onbekend is gebleven,
zoals in veel andere westerse landen. Voorafgaand aan de première van wat hij zelf als zijn laatste film beschouwt, Kanzo sensei/Dr.
Akagi, vertoont het Nederlands Filmmuseum zeventien van zijn achttien
speelfilms, maar ook de door hem geproduceerde documentaire The
Emperor's Naked Army Marches On/Yuki yukite shingun van regisseur Kazuo
Hara. Hara is ook de samensteller van de top-10 van het komende
International Documentary Filmfestival Amsterdam.
Lang voordat het fenomeen fake-documentaire in de mode kwam en voordat
een aantal Iraanse filmers onder aanvoering van Abbas Kiarostami
verwarring stichtten over de grens tussen fictiefilm en documentaire,
zette Imamura al vraagtekens bij waarheid en werkelijkheid in film. A
Man Vanishes/Ningen johatsu (1965), schijnbaar een documentaire, eindigt met een verbluffende scène, waarin een ruzie in een klein
eethuisje over de ware toedracht rond de verdwijning van de onzichtbare
hoofdpersoon plotseling onderbroken wordt door regisseur Imamura. De
camera beweegt zich naar achteren, de locatie blijkt een studiodecor,
dat omver getrokken wordt. 'Dit is een enscenering', zo lijkt de
boodschap te luiden, maar ook dat is niet helemaal waar. A Man Vanishes
is geen fake-documentaire, waarin acteurs de werkelijkheid naspelen,
maar het authentieke verslag van de zoektocht naar een spoorloos
verdwenen man, waarin ieder personage is wie hij zegt te zijn en over de werkelijkheid praat. Alleen wil Imamura, die in beeld de rol van de
interviewer 'speelt', ons ervan doordringen dat ook een documentaire het resultaat is van ingrepen van de regisseur. Het balanceren op de rand
van speelfilm en documentaire is maar een van de vele interessante
aspecten in zijn werk. Als geen ander heeft hij bijgedragen aan het
corrigeren van de naoorlogse westerse beeldvorming over Japan.
Wie aan Japanse films denkt, ziet grofweg twee soorten beelden voor
zich. Er zijn films, bij voorbeeld van Mizoguchi, Naruse en Ozu (bij wie Imamura als assistent begon tijdens de opnamen van Tokyo Story/Tokyo
monogatari, 1954), die traditionele maatschappelijke waarden
verheerlijken, waarin ingetogen vrouwen zich wegcijferen, kersenbloesems bloeien, samoeraikrijgers hun eer verdedigen en theerituelen uitgevoerd
worden. Dan zijn er de films, bijvoorbeeld van Kurosawa of Kitano, die
de harde, moderne Japanse samenleving tonen, met strikte
hiërarchieën van de yakuza of de zakenwereld, overvolle
metrotreinen en grommende gangsters. Volgens Imamura is het verschil
tussen het traditionele en het moderne Japan niet zo groot, zijn het in
feite twee kanten van dezelfde feodale medaille, die in de eigentijdse
maatschappij nog steeds domineert. Wat meestal verzwegen wordt is het
rauwe, boerse Japan, met sterke, niet-onderdanige vrouwen (Imamura noemt zijn heldinnen 'sappig'), waarin genoten wordt van seks, van eten, waar
magie nog een rol speelt en in modder en bloed de dagelijkse strijd om
te overleven gevoerd wordt. Op een uitzondering na (Nishi Ginza
Station/Nishi Ginza eki-mae, een vroege opdrachtfilm uit 1958) spelen
alle films van Imamura zich ver van de grote steden af, soms zelfs op
afgelegen eilanden, waar het prefeodale Japan nog aan te treffen valt.
Zelf is Imamura (Tokyo, 15 september 1926) afkomstig uit de stedelijke
middenklasse. Zijn vader, aan wie Dr. Akagi is opgedragen, was een arts.
Voor Imamura, die zich als geen andere Japanse regisseur nog steeds
hevig afzet tegen het keizerlijk-militaristische verleden, was de Tweede Wereldoorlog vooral een periode die hem in zijn individuele vrijheid
belemmerde. Aan het einde van de jaren veertig leefde Imamura een tijdje van de zwarte handel en woonde tussen hoeren en kruimeldieven. In veel
van zijn films spelen prostituees een hoofdrol, als representanten van
een niet door maatschappelijke rolpatronen gecorrumpeerde vitaliteit.
Een van zijn beroemdste films, The Insect Woman/Nippon Konchuki (1963),
gebruikt letterlijk de metafoor van een taai insect voor de vrouwelijke
levenskracht, en dat is vleiend bedoeld.
Mannen ontberen vaak een hart in Imamura's films. Het duidelijkste
voorbeeld is de seriemoordenaar in Vengeance is Mine/Fukushu suru wa
ware ni aru (1979), schitterend gespeeld door de ook door zijn
yakuzarollen bekende acteur Ken Ogata. In deze op een authentieke casus
gebaseerde, zeer toegankelijke film gaat het niet om de psychische
verdorvenheid van de hoofdpersoon, al wordt die nauwgezet geschetst. De
man is eerder een metafoor voor de wreedheid van het officiële
Japan, die door geen vrouw te ontdooien valt.
Nieuw voor Nederland zijn in het retrospectief de vier oudste films van
Imamura uit de periode 1958-59, maar dat zijn curiosa die weinig
toevoegen aan wat bekend was. Zelf beschouwt Imamura Pigs and
Battleships/Buta to gunkan (1961), over een gangster die in varkens
handelt, als zijn eerste echte film. Als eenling, die door de grote
studio's genegeerd werd en weigerde zich aan te sluiten bij de
communistische partij, zoals veel van zijn politiek geëngageerde
collega-filmmakers wel deden, heeft Imamura veel moeite gehad zich te
handhaven. In twee periodes (1968-79 en 1989-97) maakte hij helemaal
geen speelfilms, maar documentaires of wijdde zich aan het oprichten en
leiden van een eigen filmschool in Yokohama. De mooiste typering van
zijn werk gaf Imamura eens in een interview:,,Ik ben geïnteresseerd
in het verband tussen het onderlijf en de onderkant van de
samenleving.''
|
NRC Webpagina's
1 JULI 1998
|