I
Financieel-economisch beleid en budgettair kader
1. Uitgangspunten voor het beleid
2. Fiscaal stelsel 21ste eeuw
3. Totaalbeeld
4. Beleidsintensiveringen
a. Kwaliteit onderwijs
b. Kinderopvang en naschoolse activiteiten
c. Infrastructuur
d. Milieu (joint implementation/ cleandevelopment)
e. Politie en overige justitiële keten
f. Sport
g. Cultuur
h. Specifiek werkgelegenheidsbeleid
i. Specifiek inkomensbeleid
j. Buitenlandbeleid
k. Zorg
l. Extra impuls socialeinfrastructuur (jeugdbeleid/inburgering)
m. Doorvertaling GF/PF
5. Ombuigingen
a. Doelmatigheid
b. Marktconforme prijzen
c. Decentralisatie
d. Arbeidsvoorwaarden overheid
e. Onderwijs
f. Volume Sociale Zekerheid
g. Specifieke maatregelenzorg
h. Buitenlandbeleid
i. Overige ombuigingen
j. Overige ruimtevergrotende maatregelen
6. Fiscale maatregelen
7. Mogelijk afwijkende economische ontwikkeling
8. Begrotingsbeeld 1999
Terug naar overzicht
1. Uitgangspunten voor het beleid
De uitgangssituatie voor de nieuwe kabinetsperiode is duidelijk gunstigerdan
vier jaar geleden. Het financieringstekort bedraagt ca. 1 ½% BBP
en ligt daarmee op het laagste niveau van de afgelopen kwart eeuwen ruim
beneden de plafondwaarde van 3% BBP van de EMU en halverwege opweg naar
een sluitende begroting. De banenmachine draait op volle toerenen de economische
groei ligt dit jaar op bijna 4%. Dit betekent echterniet dat voor de komende
vier jaar een economische groeiraming van gemiddeld2% als pessimistisch
moet worden gezien. Na vier jaar van gunstige internationaleconjunctuur
mag een minder gunstige ontwikkeling in de komende vier jaarniet worden
uitgesloten. Hanteren van behoedzame uitgangspunten blijftdaarom geboden,
in samenhang met afspraken over wat te doen bij een meevallendeontwikkeling.
Het financieel-sociaal-economisch beleid van het kabinet zal in het
bijzonder gericht zijn op:
Meer mensen aan de slag en een evenwichtige inkomensontwikkeling.
Voldoende ruimte voor doelmatig uitgevoerde kerntaken.
Investeren en reserveren voor de toekomst.
Een dynamische en duurzame economie.
Een betrouwbaar en voorspelbaar overheidsbeleid.
2. Fiscaal stelsel 21ste eeuw
Het huidige belastingstelsel is om een aantal redenen toe aan een herziening.Die
redenen zijn gelegen in nationale en internationale ontwikkelingen.Op basis
van de hoofdlijnen van de nota van het vorige kabinet "Belastingenin
de 21ste eeuw: een verkenning" zal per 1 januari 2001 een stelselherzieningworden
doorgevoerd die de volgende doelstellingen heeft:
verbreding en versterking van de belastinggrondslag
bevordering van de werkgelegenheiden de economische structuur; versterking
van de concurrentiekracht van Nederland
verlaging van de lastendruk op arbeid
bevordering van een duurzameeconomische ontwikkeling ("vergroening")
een evenwichtige enrechtvaardige verdeling van de belastingdruk
bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid
vereenvoudiging van het belastingstelsel.
Voor deze stelselherziening is 5 miljard vrijgemaakt. Het budgettair
beslagvan de lastenverlichting wordt beperkt tot 4,6 miljard doordat daarnaastenkele
andere maatregelen worden doorgevoerd die per saldo geld opleveren.In bijlage
1 zijn de hoofdpunten van de voorgenomen herziening opgenomen.
De ecotax en de daarbij behorende compensatie zal gefaseerd vanaf 1 januari
1999 ingevoerd worden. Mede met het oog hierop zal per die datum ook eenknip
in de eerste schijf worden gerealiseerd.
3. Totaalbeeld
Uitgaande van het behoedzame scenario van het CPB bedraagt de budgettaire
ruimtein 2002 bij ongewijzigd beleid 4¼ miljard. Additionele budgettaireruimte
ontstaat door doelmatigheidswinsten, herschikkingen en uitgavenbesparingen,
andere ruimtevergrotende maatregelen en door de macro-economische effectenvan
het nieuwe beleid (dat leidt tot hogere groei en meer werkgelegenheid).Op
basis van de CPB-berekeningen is voor dit laatste een bedrag gehanteerdvan
3¾ miljard. Rekening houdend met de macro-economische effectenvan
het nieuwe beleid bedraagt de gemiddelde groei bij behoedzame uitgangspunten
2¼% per jaar.
Tabel: Opbouw en aanwending budgettaire ruimte 1999-2002(in miljarden
1998)
Ruimte behoedzaam scenario |
4¼ |
Ombuigingen |
7¾ |
Andere ruimtevergrotende maatregelen |
1 |
Macro-economische effecten RA |
3¾
|
Totaal ruimte |
16¾ |
Aangewend voor: |
|
|
9¼ |
|
4½ |
|
2 |
|
1 |
Naast de beleidsintensiveringen van 9¼ miljard is een bedrag
voor lastenverlichting van afgerond 4,5 miljard gereserveerd. Het bedrag
beschikbaar voor tekortreductie en de wettelijk vereiste stortingen in
het AOW-fonds beloopt 2 miljard, hetgeen overeenkomt met 0,25 % BBP in
2002. Tenslotte is een uitgavenreserve opgenomen van 1 miljard, die primair
dient voor thans niet te voorziene tegenvallers in de uitgaven.
Voor de herziening van het belastingstelsel is 5 miljard gereserveerd.
Andere lastenverlichtende maatregelen zijn de voorgenomen extra fiscale
faciliteit van kinderopvang van 150 miljoen en uitbreidingvan de bestaande
scholingsfaciliteiten tot de non-profitsector van 100 miljoen. Tegenover
die lastenverlagingen staan lastenverzwarende maatregelenvan in totaal
650 miljoen. Per saldo resteert een ruimte voor lastenverlichtingvan afgerond
4½ miljard. Zie de tabel op blz. 13.
4. Beleidsintensiveringen
In lijn met het voorgaande zijn belangrijke intensiveringen overeengekomen.
