K U N S T
|
NIEUWSSELECTIE
|
Robert Duvall
Door HANS BEEREKAMP Als Anthony Hopkins, zoals Oliver Stone beweert, de beste filmacteur ter wereld is, dan is Robert Duvall toch minstens de beste van Amerika. Hij speelde niet Nixon, maar wel Eisenhower én Stalin, beiden in voor de televisie vervaardigde filmbiografieën. Een ster in strikte zin kun je Robert Selden Duvall (San Diego, 5 januari 1931) niet noemen, maar sinds zijn filmdebuut in To Kill a Mocking Bird (Robert Mulligan, 1962), na een reeks van bijdragen aan televisieseries, is Duvall er, vaak in bijrollen, in geslaagd een groter stempel te drukken op sommige klassieke films dan de echte vedettes. Zo is het bijna onmogelijk te denken aan Francis Ford Coppola's The Godfather (1972) en Apocalypse Now (1979) zonder het gezicht van Duvall voor de geest te halen. De beide voor een Oscar genomineerde bijrollen van respectievelijk de surfende oorlogsgek luitenant-kolonel Kilgore en de niet-Italiaanse mafia-consigliere Tom Hagen drukken in een notendop de essentie uit van de Vietnamkolder en de kille machtspolitiek van de georganiseerde misdaad. Juist door hun marginale positie wordt het mechanisme van het kwaad blootgelegd. Zijn enige Oscar won Duvall in 1983 voor de hoofdrol van een uitgerangeerde countryzanger in Bruce Beresfords Tender Mercies. Op gevorderde leeftijd specialiseert Duvall zich steeds vaker in patriarchale rollen en ook in zuidelijke personages: het lijkt wel of de 'southern gentleman' (het gezinshoofd in Rambling Rose, de paardenfokker in Something to Talk About, in zekere zin zelfs de vader van Billy Bob Thornton in Sling Blade) nog het enige Amerikaanse formaat is waarin Duvall optimaal tot zijn recht komt. Wie anders kon John Wayne aan in True Grit (1969) of overeind blijven in een biechtscène met de eerwaarde Robert De Niro (True Confessions, 1981)? Duvall was de ideale Watson tegenover Nicol Williamsons Sherlock Holmes (The Seven Percent Solution, 1976) en de hardvochtige echtgenoot van Demi Moore's Hester Prynne in The Scarlet Letter (1996). Zijn talloze vertolkingen van officieren en vaderlijke politiemannen doen bijna vergeten dat Duvall altijd een broze tederheid in zijn spel weet te leggen. De best passende 'zoon' tegenover Duvalls 'vader' is dan ook Sean Penn (in Dennis Hoppers Colors, 1988). De enige speelfilm die Duvall regisseerde was een geheel door niet-professionele acteurs gedragen portret van een moderne zigeunerfamilie (Angelo, My Love, 1983). In dat milieu van aardige dieven en zachte macho's vond de onamerikaanse nuancering in Duvalls verbeelding van goed en kwaad bij uitstek een voedingsbodem.
|
NRC Webpagina's
20 AUGUSTUS 1997
|
Bovenkant pagina |