Consument mag nog steeds niet kiezen op
kabel
Internetproviders kunnen niet
met elkaar concurreren op de kabel. Het kabinet laat de kans lopen om
dit monopolie te doorbreken, vindt Egbert Dommering.
Binnenkort behandelt de Tweede Kamer de nota van staatssecretaris Van
der Ploeg die de veelbelovende titel draagt Kabel en consument:
marktwerking en digitalisering. In die nota wordt uiteengezet dat
de toegang tot de kabel voor omroepprogramma-aanbieders door de OPTA
moet worden gereguleerd volgens principes die zijn ontleend aan de
telecommunicatie en die wij 'open network provisions' noemen: een
stelsel van regels dat objectieve en transparante toegang op gelijke
voorwaarden voor aanbieders garandeert.
Dat is mooi, maar niet nieuw want die regels past de OPTA nu ook al
toe. In de nota staat ook dat alle andere diensten niet worden
gereguleerd, maar dat de kabelexploitant zelf mag bepalen wie hij op de
kabel toelaat. In de praktijk betekent dit dat wie via de kabel het
internet op wil de diensten van de kabelaar moet afnemen (bijvoorbeeld
Chello van UPC, Wanadoo van Casema of Home van Castel) en niet bij
andere providers (bijvoorbeeld XS4all, Planet Internet of World
Online) terecht kan. Hier had de nota een nieuw perspectief kunnen
openen, maar laat zij de huidige koppelverkoop van de kabelexploitanten
ongemoeid.
De kabel heeft in Nederland een lange en treurige geschiedenis. Het is
de elektronische snelweg die maar niet effectief gebruikt kan worden.
Eerst was dat zo omdat de wetgever alleen eenrichtingverkeer van
publiek vervoer (de publieke omroep) toestond. Daarna heeft de wetgever
een ingewikkelde regeling gemaakt met basispakketten waardoor bij de
toegang tot de kabel tussen de publieke en de commerciële omroepen
werd gediscrimineerd. Het toelatingsbeleid en de prijsstelling waren
niet transparant en het is slechts onder druk van de Tweede Kamer dat
de regering vooraf gereguleerd toezicht (de OPTA) heeft ingevoerd,
waardoor er enig uitzicht bestaat dat daaraan een einde komt. En nu
door de ontwikkeling van de technologie het onderscheid tussen omroep en
andere elektronische informatie overdracht in hoog tempo vervaagt,
handhaaft de regering een kunstmatige tweedeling.
De consument is opnieuw het kind van de rekening. Bij de introductie van
concurrentie op de telefoonmarkt wordt er alles aan gedaan om de
consument die van de ene aanbieder naar de andere gaat een vrije keuze
in het dienstenpakket te laten. Als de consument besluit om het
internet niet meer op te gaan via het stopcontact van KPN omdat het te
traag (het is maar een dun koper draadje) en te duur is (hij betaalt
voor een lange internetsessie veel telefoontikken) is dat anders. De
kabel biedt breedbandige toegang tegen een vaste maandelijkse prijs,
maar dan moet de consument wel zijn contract bij zijn bestaande
internetprovider opzeggen en de dienst van de kabel afnemen. De
regering zegt dat dat niet zo erg is omdat er concurrentie is tussen
infrastructuren. Straks zal ook via het koperdraadje van KPN een
snellere toegang beschikbaar komen met de zogenaamde ADSL techniek
(een smalle langzame toegang, maar een snelle breedbandige down load-
capaciteit).
Dit is een drogredenering. Ten eerste gaat het niet om dezelfde
producten. ADSL bevindt zich nog in een experimentele fase en is nog
zeer gebruiksonvriendelijk. Het biedt niet een breedbandige toegang
vanuit de gebruiker. Steeds meer gebruikers willen niet alleen plaatjes
ontvangen, maar ook versturen. De mondige gebruiker van de toekomst is
niet alleen een 'downloader' maar ook een 'upstreamer'. Kabel en ADSL
bieden 'upstream' niet dezelfde mogelijkheden.
Bovendien gaat het bij toegang tot het internet niet alleen om het
eerste stukje, maar ook om het grote internationale stuk. De snelheid
en diversiteit van het internet is voor een belangrijk deel afhankelijk
van de interconnectie die de service providers op het internationale
deel aan de gebruiker bieden. De gebruiker die van de kabelaar de
internettoegang moet afnemen krijgt een sneltaxi naar een vliegveldje,
waar maar één luchtvaartmaatschappij vertrekt en het is
niet gezegd dat die dezelfde service verleent als de andere service
providers. En tenslotte zal de gebruiker die van stopcontact switcht
niet zo gemakkelijk weer veranderen: hij moet daar een nieuw modem voor
aanschaffen. De consument die eenmaal aan een apparaat vastzit krijg je
er niet zo snel weer vanaf en dat is dan ook precies de reden dat de
kabelaars in hun gebied op hun infrastructuur het alleenvertoningsrecht
voor internet willen hebben, al is het maar voor een paar jaar.
De regering heeft ook nog een oud industriepolitiek argument op zak: het
toelaten van een monopolie voor internettoegang op de kabel zou nodig
zijn om concurrentie op alternatieve infrastructuren te ontwikkelen.
Sterk is dat argument niet. Wij hebben gezien waartoe het beperken van
de concurrentie van het dienstenaanbod op de kabel heeft geleid. De
kabel is daardoor achterop geraakt. En dat andere aanbieders niet meer
in infrastructuur zouden investeren als de toegang tot de kabel open
is, is zeer onwaarschijnlijk. KPN heeft te veel in de upgrading van
het aansluitnet geïnvesteerd om dat niet volledig te willen
uitbaten. Andere infrastructuuraanbieders (glasvezel, wireless local
loop) zullen volgen. De concurrentie op de eindlijn naar de consument
zal alleen maar toenemen met een diversiteit van producten waaruit de
consument kan kiezen. De ervaring met de telefoonmarkt heeft echter
geleerd dat je in een beginnende markt de toegang tot de infrastructuur
moet reguleren met het soort toezicht dat nu ook voor programma-
aanbieders geldt. Dat inzicht missen wij in de kabelnota. Het is een
nieuw hoofdstuk in de lange en treurige geschiedenis van de kabel.
Egbert Dommering is hoogleraar informatierecht aan de Universiteit
van Amsterdam.
|