De kwaliteit en de kracht van de samenleving worden bevorderd door nieuwe
middelen voor onderwijs, zorg en veiligheid. Met het oog op de toekomst
wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de samenleving in de meest
ruime zin incl. grote steden, sociale infrastructuur en (internationaal)
milieubeleid. De arbeidsdeelname van mensen met een minder gunstige arbeidsmarktpositie
wordt bevorderd door specifiek werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast worden
verbeteringen aangebracht in enkele specifieke inkomensregelingen die inhet
bijzonder van belang zijn voor mensen met lagere inkomens die met hoge
lasten kampen.
INTENSIVERINGEN (in miljoenen 1998)
1999 2000 2001 2002
a. Kwaliteit onderwijs 450 900 1350 1800 b. Kinderopvang en naschoolseactiviteiten
(incl bouwimpuls) 65 135 185 265 * (fiscaal) (25) (75) (125)(150) c. Infrastructuur
(incl. investeringen ICT en investeringen en exploitatiein verband met
rekening rijden) 875 1600 1725 2000 Waarvan gedekt uit:* FES-impuls vorig
kabinet 500 500 500 500 * Additionele voeding FES 75150 225 300 * Overig
300 950 1000 1200 d. Milieu (Joint Implementation/CleanDevelopment) waarvan:
(75) (75) (275) (375) * Joint Implementation (non-ODA)(75) (75) (75) (75)
* Clean Development (ODA) (-) (-) (200) (300) e. Politie/overigejustitiële
keten 175 350 500 750 f. Sport 10 20 35 55 g. Cultuur 1530 40 60 h. Specifiek
werkgelegenheidsbeleid 250 500 750 950 * WSW/Arbeidsomstandigheden75 150
225 300 * I/D-banen/sluitende aanpak (netto) 175 350 525 650 i.Specifiek
inkomensbeleid 175 375 550 750 * tegemoetkoming studiekosten50 125 175
250 * WVG/chronisch zieken 50 100 150 225 * bijzondere bijstand50 75 125
150 * IHS 25 75 100 125 j. Buitenlandbeleid * budget voor hulpaan Indonesië
toevoegen aan ODA [2] (78) (78) (56) (53) k. Zorg 5501100 1650 2200 l.
Extra impuls sociale infrastructuur (jeugdbeleid/ 2550 75 100 inburgering)
m. Netto doorvertaling GF/PF 75 245 275 335 TOTAALINTENSIVERINGEN 2665
5305 7135 9265
De in de tabel gepresenteerde cijfers betreffen veelal clusters van
intensiveringen met een nader te bepalenonderverdeling.
a. Kwaliteit onderwijs
Voor een verhoging van de kwaliteitvan het onderwijs is structureel
1,8 miljard beschikbaar. De intensiveringen hebben allereerst betrekking
op de verkleining van de klassen in de onderstegroepen van de basisschool.
De kleinere klassen maken meer maatwerk bij de scholing van de jongste
leerlingen mogelijk. Een goede start is een belangrijk wapen tegen onderwijsachterstanden
later. Tevens zullen kleinere klassen in de onderbouw tot een vermindering
van de werkdruk van de docentenleiden. Een deel van de gelden is bestemd
voor een structurele inbedding van de informatie- en communicatietechnologie
in het onderwijs (ICT). De initiële investeringen zijn voorzien in
het kader van de ICES. Doelstellingen zijn een betere ontsluiting van informatie
ten gunste van het onderwijsprocesen leerlingen van jongs af aan vertrouwd
maken met ICT. In het (middelbaar)beroepsonderwijs vraagt een adequate
opleiding van leerlingen om een startkwalificatie die aansluit bij de behoeften
van de arbeidsmarkt en om apparatuur die 'up to date' is. Extra investeringen
in apparatuur nemen de achterstanden weg en bieden meer ruimte om aan te
sluiten bij de vereisten van de nieuwekwalificatiestructuur van de beroeps-
en volwasseneneducatie. Een deel van de extra middelen zal worden besteed
aan verbetering van het materieel in het primair en voortgezet onderwijs.
Ten aanzien van de studiefinanciering worden enkele verbeteringen aangebracht
en een door het vorig kabinet voorgenomen aanscherping wordt ongedaan gemaakt.
b. Kinderopvang en naschoolse activiteiten
Om de arbeidsmarktparticipatie te vergroten wordt een financiële
impuls gegeven aan de kinderopvang. Deze impuls krijgt concreet vorm door
uitbreidingvan de capaciteit voor kinderopvanginstellingen. Zo wordt tegemoet
gekomenaan de toenemende vraag naar kinderopvangplaatsen. De subsidies
voor kinderopvang worden geleidelijk doch structureel verhoogd met 250
miljoen in 2002, mede ten behoeve van eenmalige uitgaven voor een bouwimpuls.
Voor uitvoeringvan de voorstellen van de commissie dagindeling komt daar
bovenop 4 x 15 miljoen beschikbaar. Daarnaast worden in de fiscale sfeer
maatregelen genomen die de drempel voor ouders kunnen verlagen, respectievelijk
werkgevers een prikkel kunnen geven om in de CAO-onderhandelingen hun medewerkerseen
faciliteit voor kinderopvang aan te bieden (150 miljoen structureel).
c. Infrastructuur
Investeren in infrastructuur, in de brede zin van het woord, vormt
de sleutel voor een duurzame versterking van de Nederlandse economie. Voor
verbetering van de infrastructuur wordt daarom veel geld vrijgemaakt. Deze
middelen zijn afkomstig uit drie financieringsbronnen.[3] Alles bijeen
genomen is de cumulatieve extra ruimte tot en met 2002 6¼ miljard,
tot en met 2010 ruim 22 miljard. In hoofdstuk IV is een budgettair overzicht
opgenomen van de investeringsambities in de ruimtelijken economische structuurversterking.
d. Milieu (joint implementation/ cleandevelopment)
De inspanningsverplichting voortvloeiend uit de Kyoto-afspraken over
het terugdringen van broeikasgassen moet zo kosteneffectief mogelijk worden
bereikt. Dit kan mede geschieden door Joint Implementation en Clean Development
waarbij reductieprojecten in transitie- en ontwikkelingslanden door Nederland
(deels) worden gefinancierd ten laste van de HGIS (non-ODA en ODA). Versterkt
door een verdere oplopende bijdrage na 2002 kan in 2010 een substantiële
beperking van de uitstoot van broeikasgas worden gehaald. Hiermee wordt
een Nederlandse bijdrage aan de beperking van broeikasgasemissie gecombineerd
met investeringen en technologie-overdracht in transitie- en ontwikkelingslanden.
