Troonrede: vele handen maken lang verhaal...
Nog twee weken. Nog twee weken en de ceremonie voltrekt zich weer aan het Binnenhof. De koningin schrijdt de Ridderzaal binnen, en vanaf de Troon zal ze met die onnavolgbare dictie de klassieke openingszin uitspreken: Leden van de Staten-Generaal.
De aanhef staat vast. Maar wat volgt, is de vrucht van veel overleg. Van toevoegen en schrappen, van ambtelijke ingevingen, taalkundige correcties, majesteitelijke aarzelingen en de zin voor logica van de minister-president.
Aan de Troonrede kleeft nog altijd een aura van bijzonderheid. Geen enkel beleidsstuk wordt zo verheven gepresenteerd en geen enkel beleidsstuk is met zoveel plichtplegingen omgeven.
Het begint ieder jaar precies 42 dagen voor Prinsjesdag. Of de ministers zo vriendelijk willen zijn hun aandeel in de Troonrede te leveren, zo maant het ministerie van Algemene Zaken, het departement van de minister-president, de leden van het kabinet. Die aanmoediging is nooit aan dovemansoren gericht. Departementsambtenaren hebben al lang teksten gereed en meestal hebben die ook al hun weg door de ambtelijke hiërarchie gevonden. Want ieder jaar weer zal elk departement proberen een zo groot mogelijk aandeel te leveren in de tekst. Daaraan kan nu eenmaal de eigen positie en het gewicht van het departement worden afgeleid, zo luiden hardnekkige mores.
Als regeringsdocument heeft de Troonrede een vast skelet: ieder departement moet, hoe gekunsteld soms ook, een plaatsje krijgen in de opsomming van beleid. Of, zoals de vroegere hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst Gijs van der Wiel het eens typeerde: ,,Voor iedere heilige moet een kaarsje branden.''
Minister-president Drees vergat een keer zo'n heilige. Hij was begin jaren vijftig het nieuwe ministerie voor de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO), nota bene een troetelkind van coalitiepartner KVP, vergeten. ,,Waar is De Bruijn?'', vroeg hoofdredacteur Stempels van de NRC op de traditionele bijeenkomst, waar de hoofdredacteuren een dag voor Prinsjesdag de tekst vertrouwelijk ter inzage kregen. 'Vergeten', moest de premier bekennen.
Drees liet alsnog een passage toevoegen, waarin het belang van de PBO breed werd uitgemeten. Geen luisteraar die er de volgende dag iets van merkte.
...met of zonder hulp Neerlandici...
De tekst van de Troonrede gaat door vele handen voordat de koningin deze uitspreekt. De minister-president vervult daarin de hoofrol: hij moet er een verhaal van maken. Zorgen dat hij niemand vergeet en zorgen dat het resultaat ook nog logisch klinkt. De eerste proeve krijgt daarbij in de ministerraad steevast een scherp onthaal.
Scherp was ook de kritiek van het genootschap Onze Taal door de jaren heen op de taal van de Troonrede. De tekst rammelt, de zinsconstructies zijn om van te gruwen en het taalgebruik is archaïsch, zo viel met enige regelmaat uit de kring van Neerlandici te vernemen. Het leidde in 1987 tot een aanbod aan de regering voor, zeg maar, stilistische bijstand. Dat aanbod werd in eerste instantie ruw afgewezen. ,,Wie de Troonrede niet snapt, moet de volgende dag de krant maar lezen'', zo reageerde de Rijksvoorlichtingsdienst.
Bovendien, had niet al eens iemand geprobeerd de Troonrede te vertalen? Inderdaad, Anne Vondeling, behalve Kamervoorzitter ook taalpurist, had in de jaren zeventig eens in samenwerking met een taalkundige een Troonrede herschreven. Het resultaat, zo wisten ze op Algemene Zaken nog maar al te goed, was dat de tekst elementen bevatte die niet klopten en het eindresultaat langer was dan de originele versie.
De Troonrede is een ingewikkeld stuk omdat politieke compromissen en departementaal beleid in een lopend verhaal moeten worden ondergebracht. Politiek jargon is niet te vertalen, zeker niet door Neerlandici, zo was lange tijd het verweer tegen de inmenging van taalkundigen. Toch, nog in hetzelfde jaar dat het aanbod van Onze Taal ambtelijk zo ruw was afgehouden nam premier Lubbers het aanbod aan. En sindsdien, sinds '87, worden ieder jaar twee Neerlandici ingeschakeld om de Troonrede op stilistische elementen te toetsen.
...kent politieke taal en valstrikken
Een week voor Prinsjesdag zitten ze op Algemene Zaken, de twee taalkundigen die de regering bijstaan. Op een kamertje bij het kabinet van de premier verrichten ze hun noeste arbeid. Het evenwicht is daarbij zorgvuldig bewaard: omdat verschillende generaties een verschillend taalgebruik kennen zijn een jongere en een oudere Neerlandicus aan de tekst gezet.
Waar mag het tweetal op letten? Niet op de boodschap, die staat vast. Wel op de zuiverheid van de taal: op de zinsconstructies en op het juiste woordgebruik. En waar moeten ze bovenal op letten: op degene die de tekst moet uitspreken. ,,Het moet wel bekken voor de koningin'', zoals een functionaris van Algemene Zaken het uitdrukt.
Taal kent niettemin vele geheimen en valstrikken. Met name politieke taal. Taalkundige bijstand of niet, over de Troonrede van '88 ontstond een rel. Met name over het milieu. Want wat liet het kabinet-Lubbers koningin Beatrix daarover uitspreken: ,,Het land is de afgelopen jaren schoner geworden. Dat geldt met name lucht en water''. Commentatoren en oppositie verweten premier Lubbers dat hij de koningin een tekst had laten uitspreken die niet in overeenstemming was met de feiten. Waarna zich bij de Algemene beschouwingen in de Tweede Kamer een discours ontwikkelde over de vraag of 'met name' als een beperking of als een toespitsing moest worden gelezen. Lubbers kwam uiteindelijk weg met de erkenning dat hij zich op een oudere editie van de Van Dale had gebaseerd.
Prinsjesdag is veel van zijn betovering kwijt. De inhoud van de Miljoenennota is al jaar en dag ver van tevoren bekend. Vroeger wilde daar nog wel eens een journalist voor worden gestraft, zoals Volkskrant-journalist Henry Faas in de jaren vijftig mocht ervaren. Tegenwoordig geeft de Rijksvoorlichtingsdienst al na de besprekingen in de ministerraad de hoofdlijnen van het beleid voor het volgende jaar via briefings aan de pers vrij. Waar de RVD vroeger formeel zweeg, wordt tegenwoordig actief gestuurd. Pro-actief beleid wordt dat ook wel met een deftig woord genoemd.
Blijft over de Troonrede. Daarover wordt nog plechtig gezwegen en daaruit lekt voor Prinsjesdag niets uit. De tekst is ieder jaar anders en de tekst is ieder jaar toch vertrouwd. Noem het de verrassing van het vanzelfsprekende, ofwel de constante van het beleid.
Leve de Koningin, leve de Troonrede.
KEES VAN DER MALEN
|