Wat betreft de verdeling van non-ODA en ODA bij deze inspanning wordt uitgegaan
van een verhouding 3:5. Omdat Joint Implementation (non-ODA) sneller van
start kan gaan dan Clean Development (ODA) zal inde eerste jaren meer het
accent liggen op het eerste.
e. Politie en overige justitiële keten
Voor politie en veiligheid komt in totaal 750 miljoen extra beschikbaar.
Om de veiligheid te verbeteren zal, naast het aantrekken van enkele duizenden
agenten, ook de cellencapaciteit en de rechterlijkemacht uitgebreid moeten
worden. Om de jeugdcriminaliteit terug te dringen zullen ook op dit terrein
middelen worden uitgetrokken voor zowel de bestrijdingvan deze criminaliteit,
als ook maatregelen in de preventieve sfeer (jeugdhulpverlening).
f. Sport
Sport draagt bij aan de volksgezondheid en aan de kwaliteit van de
samenleving. De intensivering van 55 miljoen sport is bedoeld om de sportbeoefening
in alle geledingen te versterken. Sport kan een bijdrageleveren aan de
persoonlijke ontwikkeling en de maatschappelijke integratie.
g. Cultuur
Ook cultuur draagt bij aan de kwaliteit van de samenleving. De intensivering
van 60 miljoen is bedoeld voor een brede impuls van verschillende vormen
van kunstuiting en culturele voorzieningen. Bijzondere aandacht vraagt
de jeugd als doelgroep van kunst- en cultuurbeleid. Verder is in het belang
van de diversiteit en veelkleurigheid van de samenleving bijzondere aandacht
nodig voor kunst en cultuur van en voor minderheden.
h. Specifiek werkgelegenheidsbeleid
Ondanks de positieve economische ontwikkeling ende groei van de werkgelegenheid
is er nog altijd sprake van een te grote langdurige werkloosheid, die zich
voor een belangrijk deel concentreert in de laagste segmenten van de arbeidsmarkt.
Om deze langdurige werkloosheid nog effectiever te kunnen aanpakken zal
een bedrag van 950 miljoen extra worden ingezet. Dit samenhangende pakket
bestaat uit vier categorieën beleidsmaatregelen. Voor twee hiervan
- de sluitende aanpak van langdurige werkloosheid en de Instroom/Doorstroom-banen
- is in de opstelling met een netto-bedrag gewerkt: 250 miljoen voor de
sluitendeaanpak en 400 miljoen voor I/D banen, samen 650 miljoen. Overeengekomen
is dat het budgettaire beslag niet boven deze bedragen mag uitkomen. Het
kabinet zal zo spoedig mogelijk een uitwerking geven aan de sluitende aanpak.
Voor de 20.000 I/D banen komt een nettobedrag van 400 miljoen overeen met
een brutobedrag van 800 miljoen (bespaarde uitkeringen 400 miljoen). Voor
de sluitende aanpak zal door het kabinet nog een brutobedrag moeten wordenvastgesteld.
[4] Voor de sluitende aanpak van de langdurige werkloosheid,waarvan het
budget overigens nog kan worden verruimd door bijdragen uit het ESF, wordt
een samenhangend pakket maatregelen getroffen, gericht opscholing, het
verkrijgen van werkervaring en de integratie in het arbeidsproces. De regeling
Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen wordt gecontinueerd en uitgebreid,
terwijl bovendien de mogelijkheid van doorstroom naar hoger gekwalificeerde
banen (maximaal 150% WML) zal worden geopend (Instroom/Doorstroom-banen).
Voorts zal het aantal WSW-plaatsen wordt uitgebreid om meer mensen meteen
handicap de kans te bieden op een arbeidsplaats (bruto-bedrag 200 miljoen).
Voor de bevordering van betere arbeidsomstandigheden wordt een bedrag (bruto100
miljoen) uitgetrokken.
i. Specifiek inkomensbeleid
Er komt in trancheseen bedrag van 750 miljoen beschikbaar voor maatregelen
voor gerichte inkomensondersteuning. Het budget van de regeling tegemoetkoming
studiekosten wordt met structureel 250 miljoen verhoogd om de tegemoetkoming
aan ouders met een relatief laag inkomen aan te passen aan de stijgende
prijzen van boeken, leermiddelenen overige studiekosten. Een gedeelte van
het extra budget zal worden aangewend om het bereik van de regeling uit
te breiden. In de tweede plaats worden maatregelen genomen gericht op het
ondersteunen van chronisch zieken en mensen met een handicap. Hiervoor
is in totaal 225 miljoen beschikbaar.Daarmee zal vooral ruimte worden vrijgemaakt
om een groter beroep op deWVG te kunnen accomoderen. In de derde plaats
worden de beschikbare middelen voor de bijzondere bijstand met 150 miljoen
verruimd. Met de gemeenten zal in overleg worden getreden over de wijze
waarop ook in het lokale inkomensondersteuningsbeleidrekening wordt gehouden
met de kansen op de arbeidsmarkt. Ten slotte wordt voor de IHS 125 miljoen
extra uitgetrokken. Dit geld wordt gebruikt omde regeling voor 65-plussers
te verruimen.
j. Buitenlandbeleid
Besloten is om de hulp aan Indonesië (thans non-ODA) aan ODA toe
te voegen. Het ODA-budget zal daartoe worden opgehoogd. Omdat de totale
HGIS-middelen onveranderd blijven, is deze post hier tussen haakjes geplaatst.
k. Zorg
Het beleid van het kabinet is erop gericht om te investeren in een
kwalitatief goed en toereikend aanbod van zorg. In totaal loopt de beleidsintensiveringin
de zorgsector op tot 2,2 miljard in 2002. In de eerste plaats zal dit geld
worden ingezet voor het verminderen van de werkdruk, met name in de care-sector
(verpleeghuizen, verzorgingshuizen, thuiszorg). In de tweede plaats zullen
in de cure én de care-sector de wachttijden tot een aanvaardbare
lengte worden teruggebracht. Voor de cure-sector ligt hiervooreen plan
gereed dat wordt onderschreven door alle partijen in de gezondheidszorgen
de Stichting van de Arbeid. Gelijke behandeling van werkenden en niet-werkenden
blijft hierbij het uitgangspunt. Andere prioriteiten zijn: praktijkondersteuning
van huisartsen, oplossen van de goodwillproblematiek bij specialisten,versterking
van preventie (jeugdgezondheidszorg, alcohol- en tabaksbeleid) en uitbreiding
van het persoonsgebonden budget. Tenslotte zal groeiruimte ook worden benut
voor belangrijke verbeteringen als gevolg van nieuwe medische ontwikkelingen.
Bij de introductie van nieuwe behandelingen (waaronder geneesmiddelen)
tot het verzekeringspakket gelden strikte criteria terzake van therapeutische
meerwaarde en kosteneffectiviteit.
l. Extra impuls socialeinfrastructuur (jeugdbeleid/inburgering)
In de steden worden forse investeringen gedaan in de economische en
fysieke infrastructuur. Ook ter versterking van de sociale infrastructuur
zijn intensiveringen overeengekomen. In de sfeer van veiligheid, justitie
en onderwijs komen middelen beschikbaar voor aanvullende voorzieningen.
Ook de uitbreiding van de kinderopvang is te zien als een versterking van
de sociale infrastructuur, die de arbeidsparticipatievan ouders zal bevorderen.
Het versterken van het economisch elan van stad (en land) in combinatie
met het meetrekken van bevolkingsgroepen die tot nu toe achterblijven wordt
ondersteund door het specifieke werkgelegenheids-en inkomensbeleid. In
aanvulling op genoemde (nieuwe) inspanningen zullen aan gemeenten (en provincies)
middelen beschikbaar worden gesteld vooreen gerichte versterking van de
sociale infrastructuur ten behoeve vanachterstands- en risicogroepen in
de steden; in het bijzonder voor extra aansluitende voorzieningen voor
jeugdbeleid en extra budget voor inburgeringscontracten.Met de verruiming
van de GF/PF-uitkering die ook nieuwe mogelijkheden biedt kan tot een gezamenlijke
offensieve aanpak van gemeenten, provincies en Rijk worden gekomen. In
bestuurlijk overleg met steden, provincies en deVNG/IPO kunnen nadere afspraken
voor zo'n gezamenlijke aanpak worden gemaakt.
m. Doorvertaling GF/PF
Volgens de bestuursafspraken met de VNG en het IPOzijn de uitgaven
van het Gemeente- en Provinciefonds gekoppeld aan de ontwikkelingvan de
(netto gecorrigeerde) Rijksuitgaven. De regel "netto doorvertalingGF/PF"
bevat uitsluitend de gevolgen van de in het regeerakkoord opgenomen intensiveringen
en ombuigingen. Samen met de basisontwikkeling resulteert een reële
groei van de GF/PF-uitgaven met gemiddeld ruim 2% per jaar (over vier jaar
een reële toename van 2,1 miljard). Dit tegenover een reële groei
van 0,3% per jaar (over vier jaar een toename van 0,3 miljard) in de afgelopen
kabinetsperiode. Het kabinet zal met VNG/IPO nagaan of de nieuwe mogelijkheden
die de doorvertaling GF/PF biedt, (mede)ingezet kunnen worden voor sociale
infrastructuurversterking waaronderde realisatie van regionale bureaus
jeugdzorg. [5] Zie ook punt l.
5. Ombuigingen
Om de ambities op het terrein van intensiveringen, lastenverlichting
en tekortreductie te kunnen realiseren is een aanvullend pakket aan besparings-en
ombuigingsmaatregelen nodig. Bij de voorgestelde besparings- en ombuigingsmaatregelenis
ernaar gestreefd bestaande voorzieningen en de kwaliteit van de dienstverleningvan
de overheid zoveel mogelijk te ontzien. Daarom ligt het accent vooral op
een doelmatiger werkende overheid en uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid.
Voor een deel vloeien de besparingsbedragen voort uit de beleidsintensiveringen
in ondermeer zorg, arbeidsomstandigheden en de versterking van activerende
werking van de sociale zekerheid. Verder levert een voortgezette stevige
aanpak van fraude en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik
in de fiscaliteit budgettaire baten op. Daarnaast draagt een beperking
van de EU-uitgaven aan de besparingen bij.
OMBUIGINGEN (in miljoenen 1998)
1999 2000 2001 2002 a. DOELMATIGHEID 474 1117 1747 2334 1 arbeidsproductiviteitcollectieve
sector 110 220 330 450 2 volume-taakstelling departementen36 72 108 144
3 budgettering incidentele loonstijging 73 170 285 435 4vergroting doelmatigheid
departementale aankoop 62 123 185 246 5 externeadvisering 18 37 54 54 6
efficiency uitvoeringskosten uvi's en SVB 50 250400 500 7 efficiency Arbvo/SWI
25 50 75 100 8 tendering en uitbestedingverkeer en waterstaat 0 30 60 90
9 LNV 50 90 125 150 10 gevangeniswezen25 50 75 115 11 efficiency uitvoering
IHS 25 25 50 50 b. MARKTCONFORMEPRIJZEN 135 170 260 300 1 nieuw contract
gasprijs tuinders 35 70 110 1502 verkoop agrarische domeinen 100 100 150
150 c. DECENTRALISATIE 0 250375 500 1 ABW-volume 0 250 375 500 d. ARBEIDSVOORWAARDEN
OVERHEID 0 133267 400 1 Functioneel leeftijdsontslag (Defensie, Politie
en Rijk) 0 3367 100 2 Ziektekostentegemoetkomingen 0 100 200 300 e. ONDERWIJS
25 5075 100 1 Wacht- en lesgelden (gevolg van intensiveringen) 25 50 75
100f. VOLUME SOCIALE ZEKERHEID 170 335 500 665 1 Volume WAO/vangnet ZW
(keuringspraktijk/arbo)75 150 225 300 2 Volume WAO/vangnet ZW agv reductie
wachtlijsten zorg 50100 150 200 3 Volume WW 25 50 75 100 4 Vrijval ABW
en Arbeidsongeschiktheidsuitkering(WSW) 20 35 50 65 g. SPECIFIEKE MAATREGELEN
ZORG 0 15 30 45 1 verhaalsrechtAWBZ 0 15 30 45 h. BUITENLANDBELEID 569
1025 1575 2000 1 Beperking EU-uitgaven0 425 925 1300 2 verbreding begrip
internationale samenwerking (non-ODA)69 100 150 200 3 declaratie opvang
A-statushouders onder ODA (i.p.v. forfaitair)125 125 125 125 4 defensie
375 375 375 375 i. OVERIGE OMBUIGINGEN 126 431681 1308 1 versneld afschaffen
besluit woninggebonden subsidie VROM 0 060 145 2 verrekening lokatiegebonden
subsidies 0 50 50 50 3 verminderingsubsidies en kredieten EZ 40 80 95 110
4 vermindering kredieten FIN 2040 40 40 5 verhogen boeten en transacties
60 60 60 60 6 fraudeplan -2342 138 285 7 tegengaan misbruik en oneigenlijk
gebruik fiscale regelgeving0 100 150 500 8 algemene indexatie eigen bijdragen
29 59 88 118 TOTAAL1499 3526 5510 7652
Hieronder worden de verschillende uitgavenbeperkingenper categorie toegelicht.
a. Doelmatigheid:
De eisen die de samenlevingaan de overheid stelt worden steeds hoger.
Dit vraagt om een besluitvaardige overheid die efficiënt en doelgericht
werkt aan het omzetten van beleidsvoornemens in resultaten. Ter bevordering
van een doelmatig en doeltreffend overheidshandelen wordt de ontwikkeling
naar een meer transparante beleids- en bedrijfsvoering met kracht voortgezet.
Bij dit alles is gebruik van adequate en tijdige informatie over het geheel
van de collectieve uitgaven cruciaal. De brede implementatie van het resultaatgerichte
sturingsmodel zal deze kabinetsperiode verder worden bevorderd. Dit onder
meer door systematisch interdepartementale beleidsonderzoeken naar de aansturing
en bedrijfsvoering van overheidsdiensten uit te voeren. De doelmatigheid
en doeltreffendheid van overheidshandelen wordt voorts in belangrijke mate
gediend door een intensieve samenwerking tussen ministeries. Zo kunnen
door het (vanuit eenieders eigen verantwoordelijkheid) gezamenlijk opereren
naar de markt belangrijke schaal- en synergievoordelen worden bereikt.
Deze brede aanpak om de doelmatigheid te bevorderen leidt ook - zoals in
de tabel vermeld - tot omvangrijke besparingen, die hieronder nader worden
toegelicht:
1. Bij de overheid is - net als in de marktsector- sprake van
jaarlijkse stijging van de arbeidsproductiviteit. Deze productiviteitsstijging
zal jaarlijks voor 0,55 % worden afgeroomd. Bij deze korting zijn de volgende
sectoren uitgezonderd: de zorgsector, primair onderwijs, voortgezet onderwijs,
beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, alsmede defensie, politie, de
rechtelijke macht, het openbaar ministerie en het gevangeniswezen.
2. Daarnaast wordt de departementen een taakstelling op het personele
volume opgelegd van in totaal 5% in 2002 (uitgezonderd Defensie en LNV,
wegens aparte taakstellingen).
3. De vergoeding voor incidentele loonontwikkeling wordt in de zorgsector
geleidelijk verlaagd van 0,75% in 1999 naar 0,6% in 2002; voor de overige
sectoren wordt het gebudgetteerde percentage van 0,6% in 1997 en 1998 doorgetrokken
in de komende kabinetsperiode.
4. Voorts zullen de departementen hun inkoopbeleid dienen te verbeteren.
Een jaarlijkse effiency-verbetering van 1% levert ca. 250 miljoen op. Deze
taakstelling is gebaseerd op de departementale uitgaven aan aankoop van
goederen en diensten, exclusief onderhoud van grondwerken, water en wegenbouwkundige
werken; ook is Defensie wegens de aparte taakstelling uitgezonderd. Voorts
is geschoond voor dubbeltellingen vanwege een overlap met de korting voor
uitgaven aan externen. Doelmatiger inkoop bij zorginstellingen kan 300
miljoen opleveren; dit wordt ingezetter dekking van de geneesmiddelenontwikkeling.
5. De uitgaven voor externeadvisering zullen worden beperkt. Dit
gebeurt door een generieke korting van 5% per jaar (uitgezonderd automatisering)
oplopend tot 15% in 2001.
6. Het doelmatiger werken van de collectieve sector zal zich niet
beperken tot de (rijks)overheid; samenhangend met een gewenste vergroting
van de doelmatigheid bij de uitvoering van de Sociale Zekerheid zullen
de uitvoeringskosten van de uitvoeringsinstellingen in de sociale zekerheid
en van de Sociale Verzekeringsbank worden verlaagd. Ten einde deze gewenste
verlaging vande uitvoeringskosten te kunnen realiseren is wijziging van
de OSV noodzakelijk.
7. De totstandkoming van centra voor Werk en Inkomen en de hiermee
gepaard gaande veranderingen in de organisatie van scholings- en bemiddelingsactiviteiten
(inclusief meer uitbesteden) leiden tot grotere efficiency en daarmee tot
besparingen.
8. Op het beleidsterrein van Verkeer en Waterstaat zal een intensivering
van het reeds in gang gezette beleid van tenderen en aanbesteden tot een
grotere doelmatigheid en daarmee tot besparingen leiden.
9. De afname van het aantal agrariërs wordt doorvertaald naar
een verlaging van de apparaatsuitgaven van het departement van LNV en naar
de subsidies die gerelateerd zijn aan agrarische ondernemingen. Verder
zal het onderwijsdeel van de financiering van de Landbouwuniversiteit (het
bedrag per student) in overeenstemming worden gebracht met andere technische
universiteiten.Vergroting van de doelmatigheid bij het beleid en uitvoering
van natuurbeheeren landinrichting zal tot uitgavenbeperking leiden.
10. In het gevangeniswezen zullen harmonisatie van de strafvorderingseisen,
bevordering van het gebruik van alternatieve straffen en continuering van
de huidige noodmaatregelen leiden tot beperking van de uitbreiding van
celcapaciteit. Ook meer versoberingen doelmatigheidsverbeteringen in het
gevangeniswezen (bijvoorbeeld door benchmarking) leiden tot lagere uitgaven.
De opbrengst van deze lagere uitgaven bedraagt - los van de middelen voor
capaciteitsuitbreiding - ruim 115 miljoen.
11. Tenslotte zal de uitvoering van de IHS worden gestroomlijnd,waarmee
een besparing van 50 miljoen wordt gerealiseerd; deze besparing slaat onder
andere neer in een beperking van de vergoeding aan de zogenoemde "matigende
verhuurders".
b. Marktconforme prijzen:
Op een tweetalterreinen zal een grotere marktconformiteit tot extra
niet-belastingontvangstenvoor het Rijk leiden.
1. In de eerste plaats is de stellingname van deGasunie in de onderhandelingen
over de gasprijs van tuinders gericht opeen meer normaal tarief van deze
gasprijs. Dit leidt, afhankelijk van deresultaten van de onderhandelingen
tussen Gasunie en de tuinbouwsector,tot een stijging van de aardgasopbrengsten.
2. In de tweede plaats kan verkoop van agrarische domeinen tegen
marktconforme prijzen (tot nu toe golden plafondprijzen), mede dankzij
de liberalisering van het pachtbeleid,tot additionele opbrengsten van extra
verkoop van grond aan agrariërs leiden.
c. Decentralisatie:
In de huidige financiële verhouding hebben gemeenten bijna geen
financieel belang bij het aanbrengen van verbeteringen in de uitvoering
van de bijstand. Door de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven
meer bij de gemeenten en minder bij het Rijk te leggen krijgen de gemeenten
meer financieel voordeel dan wel nadeel bij de uitvoering van de bijstand.
Daardoor zullen gemeenten (de uitvoerders van de ABW) profiteren van hun
inspanningen om bijstandsgerechtigden weer naar betaald werk te geleiden.
Van deze verschuiving van de financiële verantwoordelijkheid wordt
meer doelmatigheid en minder bijstandsvolume verwacht. Bij tijdige invoering
leidt dit tot een besparing van 250 miljoen in 2000 en van 500 miljoen
in 2002.
d. Arbeidsvoorwaarden overheid:
Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van overheidspersoneel worden op
inhoudelijke merites, een tweetal maatregelen in de sfeer van de secundaire
arbeidsvoorwaarden voorgenomen.
1. In het kader van een activerend ouderenbeleid zullen deregelingen
voor functioneel leeftijdsontslag bij de politie, het rijk enbij militairen
worden versoberd.
2. De ziektekostentegemoetkomingen bijde overheid (onder andere
interim en ZVO) zijn royaler dan in de marktsector.Op dit vlak zal naar
meer marktconformiteit gestreefd worden.
e. Onderwijs:
De voorgenomen intensiveringen in het onderwijs leiden tot meer werkgelegenheiden
daarmee tot een dalend aantal wachtgelders en lagere uitgaven. (Voorts
is - vanwege de systematiek van de lesgelden, waarbij sprake is van een
koppeling aan de personele en materiële kosten in het VO en de BVE-sector-
sprake van een autonome stijging van de lesgelden.)
f. Volume Sociale Zekerheid:
1. Beperking van de instroom en vergroting van de uitstroom uit de
WAO wordt bevorderd door meer aandacht te geven aan preventief beleiden
reïntegratie (REA), de frequentie van beoordeling van arbeidsongeschiktheid,
de kwaliteitsborging met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige en
arbeidsdeskundige beoordeling en waar mogelijk het inzetten van het instrumentvan
standaardisering en vergelijking.
2. Wachtlijsten en wachttijden in de gezondheidszorg kunnen tot
langer ziekteverzuim leiden en daarmee tot hogere kosten voor ziekteverzuim
en arbeidsongeschiktheid. In het regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt
om deze wachtlijsten en wachttijden te bekorten.Als gevolg hiervan mag
een lager beroep op de ZW en WAO worden verwacht.
3. De activerende werking van de WW zal worden versterkt, mede met
het oog op het bevorderen van de arbeidsdeelname van oudere werknemers.
Onder meer door een vergroting van het financiële belang van (sector)
werkgevers, de mogelijkheid om het fictief arbeidsverleden in de WW op
termijn te vervangen door het feitelijk arbeidsverleden, een strikte uitvoering
van het sanctiebeleiden wijziging van de regeling met betrekking tot passende
arbeid voor ouderen kan een afname van het volume in de WW worden bereikt.
4. Als mensen meteen WAO of WAJONG-uitkering in dienst treden bij
een sociale werkplaats krijgen zij niet een uitkering naast hun loon. Deze
uitkering wordt verrekend met de SZW-begroting (de zogenoemde anti-cumulatiebaten).
De intensivering van de WSW leidt derhalve tot hogere ontvangsten.
g. Specifieke maatregelenzorg:
Het vorige kabinet heeft voorgesteld om verhaalsrecht in de AWBZ te introduceren.
De opbrengst van deze maatregel kan worden vergroot door de Ziekenfondsraad
een convenant met schadeverzekeraars te laten afsluiten om dit verhaalsrecht
af te kopen. Het budgettaire effect hiervan wordt nu ingeboekt.
h. Buitenlandbeleid:
1. Wat de EU betreft leiden zowel de voorbereiding van uitbreiding,
als de daadwerkelijke toetreding van nieuwe Lidstaten tot extra financiële
inspanningen. Hervormingen en vergrotingvan de doelmatigheid van het EU-beleid
voor de huidige lidstaten zijn op zichzelf, maar ook in het licht van de
toetreding, noodzakelijk. Inzet is een sobere ontwikkeling van de EU-uitgaven
voor de huidige lidstaten,overeenkomstig de recente jaren, waardoor een
besparing op de afdrachten ten opzichte van de meerjarencijfers mogelijk
wordt van 1,3 miljard. Daarnaast is de inzet om te komen tot een wijziging
van het huidige afdrachtensysteem door de introductie van een generiek
correctiemechanisme (netto-begrenzer) alsmede een verbetering van de EU-ontvangsten
door Nederland.
2. De non-ODA uitgaven uit de HGIS blijven gekoppeld aan het BNP.
Tegelijkertijd wordt echter een groter deel van de bestaande uitgaven ten
laste van dat budget gebracht. Dit betreft uitgaven voor internationale
samenwerking die in Nederland plaatsvinden, waaronder uitgaven voor internationale
organisaties en apparaatskosten van het departement van Buitenlandse Zaken.
3. Thans worden de kosten van opvang van het eerste jaar voor vluchtelingen
die een A-status krijgen op basis van bestaande internationale definities
reeds tot de ODA-uitgaven gerekend. Dit geschiedt tot nu toe forfaitair.
Voortaan zal dit, uitgaande van de bestaande definities, geschieden op
basis van realisaties. Uitgaande van de feitelijke gegevens over 1996 en
1997 is de verwachting van een extra verrekening van 125 miljoen per jaar
gerechtvaardigd.
4. Defensie heeft geen deel aan enkele genoemde uitgavenbeperkingen
in het kader van het vergroten van de doelmatigheid. Daar staat tegenoverdat
de Defensiebegroting ingaande 1999 structureel wordt verlaagd met een bedrag
van 375 miljoen.
i. Overige ombuigingen:
Tot slot zullen de volgende maatregelen tot budgettaire besparingen
leiden.
1. Het vorige kabinet heeft reeds besloten tot het afschaffen van
woninggebonden subsidies. Het is mogelijk deze afschaffing te versnellen.
Bij de berekening van de opbrengst is een kwart gereserveerd om financieel
zwakke corporaties te ontzien.
2. Doordat er (in ieder geval tot 2000) meer woningen buiten, en
minder binnen VINEX-locaties gebouwd worden dan ten tijde van het opstellen
van de contracten werd voorzien, ligt het in de rede de voor VINEX-locaties
bestemde locatiegebonden subsidies die nu niet nodig zijn geweest, terug
te laten vloeien naar het Rijk. Daarover zal bestuurlijk overleg worden
gevoerd.
3. Gelet op de verbeterde situatie van het bedrijfsleven, is enige
beperking van subsidies en kredieten die door Economische Zaken aan het
bedrijfsleven verstrekt worden, verantwoord te achten.
4. Tegen dezelfde achtergrond wordt een bedrag van 40 miljoen gekort
op bijzondere financieringskredieten (Financiën).
5. De bedragen voor gerechtelijke boeten en transactiesdie in handen
zijn van de politie en het Openbaar Ministerie zullen, ook tegen de achtergrond
van een gewenste bijdrage aan de verkeersveiligheid, ingaande 1999 met
10% worden verhoogd.
6. De maatregelen die zijn opgenomenin de in april jl. aan het parlement
aangeboden Notitie inzake fraudebestrijding (1998-2002) leiden binnen de
fiscaliteit en de sociale zekerheid tot een netto opbrengst van ca. 300
miljoen in 2002.
7. Het in de afgelopen kabinetsperiode ingezette beleid om misbruik
en oneigenlijk gebruik van fiscale regelingen tegen te gaan, wordt voortgezet.
Op een aantal gebieden zal aanpassing of reparatie van wetgeving plaatsvinden.
De belangrijkste maatregel op dit vlak is het tegengaan van zogenoemde
handel in verliescompensaties.Ook kan worden genoemd de bestrijding van
de constructie in de Motorrijtuigenbelasting waarbij de auto-eigenaar het
kenteken op naam stelt van een derde (de zogenoemde katvanger).
8. Enkele regelingen inzake eigen bijdragen van burgers voordoor
de overheid te leveren diensten zijn nog niet geïndexeerd. Het ligt
in de rede om al deze eigen bijdragen te koppelen aan de algemene prijsontwikkeling;
dit leidt tot ruim 100 miljoen besparing.
Tabel: Overigeruimtevergrotende maatregelen (in miljoenen
1998)
1999 2000 2001 2002 1.Rentevoordeel rijk door beperking
reserves DNB 250 250 250 250 2. Nog onbestedeverhoging voeding FES vorig
kabinet 500 500 500 500 3. Verhoging voedingFES met rente-opbrengst verkoop
staatsbezit e.d. 75 150 225 300 Totaal825 900 975 1050
j. Overige ruimtevergrotende maatregelen:
1. In verband met de deelneming van De Nederlandsche Bank aan het ESCB
is geconcludeerd dat met een beperkter eigen vermogen dan thans aanwezig
kan worden volstaan. De jaarlijkse rentebesparing voor de staat die daaruit
voortvloeit beloopt 250 miljoen.
2. Het vorige kabinet had reeds besloten om de voeding van het FES
te vergroten met 500 miljoen structureel. Die extra ruimte is voor 1999
en latere jaren nog niet aangewend.
3. De rentebesparing die samenhangt met Common Area-baten, de verkoop
van staatsbezit (gecorrigeerd voor dividendderving) en de opbrengst van
veilingen loopt op tot 300 miljoen in 2002.
6. Fiscalemaatregelen
De komende periode wordt ruimte gecreërd voor een pakketfiscale
maatregelen, die per saldo resulteren in een lastenverlichtingvan 4,6 miljard.
Tabel: Fiscale maatregelen, opbrengst in 2002 in miljoenen(prijzen
1998)
1. Investeringsaftrek/WBSO + 100 2. WVA (Wet verminderingafdrachten)
+ 70 3. Opbrengst rekening rijden + 400 4. Kinderopvang/scholingsactiviteiten-
250 5. Vaarbelasting + 80 6. Pakket 21ste eeuw - 5000 Totaal - 4600
Fiscalemaatregelen:
1. Door de investeringsaftrek en de WBSO een scherpere degressieve
lijn te geven wordt een budgettair voordeel gerealiseerd met ontzien van
het midden- en klein bedrijf (100 miljoen).
2. Bij de SPAK is het voltijdscriterium recent verhoogd van 32 uur
naar 36 uur. Dit is nog niet gebeurd bij andere afdrachtskortingen (WVA).
Voorgesteld wordt dit alsnog te doen (opbrengst 70 miljoen).
3. De introductie van rekening rijden leidt tot een fiscale opbrengst
van 400 miljoen in 2002.
4. De voorgestelde extra faciliteit voor kinderopvang kost 150 miljoen
en de uitbreiding van scholingsfaciliteiten tot de non-profitsector kost
100 miljoen.
5. De voorgestelde introductie van de vaarbelasting zal netto 80
miljoen opleveren.
6. Voor de herziening van het belastingstelsel is 5 miljard gereserveerd;
in bijlage 1 wordt die herziening toegelicht.
7. Mogelijke afwijkende economische ontwikkelingen
Het regeerakkoord is gebaseerd op behoedzame uitgangspunten ten aanzien
van de economische ontwikkeling. Met 2 % economische groei als vertrekpunt
is het passen en meten om een goede balans te vinden tussen intensiveringen,
ombuigingen, lastenverlichting en tekortverkleining. Door de samenstelling
van het beleidspakket mag volgens het CPB een gunstig effect op de economischegroei
(van 2 naar 2¼%) en de werkgelegenheidsgroei (van 1 % naar1½
%) worden verwacht. Dit is positief en schept, net als bij het vorige regeerakkoord,
budgettaire ruimte. Het scenario blijft echter behoedzaam in vergelijking
met de realisaties van de afgelopen kabinetsperiode. De keuzen ten aanzien
van omvang van intensiveringen en uitgavenbesparingen, mate van tekortreductie
en omvang van lastenverlichting bij behoedzame veronderstellingen met betrekking
tot de economische ontwikkeling kennen een samenhang met de keuzen over
wat te doen wanneer de economische ontwikkeling mocht meevallen. Budgettaire
meevallers als gevolg van een hogere economische groei dan waarmee in het
regeerakkoordscenario is gerekend, zullen worden aangewend voor extra vermindering
van het EMU-tekort, extra lastenverlichtingen extra uitgavenintensiveringen.
De invulling van extra lastenverlichtingen intensiveringen zal geschieden
in lijn met de prioriteiten van het regeerakkoord. Het instrument van een
vast reëel uitgavenkader wordt gehandhaafd.Voor de bestemming van
meevallers gelden de volgende regels: Ruimte voorextra uitgaven Ruimte
voor extra uitgaven kan ontstaan door:
a. Uitgavenmeevallers, zoals bij voorbeeld bij de rentelasten en
het volume sociale zekerheid.
b. Extra voeding van het Fonds Economische Structuurversterking
(FES) die kan optreden door:
het aandeel van het FES in meevallende aardgasbaten
het afstorten van rentebesparing die het gevolg is van lagere schulddankzij
extra incidentele opbrengsten uit hoofde van veiling van vergunningen en
afstoting van deelnemingen (na aftrek dividendderving)
Meevallers bij de voeding van het FES kunnen worden benut voor het doen
van extra uitgaven die onder de FES-criteria vallen en/of worden gebruikt
om meer reeds geplande infrastructuuruitgaven ten laste van het FES te
brengen. In het laatste geval ontstaat ruimte op de begroting voor het
doen van andere uitgaven. Naast de mogelijkheden voor extra uitgaven als
hiervoor genoemd is er voorextra uitgaven nog de uitgavenreserve, die geleidelijk
oploopt tot 1 miljard in 2002.
Aanwending inkomstenmeevallers
Onder inkomstenmeevallers worden hier verstaan (per saldo) meevallers bij
belastingen, sociale premies, de niet in het FES vloeiende gasbaten en
overige tot de collectieve lasten gerekende middelen.
Inkomstenmeevallers die nog betrekking hebben op 1998 worden volledig voor
extra tekortreductie benut, inclusief de doorwerking naar latere jaren.
Vanaf 1999 optredende inkomstenmeevallers worden benut voor een combinatie
van extra EMU-tekortreductie en extra lastenverlichting. Zolang het EMU-tekort
nog boven de ¾% BBP ligt geldt een sleutelvan 75/25, daarna van
50/50.
8. Begrotingsbeeld 1999
De in het bovenstaande vermelde intensiveringen en ombuigingen voor
1999 dienen te worden verwerkt in het begrotingsbeeld voor dat jaar. Rekening
houdend met de meest recente(juni jl.) macro-economische prognoses van
het CPB voor de korte termijnen onder handhaving van de daarbij gehanteerde
belasting- en premiepercentages, resulteert een thans geraamde lastenverzwaring
van 2 miljard (0,8 miljardbedrijven, 1,2 miljard gezinnen) en een EMU-tekort
voor 1999 van 1,5%. Dit is een geringe daling ten opzichte van de raming
voor het EMU-tekort1998 die 1,6% BBP beloopt. De gunstige groei in 1999
(3%) in vergelijking met het behoedzame scenario uit zich wel in hogere
belasting- en premieopbrengsten doch daar staat een terugval van de gasbaten
tegenover als gevolg van lage olieprijzen en een zachte winter. Per saldo
kan thans niet gesproken wordenvan inkomstenmeevallers.[6] In augustus
komen nieuwe ramingen beschikbaar.
Niettemin zal in 1999 een ½ miljard worden uitgetrokken om langs
fiscale weg de inkomens, in het bijzonder de lagere, te ondersteunen. Vormgeving
zal zijn een verlaging van het eerste deel van de huidige eerste schijf
tot een belastbaar inkomen sporend met het minimumloon (de zogenoemde knip
in de eerste schijf). Dit wordt als volgt mogelijk:
Bij de vaststellingvan de premiepercentages in de sociale verzekeringen
wordt rekening gehouden met het feit dat uit het regeerakkoord als saldo
van intensiveringen en ombuigingen 350 miljoen extra uitgaven voortvloeien
in 1999 (m.n. vanwege de zorgsector). In plaats van dit ten laste van het
exploitatiesaldo (en het EMU-tekort) te brengen worden de premies daarvoor
verhoogd (dit komt vooral ten laste van werkgevers). Omdat dit het EMU-tekort
ontlast kan daartegenover 350 miljoen aan fiscale verlichting worden gesteld.
Voor de totale lastenontwikkeling en het EMU-tekort is dit neutraal.
Voor 150 miljoen wordt geanticipeerd op een mogelijk meevallende inkomstenontwikkelingin
1999.
Voetnoten
1.
2.
3. Er zal een wetsvoorstel komen om de voedingssystematiek van het
FES te wijzigen ten einde de stabiliteit te vergroten en doorkruising van
de rand voorwaarden ten aanzien van het EMU-tekort te voorkomen. Bij eenmalige
opbrengsten in de vermogenssfeer (inclusief Common Area baten) wordt in
het vervolg niet meer de hoofdsom in het FES gestort en daarna besteed
doch wordt de hoofdsom ten gunste van de staatsschuld gebracht en de voeding
van het FES structureel verhoogd met de daarvoor vrijvallende rentelasten
(in het geval van staatsdeelnemingen: na aftrek van dividendderving). Daarnaast
wordt ten aanzien van de gasbaten niet meer een deel van de exportbaten
als voeding aangewezen, doch een vast percentage van de totale gasbaten
(niet-belastingmiddelen). De laatste wijziging is nodig omdat door de internationale
handelsfunctie van de Gasunie (import en export) Nederlandse exportbaten
niet meer kunnen worden onderscheiden. De systeemwijziging vindt voor de
periode 1999 tot en met 2010 als geheel budgettair neutraal plaats en mondt
uit in een percentage van de totale gasbaten (niet-belastingmiddelen) van
ruim 40%.
4. De uiteenlopende opvattingen van het ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en het CPB laten zich niet op korte termijn op één
noemer.
5. Het kabinet zal de mogelijkheid van fiscalisering van de omroepbijdragen
onderzoeken. Eventuele besparingen in uitvoeringskosten als gevolg daarvan
komen beschikbaar voor jeugdzorg.
6. Een economische groei van 3% i.p.v. 2¼% is goed voor 2
a 2,25 miljard hogere belasting- en premieontvangsten. Daartegenover staat
dat de aardgasbaten (nbm + vpb) in 1999 ten opzichte van 1998 met 2¼
miljard teruglopen.
Terug naar overzicht
|